Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 180321 deskundigenbericht neuroloog en psychiater; IWMD vraagstelling incl. facultatieve vraag 5 (tzv schadebeperkingsplicht)

RBNHO 180321 deskundigenbericht neuroloog en psychiater; IWMD vraagstelling incl. facultatieve vraag 5 (tzv schadebeperkingsplicht)
- het wordt aan de deskundigen overgelaten om eventueel nadere vragen te stellen aan huisarts.
2.

De feiten
2.1.

Op 23 september 2017 heeft er een achterop-aanrijding plaatsgevonden waarbij een automobilist tegen [verzoeker] is aangereden.

2.2.
Univé is de WAM verzekeraar van de automobilist die tegen [verzoeker] is aangereden. Univé heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

3.
Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking:

Een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen met benoeming van P. Verlooy en H.J.C. van Marle als deskundigen;

te gelasten dat de benoemde deskundigen het onderzoek zullen verrichten op grond van de als productie 11 bij het verzoekschrift gevoegde vraagstelling;

Univé te veroordelen de kosten van het onderzoek bij voorschot te voldoen.

3.2.
Univé kan instemmen met het verzoek een deskundige neuroloog en psychiater te benoemen. Univé verzet zich wel tegen de voorgestelde psychiater en verzoekt twee facultatieve vragen aan de te benoemen deskundigen voor te leggen. Zij verzoekt zelfstandig – samengevat –:
te gelasten dat de te benoemen deskundig neuroloog het onderzoek zal verrichten op basis van de als productie 11 bij het verzoekschrift gevoegde vraagstelling, met als toevoeging de facultatieve vragen 4 en 5 uit de IWMD-vraagstelling;

de te benoemen neuroloog te gelasten de in het advies van de medisch adviseur van Univé d.d. 8 oktober 2020 onder de kop “met betrekking tot de neurologische expertise” genoemde reden van doorverwijzing naar de Mensendieck-therapeut bij de huisarts op te vragen en aan zijn onderzoek mede ten grondslag te leggen en te bepalen dat deze informatie door de deskundige dan wel door [verzoeker] na ontvangst door de deskundige respectievelijk gelijktijdig met de verzending door [verzoeker] aan de deskundige, eveneens in afschrift wordt verzonden aan de medisch adviseur van Univé;

tot deskundige psychiater te benoemen Schoutrop;

te gelasten dat de te benoemen psychiatrisch deskundige het onderzoek zal verrichten op basis van de als productie 11 bij het verzoekschrift gevoegde vraagstelling, met als toevoeging de facultatieve vragen 4 en 5 uit de IWMD-vraagstelling;

de te benoemen psychiater te gelasten de in het advies van de medisch adviseur van Univé d.d. 8 oktober 2020 onder de kop “met betrekking tot de psychiatrische expertise” genoemde ontbrekende medische informatie met betrekking tot het beloop van de behandeling bij GGZ-Noord, na de brieven van psychiater H. de Vries d.d. 14 mei 2014 en psychotherapeut N. van der Toorn d.d. 7 januari 2015 op te vragen en aan zijn onderzoek mede ten grondslag te leggen en te bepalen dat deze informatie door de deskundige dan wel door [verzoeker] na ontvangst door de deskundige respectievelijk gelijktijdig met de verzending door [verzoeker] aan de deskundige, eveneens in afschrift wordt verzonden aan de medisch adviseur van Univé;

te bepalen dat de deskundigen in het kader van hun taakvervulling tevens kennis dienen te nemen van de processtukken in deze procedure.

4.
De beoordeling

4.1.
Het verzoek, dat op de wet is gegrond, kan worden toegewezen als na te melden.

4.2.
Partijen hebben inmiddels overeenstemming bereikt dat P. Verlooy als deskundig neuroloog en J.L.M. Schoutrop, in plaats van H.J.C. van Marle, als deskundig psychiater dienen te worden benoemd.

Partijen hebben voorts overeenstemming dat de psychiater pas zal aanvangen met zijn onderzoek nadat de neuroloog [verzoeker] heeft onderzocht en daarover een rapport heeft opgesteld.

