Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 100418 causaal verband tussen ongeval en levenslange fysiotherapie en acupunctuur; kosten daarvan bij voorbaat begroot

RBNNE 100418 zenuwletsel met nek- en schouder- en armklachten 68 jarige man, begroot op € 7.500,00, met toelichting. 
- causaal verband tussen ongeval en levenslange fysiotherapie en acupunctuur; kosten daarvan bij voorbaat begroot. 
- kapitalisatie bij statistische levensverwachting van een 65 jarige man in België

Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging en vermeerdering van eis,
I TVM te veroordelen om aan hem tegen een behoorlijk bewijs van kwijting uit hoofde van een vergoeding van immateriële schade te betalen het bedrag van € 11.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
II Primair: TVM te veroordelen om aan hem tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 22.059,12.
Subsidiair: TVM te veroordelen om aan hem tegen een behoorlijk bewijs van kwijting periodiek het bedrag te betalen aan kosten verband houdende met de door eiser gebruikte fysiotherapie, een en ander zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen,
en veroordeling van TVM in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zijn leven vanwege het ongeval ingrijpend is veranderd. De pijn beheerst zijn leven. Hij gaat ermee naar bed en staat ermee op. Zijn hobby's (vissen en biljarten) heeft hij moeten stopzetten en sociale contacten zijn tot een minimum beperkt. Zijn vrijstaande woning met grote tuin heeft hij moeten inruilen voor een appartement. Daarnaast is hij aangewezen op fysiotherapie. Hij bezoekt tweemaal per week de fysiotherapeut, waarbij eenmaal wekelijks accupunctuur wordt toegepast en eenmaal wekelijks de nek en linker schouder wordt gemasseerd.

[eiser] vindt een bedrag aan immateriële schade van € 15.000,00 passend. Omdat TVM volgens hem een bedrag van € 3.500,00 heeft betaald, vordert hij nog betaling van € 11.500,00 aan immateriële schadevergoeding.

[eiser] heeft de kosten voor fysiotherapie aanvankelijk berekend op € 22.136,75, waarbij hij heeft gesteld dat niet alle kosten door de ziektekostenverzekering worden vergoed en waarbij hij uitgaat van een levensverwachting van 84 jaar. In de akte uitlating na comparitie tevens houdende wijziging van eis heeft hij de kosten nader gespecificeerd en berekend op € 18.770,96. In de antwoordakte tevens houdende akte vermeerdering van eis, heeft hij gesteld dat de prijs van de fysiotherapie is verhoogd en de vergoeding van de ziektekostenverzekering is verlaagd. Op basis van deze nieuwe cijfers heeft hij zijn kosten thans berekend op € 22.059,12.

3.3.
TVM voert verweer. Zij acht de gevorderde immateriële schadevergoeding in vergelijking tot bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn vastgesteld, te hoog. Zij wijst er op dat [eiser] al op leeftijd is en voert aan dat de degeneratieve afwijkingen in de wervelkolom ook zonder het ongeval waarschijnlijk pijnklachten zouden hebben opgeleverd. Ook de eenzaamheid is volgens TVM niet specifiek ongeval gerelateerd. Volgens TVM heeft zij al een bedrag van € 5.000,00 als voorschot op de immateriële schadevergoeding uitgekeerd. 
Wat betreft de kosten van fysiotherapie stelt TVM dat de gemiddelde levensverwachting van een man in België niet 84 jaar is, maar 79. Voorts betwist zij dat het noodzakelijk is dat [eiser] de fysiobehandelingen ondergaat tot de statistiche eindleeftijd. TVM wijst er op dat volgens het rapport van minnelijke medische expertise de laatste kinébehandeling op 13 maart 2015 is geweest en de toestand als geconsolideerd kan worden beschouwd vanaf 1 april 2015. Volgens TVM is niet onderbouwd dat de behandelingen daadwerkelijk bijdragen aan een blijvende vermindering van klachten. TVM concludeert [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten.

