Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 280721 verzocht 36,4 uur x € 260,00, toegewezen 20 × € 260,00 + 21% = € 6.292,00

RBOBR 280721 Knieletsel; afwijzing voorbehoud; afweging goede en kwade kansen incl gevolgen van geprognosticeerde knieprothese
- verzocht 36,4 uur x € 260,00, toegewezen 20 × € 260,00 + 21% = € 6.292,00

1Waar gaat de procedure over?
[verzoeker] is slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Hij is aangereden door een personenauto, die voor aansprakelijkheid verzekerd was bij (de rechtsvoorgangster van) Ansvar. (De rechtsvoorgangster van) Ansvar heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Deze procedure draait uitsluitend om de manier waarop de schade van [verzoeker] moet worden vergoed. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat Ansvar de geleden en toekomstige schade moet vergoeden door middel van betaling van een bedrag ineens, met daaraan verbonden het voorbehoud van verslechtering van het letsel van [verzoeker] . Ansvar is tegen het voorbehoud als [verzoeker] betaling van een bedrag ineens wenst.

(... red. LSA LM)

3De feiten waarover partijen het eens zijn
3.1.
[verzoeker] is op 21 december 2011 aangereden door een verzekerde van (de rechtsvoorgangster van) Ansvar. Hij heeft daarbij ernstig letsel aan zijn rechterbeen opgelopen.

3.2. (
De rechtsvoorgangster van) Ansvar heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.

3.3.
[verzoeker] is meerdere keren geopereerd. Op de dag van het ongeval zijn met plaatosteosynthese botstukken in de knie gefixeerd. Op 18 november 2014 is hij geopereerd vanwege de verdenking op het compartimentensyndroom van het rechteronderbeen. Op 23 januari 2017 is hij geopereerd waarbij het ostheosynthesemateriaal uit het scheenbeen is verwijderd. En op 17 maart 2017 is hij geopereerd waarbij de stand van het onderbeen werd gecorrigeerd.

3.4.
In het traject van schadeafwikkeling, zijn de medisch adviseurs van [verzoeker] (Triage) en Ansvar (Genas) het al vroeg eens over de prognose. Er is sprake van blijvende beperkingen met betrekking tot het rechterbeen. De verwachting is dat blijvend functieverlies op termijn zal leiden tot een kniegewrichtvervangende operatie. Medio juli 2016 zijn de medisch adviseurs het erover eens dat er een relatieve eindtoestand was bereikt. [verzoeker] koos ervoor om plaatsing van een knieprothese nog uit te stellen. De medisch adviseurs bereidden een orthopedische expertise voor.

3.5.
De medisch adviseur van [verzoeker] schrijft vervolgens op 8 januari 2019 – samengevat – dat een orthopedische expertise achterwege kan blijven, indien partijen streven naar een pragmatische insteek, waarbij wordt uitgegaan van de relatieve eindtoestand, met een voorbehoud voor progressieve knieklachten. Het voorbehoud heeft betrekking op het feit dat binnen enkele jaren een knieprothese geplaatst zal moeten worden, met een onzeker resultaat. Als een knieprothese wordt geplaatst in een onderbeen waarbij het tibiaplateau gebroken is geweest, dan is het resultaat vaak minder gunstig dan wanneer een knieprothese wordt geplaatst op basis van ouderdomsslijtage. Als het resultaat niet goed, maar matig is, neemt het percentage blijvende invaliditeit toe.

3.6.
Uit het medisch advies van de adviseur van [verzoeker] van 22 juli 2019 blijkt dat de orthopedisch chirurg een conservatief beleid met [verzoeker] heeft afgesproken. Het plaatsen van een knieprothese, wat op termijn onvermijdelijk is, wordt zo lang mogelijk uitgesteld. In zijn brief van 27 januari 2020 adviseert de medisch adviseur weer af te wikkelen met een voorbehoud voor verslechtering van de knie.

3.7.
[verzoeker] heeft meegedeeld de schade te willen regelen met een medisch voorbehoud. Als Ansvar daar niet mee instemt, dan wil [verzoeker] een medische expertise.

