Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 230419 mishandeling met ernstig letsel na beklimmen ladder; eigen schuld na billijkheidscorrectie 25%. € 100.000,- voorschot; geen matiging

GHARL 230419 mishandeling met ernstig letsel na beklimmen ladder; eigen schuld 50%, na billijkheidscorrectie 25%. € 100.000,- voorschotgeen matiging

Het beroep op artikel 6:101 BW

5.3
Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde] de gehele schade dan wel een deel daarvan voor eigen rekening zal dienen te nemen. Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof het volgende voorop. Op grond van de eerste in artikel 6:101 lid 1 BW genoemde maatstaf wordt, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het causaal verband tussen de fout van [appellant] en de schade is gegeven. Aan de orde is nog de vraag of die schade mede een gevolg is van een aan [geïntimeerde] toe te rekenen omstandigheid en, zo ja, tot welke causale verdeling dat leidt. Vervolgens dient te worden bezien of de tweede in artikel 6:101 lid 1 BW genoemde maatstaf, de zogenaamde billijkheidscorrectie, tot een andere verdeling noopt. Dit is het geval indien de billijkheid dit eist, gelet op de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het geval zijn betrokken. Er kan in dit kader rekening worden gehouden met de aard, de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met de andere omstandigheden van het geval, zoals de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan.

5.4
Het hof komt eerst toe aan de beoordeling van de omstandigheden van de zijde van [appellant] en de omstandigheden van de zijde van [geïntimeerde] zelf die tot het ontstaan van schade hebben bijgedragen, waarbij het hof opmerkt dat eventuele ‘schuld’ ten aanzien van het ontstaan van het incident (en de schade) geen rol speelt bij de causale verdeling.

5.5
Het hof is van oordeel dat aan de zijde van beide partijen sprake is van omstandigheden die aan hen toegerekend kunnen worden en die aan het ontstaan van het incident hebben bijgedragen. Aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend dat hij zonder toestemming in de nachtelijke uren op een ladder is geklommen die tegen het huis van [appellant] aan stond, vervolgens zijn hoofd door het slaapkamerraam heeft gestoken en “Hallo, ik ben [geïntimeerde] ” heeft gezegd. Met die gedraging maakte [geïntimeerde] inbreuk op de privacy van [appellant] en hij had zich behoren te realiseren dat die gedraging een (heftige) schrikreactie bij [appellant] zou kunnen veroorzaken. Aan [appellant] kan worden toegerekend dat hij, nadat hij - (begrijpelijk) zeer geschrokken - wakker was geworden, uit zijn bed was gestapt, een broek had aangetrokken en naar buiten was gelopen, [geïntimeerde] vervolgens in zijn gezicht heeft gestompt waardoor die gevallen is en ernstig letsel heeft opgelopen. Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde gedragingen van [appellant] en [geïntimeerde] beide in gelijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De wederzijdse causale bijdrage wordt dan ook op 50% gesteld, wat in beginsel tot gevolg heeft dat [appellant] verplicht is de schade van [geïntimeerde] voor 50% te vergoeden.

5.6
De vraag is vervolgens of de 50/50 verdeling uit het oogpunt van billijkheid correctie behoeft. Het hof is van oordeel dat dit het geval is en legt dit hierna stapsgewijs uit, waarna het hof in 5.10 tot zijn beslissing komt.

5.7
Het hof is van oordeel dat in verhouding tot het verwijt dat [geïntimeerde] valt te maken
- het zonder toestemming beklimmen van [appellant] ladder het naar binnen kijken door diens open slaapkamerraam - de aard, de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de fout van [appellant] aanzienlijk groter zijn. [appellant] heeft immers, door [geïntimeerde] opzettelijk in zijn gezicht te stompen, op ernstige wijze en zonder dat dit gerechtvaardigd was, inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [geïntimeerde] .

5.8
Verder hebben de gevolgen van het letsel dat [geïntimeerde] - destijds dertig jaar oud - als gevolg van het incident heeft opgelopen en dat aangemerkt moet worden als letsel van de zwaarste categorie, diep ingegrepen in zijn leven. [geïntimeerde] , voorheen lasser, actief bij de vrijwillige brandweer en voornemens met zijn verloofde te trouwen, is na het incident opgenomen in het UMCG in Groningen waar hij vijf maanden in coma heeft gelegen. Sindsdien is hij voortdurend aangewezen op intensieve zorg wegens ernstige lichamelijke en geestelijke beperkingen, waarbij hij onder andere lange tijd afhankelijk is geweest van een rolstoel en sondevoeding. [geïntimeerde] verblijft nu in Wooncentrum De Kaap, waar mensen met niet-aangeboren hersenletsel begeleid en behandeld worden. Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder (tevens de vader van [geïntimeerde] ) toegelicht dat [geïntimeerde] inmiddels in staat is om met een wandelstok te lopen, maar dat hij als gevolg van zijn ernstige cognitieve stoornis weinig energie heeft, veel moet slapen en heel veel dingen (waaronder bijvoorbeeld deze procedure) niet kan begrijpen. Daarbij heeft [geïntimeerde] een ernstige vorm van afasie waardoor hij zich zeer moeizaam kan uiten. Hij is niet in staat sociale contacten te onderhouden en zal levenslang aangewezen zijn op zorg in de vorm van begeleid wonen. Daarmee is [geïntimeerde] geconfronteerd met een drastisch en in negatieve zin gewijzigd toekomstbeeld en een blijvende ingrijpende aantasting van zijn kwaliteit van leven, waarbij hem zijn autonomie is ontnomen. Deze gevolgen, bezien in samenhang met het hiervoor benoemde verschil in verwijtbaarheid, leiden er toe dat de billijkheid een andere verdeling dan 50/50 eist.