De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat Nederlands recht op het geschil van toepassing is. De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 11 lid 1 sub a van de Europese Verordening inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de zogenoemde Herschikte EEX-Verordening; VO 1215/2012) bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Op grond van artikel 7 van de Europese Verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome-I; VO 593/2008), is van toepassing het recht waar TVM als verzekeraar zijn gewone verblijfplaats heeft, dat wil zeggen Nederlands recht.

Eisvermeerdering

4.2.
[eiser] heeft na de comparitie zijn eis verminderd en vervolgens vermeerderd. Tegen de eisvermeerdering heeft TVM geen bezwaar gemaakt. TVM is in de gelegenheid geweest om op de eisvermeerdering inhoudelijk te reageren. De rechtbank acht de eisvermeerdering niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en ziet geen reden om de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten. Zij gaat daarom uit van de gewijzigde eis.

Hoogte immateriële schade

4.3.
Volgens artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW heeft de benadeelde die lichamelijk letsel heeft opgelopen in geval van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechter die op de voet van deze bepaling schadevergoeding toekent, heeft een discretionaire bevoegdheid met betrekking tot het bepalen van de omvang van die schadevergoeding (HR 27 april 2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB1337). Bij de begroting van smartengeld moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de vergoeding in het bijzonder bepalend zijn de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. De rechter moet de zwaarte van het verdriet, de ernst van de pijn en het gemis aan levensvreugde afleiden uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de (meer subjectief te duiden) gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de begroting moet de rechter daarnaast ook meewegen de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke partij te maken verwijt. De rechter moet bij de begroting van de vergoeding voor immateriële schade ook letten op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, waarbij hij eventuele geldontwaarding in acht moet nemen (Hoge Raad, 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358).

4.4.
De rechtbank acht in dit geval een schadevergoeding voor immateriële schade van € 7.500,00 passend en billijk. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de volgende omstandigheden.

4.5.
[eiser] is slachtoffer van een verkeersongeval dat geheel te wijten is aan de verzekerde bij TVM. Als onbetwist staat vast dat hij aan het ongeval letsel aan zijn zenuwen heeft opgelopen. Dr. Schouwenaars heeft dit letsel beschreven en vastgesteld dat de toestand is geconsolideerd. De rechtbank begrijpt hieruit dat verder herstel niet meer mogelijk is. Zoals beschreven door dr. Schouwenaars ervaart [eiser] pijn in de nek, linker schouder, linkerhand en linkerarm. De beweeglijkheid van de linkerschouder is beperkt en hij kan niet op die zijde slapen. Op zitting heeft hij toegelicht dat hij 24 uur per dag pijn heeft en twee à drie keer per nacht wakker wordt omdat hij dan op de linkerkant is gedraaid. [eiser] gebruikt medicijnen tegen de pijn en gaat naar fysiotherapie. De pijn die [eiser] beschrijft en de beperkingen aan zijn linkerarm, sluiten aan bij de bevindingen van dr. Schouwenaars. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Door het letsel wordt [eiser] in zijn sociale leven beperkt. De hobby's die hij graag doet, vissen en biljarten, kan hij niet meer uitoefenen.

4.6.
TVM heeft aangevoerd dat [eiser] al op leeftijd is en de degeneratieve afwijkingen in de wervelkolom, zoals door de huisarts vastgesteld, ook zonder het ongeval pijnklachten zouden hebben opgeleverd. Bovendien brengt de ouderdom ook meer eenzaamheid met zich. Dat is niet specifiek ongeval gerelateerd. [eiser] doet op andere wijze sociale contacten op en kan alternatieven vinden met minder fysieke inspanning (bijvoorbeeld vissen in een visvijver en kaarten). De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De stelling van TVM dat [eiser] ook zonder ongeval pijn zou hebben gehad, is suggestief en niet met medische gegevens onderbouwd. Deze stelling kan ook niet worden afgeleid uit het rapport van dr. Schouwenaars. De enkele vermelding dat er sprake is van lichte degeneratieve afwijkingen is hiervoor onvoldoende. TVM heeft niet betwist dat [eiser] als gevolg van het ongeval niet meer met zijn roeiboot kan gaan vissen en niet meer kan biljarten. [eiser] heeft aan deze hobby's veel levensplezier ontleend en dat is door het verkeersongeval weggevallen. Uiteraard kan [eiser] op andere wijze proberen sociale contacten op te doen, maar dat doet niet af aan het verminderd levensgenot door het wegvallen van juist de twee hobby's die hij graag deed en waarvan mag worden aangenomen dat, als het verkeersongeval niet had plaatsgevonden, hij deze hobby's nog een aantal jaren had kunnen voortzetten.