3.8.
De medisch adviseur van Ansvar schrijft op 16 maart 2020 dat omdat de medische situatie de komende jaren nog behoorlijk kan wijzigen en anderzijds de medische inzichten van partijen met betrekking tot de huidige situatie niet uiteen lijken te lopen, het te overwegen is om voorlopig af te zien van een orthopedische expertise.

3.9.
Ansvar deelt vervolgens op 18 maart 2020 mee dat een orthopedische expertise partijen niet veel verder zal brengen en stelt voor om de schade te regelen tegen finale kwijting, zonder medisch voorbehoud. Als [verzoeker] dat niet wil, dan stelt Ansvar voor om de schade jaarlijks af te wikkelen.

3.10.
Partijen hebben daarna volhard in hun eigen standpunt.

4Het verzoek van [verzoeker]
4.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank:

I. voor recht verklaart dat de begroting van de materiële en immateriële schade van [verzoeker] voortvloeiend uit het verkeersongeval van 21 december 2011, voor zover deze reeds is geleden concreet wordt begroot, en voor zover deze nog in de toekomst ligt na afweging van de goede en kwade kansen bij voorbaat geschiedt, en dat deze schade door Ansvar wordt vergoed door middel van betaling van een bedrag ineens;

II. dat aan deze vergoeding het voorbehoud wordt verbonden dat hieronder niet is begrepen de materiële en immateriële schade die mogelijk zal ontstaan door latere gevolgen van progressieve rechterknieklachten, meer in het bijzonder door het plaatsen van een knieprothese in de rechterknie, indien en voor zover deze schade niet reeds is vergoed door de schadevergoeding als hierboven onder sub I. beschreven, subsidiair een medisch voorbehoud als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

III. Ansvar te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van het hierboven onder sub I en II genoemde, op straffe van een dwangsom te betalen aan [verzoeker] van € 500,- per dag of gedeelte van een dag, gedurende welke Ansvar deze medewerking niet verleent, nadat zij hiertoe door [verzoeker] schriftelijk in gebreke is gesteld en deze dwangsom is aangezegd;

IV. Ansvar te veroordelen tot vergoeding aan [verzoeker] van de kosten aan zijn zijde gevallen voor het voeren van deze deelgeschilprocedure ad € 11.456,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2020.

4.2.
[verzoeker] legt aan het verzoek ten grondslag dat Ansvar aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een relatieve eindtoestand. De situatie kan alleen nog maar verslechteren, door progressieve knieklachten. De minimale schade naar zowel het verleden als de toekomst is bekend. Er zijn geen relevante goede kansen waardoor de schade lager uit zou kunnen vallen. [verzoeker] wil daarom concrete begroting van de reeds geleden schade en begroting bij voorbaat van de toekomstige schade na afweging van de goede en kwade kansen, met daarbij het medisch voorbehoud met betrekking tot de progressieve knieklachten. [verzoeker] heeft belang bij afwikkeling van de schade ineens in plaats van jaarlijkse afwikkeling. Hij wil niet tot in lengte van dagen jaarlijks worden geconfronteerd met een voor hem zeer belastende discussie over zijn schade en alles wat daarmee samenhangt. Bij afwikkeling van de schade ineens heeft hij ook de vrijheid om de beschikbare middelen aan te wenden op een vrij te kiezen wijze.

4.3.
Ansvar voert gemotiveerd verweer. Zij verzet zich tegen afwikkeling ineens met het voorbehoud.

4.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna verder ingaan, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil.

5De beoordeling
5.1.
Ansvar voert als verweer op de eerste plaats aan dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek. Volgens Ansvar legt [verzoeker] het hele geschil aan de deelgeschilrechter voor. Het enige wat partijen nog verdeeld houdt is namelijk de wijze van afwikkelen van de schade.