4.3.
Partijen verschillen van mening of naast de IWMD-vraagstelling nog aanvullende vragen aan de deskundigen dienen te worden gesteld. Ook verschillen zij van mening welke (medische) stukken aan de deskundigen dienen te worden verstrekt.

vraagstelling

4.4. Univé stelt voor ook de volgende twee facultatieve vragen bij de IWMD-vraagstelling aan de deskundigen voor te leggen:

4. OVERIGE ASPECTEN VAN DE HYPOTHETISCHE SITUATIE ZONDER ONGEVAL

Met het oog op de bepaling van de looptijd van eventuele toekomstschade, is van belang te weten of in het medisch dossier van betrokkene overigens feiten en omstandigheden voorkomen – ook buiten de huidige klachten en afwijkingen en /of uw eigen vakgebied gelegen – die aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij betrokkene ook zonder ongeval op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteiten of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning.

a. Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dat opzicht relevant zijn?

5. HET GENEZINGSPROCES EN DE OPSTELLING VAN BETROKKENE DAARIN
Op betrokkene rust krachtens het civiele aansprakelijkheidsrecht de verplichting om zijn schade zo veel mogelijk te beperken. Deze schadebeperkingsplicht is niet absoluut, er zijn grenzen aan wat de aansprakelijke partij in dit kader van betrokkene kan verlangen. Kort gezegd komt de schadebeperkingsplicht van betrokkene erop neer dat van hem mag worden verwacht dat hij zich – mede in aanmerking genomen zijn privéomstandigheden en zijn persoonlijkheidsstructuur – voldoende inspant om een bijdrage te leveren aan zijn herstelproces. Tegen die achtergrond zouden wij van u graag een antwoord ontvangen op de volgende vragen:
a. Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor het letsel van de betrokkene?

b. Welke behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat?

c. Indien niet alle medisch geïndiceerde behandelingen of therapieën zijn ingesteld of volledig afgerond, kunt u dan aangeven wat daarvoor de reden is geweest? Indien deze reden bestaat uit een weigering van betrokkene om deze behandelingen of therapieën te ondergaan of voort te zetten, kunt u dan aangeven:

I. In hoeverre behandeling of voortzetting bij betrokkene zou hebben kunnen leiden tot een vermindering van het functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en van de beperkingen (als bedoeld in vraag 1l);

II. Of u aanleiding ziet om door een deskundige op een ander vakgebied (bijvoorbeeld een psychiater of een psycholoog) te laten onderzoeken of deze weigering verband houdt met, of kan worden gezien als een uitvloeisel van, de persoonlijkheidsstructuur of van betrokkene of het bij hem bestaande klachtenpatroon.”

Voorts heeft Univé voorgesteld vraag 1g van de IWMD-vraagstelling aangaande de beperkingen te vervangen door de originele beperkingenvraag.

4.5.
[verzoeker] acht de aanvullende vraagstelling zoals door Univé voorgesteld onnodig gelet op de reeds aanwezige medische informatie maar refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.6.
De rechtbank overweegt als volgt.

Voor de IWMD-vraagstelling gaat de rechtbank uit van de vraagstelling zoals deze als productie 11 aan het verzoekschrift is gehecht. Vraag 1g is gelijk aan wat (de medische adviseur van) Univé de “originele” beperkingenvraag noemt. Op dit punt verschillen partijen dus (ook) niet van mening.

De rechtbank is van oordeel dat de facultatieve vraag 4 reeds is verwerkt in de IWMD-vraagstelling zodat de rechtbank geen aanleiding ziet deze vraag aan de deskundigen te stellen.

De door Univé als facultatieve vraag 5 acht de rechtbank wel van toegevoegde waarde. De rechtbank zal de deskundigen dan ook verzoeken deze vraag, naast de IWMD-vraagstelling te beantwoorden.

verstrekken medische stukken

4.7.
Univé verzoekt de deskundigen de onder 3.2 in verzoek 2 genoemde doorverwijzing naar de Mensendieck-therapeut en in verzoek 5 genoemde informatie met betrekking tot het beloop van de behandeling bij GGZ-Noord in het onderzoek te betrekken.