4.7.
TVM heeft daarnaast betwist dat levenslange fysiotherapie noodzakelijk is. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij één keer per week accupunctuur heeft en één keer per week massage. Met name de accupunctuur helpt tegen de pijn. Met behulp van de accupunctuur is volgens [eiser] de pijn een dag of twee weg, kan hij fatsoenlijk slapen en is zijn arm een stuk beweeglijker. Dat de fysiotherapie nog steeds nodig is en zal blijven, heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank overtuigend onderbouwd met de overgelegde verklaring van de huisarts, de manueel therapeut en het medisch attest van dr. Schouwenaars. Uit deze verklaringen blijkt dat de fysiotherapie nodig is als pijnbestrijding en om beter te kunnen slapen. Uit de verklaringen blijkt ook het causaal verband tussen het letsel dat is opgetreden ten gevolge van het verkeersongeval en de pijn, welke met de fysiotherapie kan worden bestreden. In het bijzonder blijkt dit uit de verklaring van dr. Schouwenaars, waar hij stelt: "Dit letsel is verantwoordelijk voor de blijvende pijnen die slachtoffer ervaart en die alleen beantwoorden aan kinébehandelingen, fysiotherapie en accupunctuur 2x per week. Zonder deze behandelingen lijdt hij aan nachtelijke pijnen die hem het slapen verhinderen."

TVM heeft daartegenover een tweetal verklaring overgelegd van dr. Geuens. Volgens dr. Geuens hebben meerdere wetenschappelijke studies aangetoond dat langdurige fysiotherapie na consolidatie van de letsels enkel contraproductief werken en de klachten onderhoudt. Dr. Geuens acht het daarnaast eigenaardig dat de fysiotherapie niet nodig was tussen 2015 en 2017. Hij heeft daarom sterke twijfels of deze klachten nog in verband staan met de gevolgen van het verkeersongeval. De verklaring van dr. Schouwenaars acht dr. Geuens van generlei waarde nu deze niet in het kader van de arbitrage opdracht, maar op persoonlijke titel is geschreven.

Anders dan dr. Geuens en TVM acht de rechtbank de verklaring van dr. Schouwenaars wel van waarde. Het is juist dat deze verklaring buiten de gezamenlijke opdracht van TVM en [eiser] in het kader van de arbitrage is opgesteld. De verklaring is opgesteld op verzoek van [eiser] en moet daarom - net als de verklaringen van dr. Geuens - als een partijverklaring aangemerkt. Dat betekent echter niet dat de verklaring geen betekenis heeft. Dr. Schouwenaars heeft destijds als onafhankelijk specialist het letsel van [eiser] vastgesteld. In zijn nadere verklaring wijst hij er op dat dit letsel geobjectiveerd is met zowel een EMG-onderzoek als met een Zebris belastingonderzoek. Vervolgens bevestigt hij het causale verband tussen de huidige klachten van [eiser] en het letsel. De kanttekeningen die dr. Geuens bij dit causale verband heeft gesteld, zijn niet nader onderbouwd. Hij heeft niet aangegeven op welk wetenschappelijk onderzoek hij duidt en de enkele omstandigheid dat kennelijk twee jaar lang geen fysiotherapie is gegeven, is onvoldoende om het causale verband tussen de huidige klachten en het letsel dat door het verkeersongeval is ontstaan, weg te nemen. Dit geldt te meer nu [eiser] heeft uitgelegd dat hij pas in 2017 heeft ontdekt dat accupunctuur helpt tegen de pijn.

4.8.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het causale verband tussen de huidige klachten en het verkeersongeval en ook de noodzaak van (levenslange) fysiotherapie om de pijn te bestrijden door [eiser] overtuigend is onderbouwd en door TVM onvoldoende gemotiveerd is betwist. De pijn als gevolg van het verkeersongeval beheerst het leven van [eiser] en belemmert zijn functioneren in ernstige mate.