5.2.
Uit artikel 1019w Rv volgt dat een deelgeschil kan worden begonnen om een beslissing te krijgen over een deel van wat tussen partijen in geschil is en waarvan de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het doel van een deelgeschil is dan ook om vastgelopen onderhandelingen weer op gang te brengen. Een verzoek moet worden afgewezen indien de verzochte beslissing naar het oordeel van de rechter onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). Daarbij moet de investering in tijd, geld en moeite worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

5.3.
[verzoeker] verzoekt om een beslissing over de manier waarop hij de schade afgewikkeld wil hebben. Dat partijen daarover in een impasse zijn geraakt blijkt uit de overgelegde correspondentie. [verzoeker] wil afwikkeling ineens met een voorbehoud voor progressieve knieklachten. Ansvar wil afwikkeling ineens zonder voorbehoud, óf jaarlijkse afwikkeling in verband met eventuele progressieve knieklachten. De rechtbank is van oordeel dat een beslissing over het voorbehoud kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Met die beslissing kunnen partijen verder met het debat over de concrete schadeposten van [verzoeker] en de uitgangspunten voor de toekomstige schade. Dat debat is immers nog niet ten volle gevoerd, zo blijkt uit de stukken. De rechtbank volgt Ansvar daarom niet in haar standpunt dat het hele geschil is voorgelegd.

5.4.
Als uitgangspunt bij de veroordeling tot betaling van een bedrag ineens voor toekomstige schade op grond van artikel 6:105 lid 1 BW geldt dat daarin de goede en kwade kansen van de benadeelde verrekend worden geacht. Ansvar stelt dat het verzoek van [verzoeker] daarom innerlijk tegenstrijdig is, omdat [verzoeker] aan de ene kant stelt dat de toekomstige schade begroot en ineens vergoed moet worden, terwijl hij aan de andere kant de afwikkeling van de toekomstschade open wenst te houden. De rechtbank overweegt dat er voorbeelden zijn van rechtspraak waarin op het hiervoor genoemde uitgangspunt onder omstandigheden uitzonderingen zijn gemaakt. Artikel 6:105 lid 1 BW biedt de rechter de mogelijkheid aan een veroordeling tot schadevergoeding voorwaarden te verbinden. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid van de rechter. In bedoelde rechtspraak is aanvaard dat de rechter al bij zijn veroordeling vooraf de voorwaarde stelt dat de benadeelde naast het schadebedrag ineens ook recht heeft op een later te begroten aanvullende schadevergoeding indien een met name aangeduide kwade kans zich realiseert. Het verzoek van [verzoeker] is gelet op die rechtspraak niet innerlijk tegenstrijdig en zal daarom niet om die reden al worden afgewezen.

5.5.
[verzoeker] verwijst naar uitspraken waarin een voorbehoud is gemaakt met betrekking tot een wijziging van omstandigheden in het nadeel van het slachtoffer ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank overweegt dat het feit dat rechters in andere zaken aanleiding hebben gezien om een voorbehoud op te nemen bij begroting bij voorbaat van de toekomstige schade, nog niet met zich brengt dat de rechtbank alleen al daarom in dit geval ook een voorbehoud zou moeten opleggen. Daar komt bij dat in die zaken sprake is van een voorbehoud met betrekking tot mogelijk toekomstige wijzigingen in het sociale zekerheidsstelsel. Dat is iets anders dan het voorbehoud dat in deze zaak aan de orde is, dat betrekking heeft op een reeds bekend toekomstig voorval, waarbij alleen de termijn nog onzeker is.