5.9
Voor de financiële gevolgen van het incident geldt dat het gebeurde voor beide partijen forse gevolgen heeft. Aan de zijde van [appellant] neemt het hof in aanmerking dat hij ten tijde van het incident geen aansprakelijkheidsverzekering had zodat hij de (zeer aanzienlijke) schadevergoeding zelf zal moeten betalen, wat zijn financiële draagkracht ver te boven gaat. Momenteel is bij [appellant] , naar aanleiding van het door de rechtbank toegewezen voorschot op de schadevergoeding, loonbeslag gelegd, waardoor [appellant] moet leven van de beslagvrije voet van ongeveer € 900,- per maand zonder dat uitzicht bestaat op verbetering van deze situatie. Voor [geïntimeerde] heeft het incident eveneens grote financiële gevolgen. [geïntimeerde] , die voorheen een eigen inkomen als lasser van ongeveer € 40.000,- per jaar had, leeft nu van een uitkering zonder opbouw van pensioen. Ter zitting heeft de bewindvoerder toegelicht dat zijn uitkering op dit moment ongeveer € 575,- per maand bedraagt, waarvan [geïntimeerde] de kosten van zijn zorgverzekering, WA-verzekering, eigen bijdrage, wasserij, telefoon en kabel en taxikosten nog moet betalen. Hij houdt daardoor maandelijks een bedrag van ongeveer € 100,- ter vrije besteding over. [geïntimeerde] heeft, behoudens de door [appellant] te betalen schadevergoeding, geen uitzicht op verbetering van zijn financiële situatie. Deze financiële gevolgen wegen tegen elkaar op, in die zin dat het hof daarin geen aanleiding ziet voor een verdere (billijkheids)correctie op het percentage van de door [appellant] te vergoeden schade.

5.10
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een billijkheidscorrectie dient plaats te vinden in die zin dat [appellant] 75% van de schade die voor [geïntimeerde] uit het incident voortvloeit, dient te vergoeden. De vordering van [geïntimeerde] is dan ook slechts in zoverre toewijsbaar, dat het hof voor recht zal verklaren dat [appellant] 75% van zijn schade dient te dragen. 

Voorschot op de schadevergoeding

5.11
[geïntimeerde] heeft ten gevolge van het incident een grote schedelbasisfractuur en (als gevolg daarvan) ernstig hersenletsel opgelopen. Aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat er in de toekomst substantiële verbetering zal optreden in de gezondheidssituatie van [geïntimeerde] zijn gesteld noch gebleken. Evident is dat de uiteindelijke schade, die onder meer bestaat uit verlies arbeidsvermogen, smartengeld en medische kosten, aanzienlijk zal zijn. Een deel van deze schade, waaronder immateriële schade, is daarbij reeds door [geïntimeerde] geleden. Het ligt, gelet op het voorgaande, dan ook in de rede [geïntimeerde] een substantieel voorschot toe te kennen. Het hof acht in dit verband het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 100.000,- reëel, zodat dit zal worden toegewezen. 

Matiging

5.12
[appellant] heeft in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel een beroep gedaan op matiging van het voorschotbedrag. Daargelaten de vraag of dit beroep op matiging gelet op de twee-conclusie-regel (artikel 347 lid 1 Rv) tijdig is gedaan, oordeelt het hof dat de aard van de onrechtmatige gedraging van [appellant] jegens [geïntimeerde] , het hierdoor bij [geïntimeerde] veroorzaakte ernstige letsel en het ingrijpende verlies aan kwaliteit van leven daardoor voor [geïntimeerde] , matiging van het door [geïntimeerde] gevorderde voorschotbedrag in dit geval niet op zijn plaats is. De omstandigheid dat [appellant] niet verzekerd is voor de schade en - mogelijk - leeft van een inkomen van ongeveer € 1.000,- netto per maand, zodat zijn (financiële) draagkracht beperkt lijkt, maakt dit niet anders, ook omdat, zoals hiervoor is overwogen, de financiële situatie van [geïntimeerde] niet rooskleuriger is en de draagkracht van partijen vergelijkbaar is. 

Slotsom

5.13
De slotsom is dat het principaal hoger beroep slaagt in zoverre dat voor recht zal worden verklaard dat [appellant] aansprakelijk is voor 75% van de schade van [geïntimeerde] . Het incidenteel hoger beroep slaagt zodat het hof een voorschot op de schadevergoeding van € 100.000,- zal toewijzen. ECLI:NL:GHARL:2019:3595