4.9.
De rechtbank heeft wat betreft de hoogte van de immateriële schadevergoeding ook gelet op andere uitkeringen van immateriële schadevergoeding in min of meer vergelijkbare situaties. De rechtbank wijst in dat verband op de ANWB Smartengeldgids (o.a. nrs. 322, 324, 343, 446).

Voorschotten die door TVM zijn betaald

4.10.
Uit de nadere inlichtingen die bij partijen zijn ingewonnen blijkt dat TVM op 15 december 2016 een slotbetaling heeft overgemaakt van € 3.500,00 aan DVV Verzekeringen NV, de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] . In een eerder stadium, te weten op 17 december 2014, 19 februari 2015 en 7 december 2015 heeft TVM drie betalingen van € 500,00 gedaan. Volgens TVM waren deze betalingen bedoeld als voorschot op de immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij een email overgelegd van 14 mei 2018 van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) (productie 5). [naam 2] heeft in deze email aan de advocaat van TVM bericht dat de betalingen van 3x € 500,00 bedoeld zijn als "voorschot op het smartengeld". [eiser] heeft in reactie hierop niet meer betwist dat de drie voorschotten van € 500,00 aan hem via zijn rechtsbijstandsverzekeraar zijn overgemaakt. Hij betwist echter dat het om een voorschot op de immateriële schadevergoeding gaat. Volgens hem is de uitkering geschied vanwege de kosten die hij heeft moeten maken vanwege het ongeval. Ter onderbouwing van deze stelling wijst hij op de vergoedingskwitantie van € 500,00 die door [eiser] op 26 november 2015 is ondertekend (productie 17), waarop staat: "Regeling van een 3de onbenoemd voorschot voor de kwetsuren, aan te rekenen op de hoofdsom."

4.11.
De rechtbank stelt op basis van de vergoedingskwitantie van 26 november 2015 vast dat de drie uitkeringen van € 500,00 onbenoemde voorschotten zijn van de nog vast te stellen schadevergoeding, die in mindering moeten worden gebracht op het eindelijke uit te keren bedrag aan schadevergoeding. Dat aan [eiser] duidelijk is gemaakt dat de bedragen bedoeld waren als voorschot op de immateriële schadevergoeding is door TVM niet aangetoond. De enkele verklaring van een medewerkster van TVM achteraf dat de uitkeringen daarvoor waren bedoeld, is daarvoor onvoldoende. Dat neemt niet weg dat het bedrag wel in mindering moet worden gebracht op het totale uit te keren bedrag aan schadevergoeding. Of dit bedrag in mindering wordt gebracht op het deel van de schadevergoeding dat betrekking heeft op immateriële schade of op materiële schade is om het even. Nu TVM kennelijk heeft bedoeld de bedragen uit te keren als voorschot op de immateriële schadevergoeding, zal de rechtbank het voorschot daarop in mindering brengen. Dit betekent dat TVM zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag aan € 2.500,00 als immateriële schade (€ 7.500,00 minus € 3.500,00 minus 3 x € 500,00).

Hoogte materiële schade

4.12.
[eiser] vordert als materiële schadevergoeding de kosten van levenslange fysiotherapie. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.7 en 4.8 is overwogen, merkt de rechtbank deze kosten aan als schade die het gevolg is van het verkeersongeval en zal TVM deze kosten moeten vergoeden. De primaire vordering houdt in dat deze kosten, die voor een deel nog moeten worden gemaakt, reeds nu worden begroot en vergoed. Ter comparitie heeft TVM aangegeven dat als zij de fysiotherapie moet betalen, de voorkeur uitgaat naar een periodieke uitkering.

4.13.
De rechtbank overweegt dat op grond van art. 6:105 BW de begroting van nog niet ingetreden schade kan worden uitgesteld of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat kan geschieden. Ook bij een begroting bij voorbaat blijft uitgangspunt - net als bij een begroting van schade achteraf - dat, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, de werkelijk te lijden schade wordt begroot. Daartoe dient de feitelijke situatie vergeleken te worden met de hypothetische situatie zonder het verkeersongeval. Bij deze vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen (zie HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3145).