5.6.
Het is nu de vraag of een dergelijk voorbehoud ook kan worden opgelegd in het kader van een deelgeschilprocedure. De rechtbank overweegt dat het partijen vrij staat om in het kader van een vaststellingsovereenkomst een voorbehoud opnemen over een mogelijke verslechtering van de medische situatie. Dat dit in de praktijk voorkomt blijkt uit rechtspraak en sluit ook aan bij advisering van de Letselschaderaad (deletselschaderaad.nl/slachtoffers/onderwerp/de-eindafwikkeling/). Dit brengt nog niet mee dat het door [verzoeker] gewenste voorbehoud op grond van 6:105 BW zomaar kan worden toegewezen. Artikel 6:105 BW gaat over het begroten van alle schade met afweging van goede en kwade kansen. Daarin past niet dat één aspect van die schade erbuiten wordt gelaten en die kwade kans dus niet wordt meegenomen in de bedoelde afweging. Temeer niet omdat het gaat om een voorval waarvan vast staat dat het zich zal gaan voordoen. Het is niet een onbekende of mogelijk te verwachten gebeurtenis, daar zijn partijen het over eens. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gewenste voorbehoud niet aan Ansvar kan worden opgelegd in het kader van de buitengerechtelijke onderhandelingen. In een geval als dit, waarin de wederpartij bezwaar maakt tegen het voorbehoud zijn er naar het oordeel van de rechtbank dus twee opties. De eerste is dat de toekomstige gebeurtenis wordt meegenomen bij de afweging van goede en kwade kansen in het kader van de begroting bij voorbaat van de toekomstige schade bij voorbaat. De tweede optie is dat voor wat betreft de toekomst telkens de jaarlijks verschenen schade wordt vergoed, zoals Ansvar voorstaat.

5.7.
Gelet op het vorenstaande wordt de gevraagde verklaring voor recht omtrent het voorbehoud afgewezen. Omdat [verzoeker] heeft aangegeven alleen belang te hebben bij een beslissing omtrent de gevraagde verklaring voor recht over de wijze van begroten van de schade als ook het voorbehoud wordt toegewezen, zal ook die verklaring voor recht worden afgewezen. De veroordeling tot medewerking aan de uitvoering van de uit te spreken verklaring voor recht wordt gelet op het vorenstaande ook afgewezen.

Kosten deelgeschilprocedure

5.8.
Ook als het verzoek wordt afgewezen dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Dat is alleen anders als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. De rechtbank zal dus in overeenstemming met artikel 1019aa Rv de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] begroten. Volgens [verzoeker] bedragen de kosten € 11.456,04.

5.9.
Ansvar vindt de kosten te hoog. Er is 26,4 uur tegen een tarief van € 260,00 per uur besteed aan het opstellen van het verzoekschrift, terwijl de inhoud dat niet rechtvaardigt, zeker niet gelet ook op het gehanteerde specialistentarief. Verder wordt 10 uur gerekend voor de mondelinge behandeling, inclusief voorbereiding en beoordeling van het verweerschrift. Dat is ook te ruim. De zaak is al jarenlang bekend bij de advocaat van [verzoeker] , zodat dossierstudie niet nodig is. Ansvar acht 17 uur in totaal voldoende.

5.10.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de kosten niet redelijk is. Uit de overgelegde urenspecificatie blijkt dat er van de 26,4 uur die zien op het deelgeschil tot de mondelinge behandeling bijna 22 uur is besteed aan alleen al het opstellen van het verzoekschrift. Verder rekent [verzoeker] nog eens tien uur voor de voorbereiding en het bijwonen van de zitting. De rechtbank acht 36,4 uur in totaal niet redelijk. Van een gespecialiseerde letseladvocaat, zoals de advocaat van [verzoeker] , mag verwacht worden dat minder uren aan de zaak hoeven te worden besteed dan wanneer een niet-gespecialiseerde advocaat de zaak zou behandelen. Ansvar wijst er bovendien terecht op dat de eerste 14 pagina’s van het verzoekschrift beschrijvend van aard zijn en dat het juridische gedeelte per saldo niet meer dan een zestal pagina’s beslaat. Gelet op de aard van het geschil, met één overzichtelijk beslispunt, acht de rechtbank het redelijk dat voor het deelgeschil twintig uren in rekening worden gebracht, te vermeerderen met BTW. De rechtbank begroot de kosten daarom op € 6.605,60 (20 × € 260 = € 5.200,00, vermeerderd met BTW = € 6.292,00, vermeerderd met verschotten € 4,60 en griffierecht € 309,00). ECLI:NL:RBOBR:2021:4147