[verzoeker] is van mening dat er in het procesdossier voldoende medische gegevens beschikbaar zijn, ook omdat het huisartsenjournaal tot twee jaar voor het ongeval beschikbaar is. [verzoeker] is op 25 april 2014 inderdaad naar een mensendiecktherapeut verwezen en op 12 april 2016 naar POH-GGZ, maar heeft van deze verwijzingen geen gebruik gemaakt en is dan ook niet door deze therapeuten behandeld. [verzoeker] kan er wel mee instemmen dat de te benoemen deskundigen de redenen van verwijzing navragen bij zijn huisarts indien en voor zover de deskundigen dit noodzakelijk achten voor het kunnen beantwoorden van de aan hen gestelde vragen.

4.8.
De rechtbank overweegt als volgt.

Omdat Univé uitdrukkelijk heeft gewezen op de verwijzing naar de Mensendieck-therapeut en het ontbreken van een verslag over het beloop van de behandeling bij GGZ-Noord kunnen deze verwijzingen niet meer worden genegeerd. De rechtbank is echter van oordeel dat het aan de te benoemen deskundigen moet worden overgelaten, gelet op de reeds aanwezige medische informatie in het procesdossier, of zij het voor de beantwoording van de vragen noodzakelijk achten dat de huisarts hierover nadere vragen worden gesteld. De rechtbank zal dit onder de beslissing dan ook opnemen zoals weergegeven onder 5.7.

4.9.
De deskundigen hebben hun kosten begroot op een bedrag van respectievelijk € 5.445,- (inclusief btw) door de neuroloog en € 4.719,- (inclusief btw) door de psychiater. Partijen hebben beiden aangegeven met deze begrote kosten te kunnen instemmen.

4.10.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat Univé het voorschot op de kosten van de deskundigen dient te deponeren. Omdat Univé tegen dit verzoek geen verweer heeft gevoerd en aansprakelijkheid heeft erkend, zal de rechtbank dit verzoek van [verzoeker] toewijzen.

4.11.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan één van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

4.12.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

5.
De beslissing

De rechtbank

5.1.
beveelt een onderzoek door twee deskundigen ter beantwoording van de volgende vragen:

1
De situatie met ongeval

Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd vermeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?

Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.

Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door uw geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?

Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?

Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergegeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?

Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?

Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?

2
De situatie zonder ongeval

Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c-2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?

Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?

Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?

Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?

Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?

Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet-ongevalsgerelateerde klachten en afwijkingen?

Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?

Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering of verslechtering verwacht?

Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?

3
Overig

a. eeHeeftHeeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

4
Het genezingsproces en de opstelling van betrokkene daarin

Op betrokkene rust krachtens het civiele aansprakelijkheidsrecht de verplichting om zijn schade zo veel mogelijk te beperken. Deze schadebeperkingsplicht is niet absoluut, er zijn grenzen aan wat de aansprakelijke partij in dit kader van betrokkene kan verlangen. Kort gezegd komt de schadebeperkingsplicht van betrokkene erop neer dat van hem mag worden verwacht dat hij zich – mede in aanmerking genomen zijn privéomstandigheden en zijn persoonlijkheidsstructuur – voldoende inspant om een bijdrage te leveren aan zijn herstelproces. Tegen die achtergrond zouden wij van u graag een antwoord ontvangen op de volgende vragen:
Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor het letsel van de betrokkene?

Welke behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat?

Indien niet alle medisch geïndiceerde behandelingen of therapieën zijn ingesteld of volledig afgerond, kunt u dan aangeven wat daarvoor de reden is geweest? Indien deze reden bestaat uit een weigering van betrokkene om deze behandelingen of therapieën te ondergaan of voort te zetten, kunt u dan aangeven:
I. In hoeverre behandeling of voortzetting bij betrokkene zou hebben kunnen leiden tot een vermindering van het functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en van de beperkingen (als bedoeld in vraag 1l);
II. Of u aanleiding ziet om door een deskundige op een ander vakgebied (bijvoorbeeld een psychiater of een psycholoog) te laten onderzoeken of deze weigering verband houdt met, of kan worden gezien als een uitvloeisel van, de persoonlijkheidsstructuur of van betrokkene of het bij hem bestaande klachtenpatroon.

ECLI:NL:RBNHO:2021:2196