4.14.
De rechtbank is van oordeel dat bij afweging van goede en kwade kansen de begroting van de schade in dit geval bij voorbaat kan worden gemaakt. Een begroting op deze wijze impliceert aannames over de levensverwachting van [eiser] , over de kosten van fysiotherapie en over de hoogte van de vergoeding daarvan door de ziektekostenverzekering van [eiser] . Het aldus begrote bedrag zal meer of minder kunnen zijn dan de uiteindelijke schade en impliceert dus een risico voor beide partijen. Anderzijds heeft een begroting op deze wijze het voordeel dat de schade nu in een keer kan worden afgewikkeld. De rechtbank vindt dat dit voordeel in dit geval prevaleert.

4.15.
Partijen twisten over de levensverwachting van [eiser] . TVM stelt dat de levensverwachting van een man in België 79 jaar. Ter onderbouwing heeft zij een tabel overgelegd, waarin staat dat de levensverwachting van een man bij de geboorte in België in 2016 78,78 was. [eiser] daarentegen gaat uit van een statistische levensverwachting van 84 jaar. Hij stelt dat je niet moet uitgaan van de levensverwachting bij de geboorte, maar van de levensverwachting van een persoon die een bepaalde leeftijd heeft bereikt. [eiser] heeft een rapport overgelegd van EHLEIS (European Health & Life Expectency) van september 2015 getiteld Gezonde levensverwachting. In dit rapport staat dat in 2013 de levensverwachting op 65 jarige leeftijd in België voor een man 17,8 jaar was. Gelet op de trend die telkens een stijging laat zien, meent [eiser] dat zijn levensverwachting thans 84 jaar is. TVM heeft daarop opgemerkt dat de door haar overgelegde tabel afkomstig is van een officiële bron van de Vlaams-Belgische overheid (de Algemene Directie Statistiek), terwijl [eiser] een uittreksel van de Rekenkeizer heeft overgelegd die zich zou baseren op statistieken van het Nederlandse CBS. De rechtbank merkt op dat TVM daarbij voorbij gaat aan het voornoemde rapport van EHLEIS. TVM heeft niet betwist dat dit rapport van een betrouwbare instantie afkomstig is. De verwijzing van [eiser] naar de Rekenkeizer is door [eiser] alleen gedaan om te motiveren waarom de levensverwachting bij geboorte lager is dan de levensverwachting op een bepaalde leeftijd. Uitgelegd wordt dat een 40 jarige de 40 levensjaren al heeft volgemaakt, terwijl een 0 jarige de leeftijd van 40 jaar nog moet zien te bereiken. Deze kan ook eerder overlijden. TVM heeft deze redenering, die de rechtbank logisch voorkomt, niet gemotiveerd betwist. Op basis van het rapport van EHLEIS gaat de rechtbank daarom uit van een levensverwachting van [eiser] van 83 jaar. De rechtbank merkt daarbij op dat weliswaar aangenomen mag worden dat sinds 2013 de levensverwachting verder is gestegen, maar dat deze zo ver is gestegen dat uitgegaan mag worden van een leeftijd van 84 jaar, is door [eiser] niet met objectieve gegevens onderbouwd.

4.16.
In de akte uitlating na comparitie heeft [eiser] de kosten van fysiotherapie als volgt berekend. Op basis van de kosten over 2017 stelt hij dat zijn jaarlijkse kosten aan fysiotherapie (inclusief dry needling en tape) gerelateerd aan het letsel door het verkeersongeval € 1.446,72 zijn. Geëxtrapoleerd naar 13 jaar komt het totaalbedrag uit op € 18.807,36. De 13 jaar heeft [eiser] ontleend aan zijn leeftijd ten tijde van de dagvaarding (15 oktober 2017) van 71 jaar en de verwachte levensduur volgens hem van 84 jaar.

TVM heeft aangevoerd dat het opvallend is dat [eiser] tot een hoger bedrag komt dan hij ter comparitie had genoemd en met facturen had onderbouwd. De rechtbank merkt hierover op dat het bedrag lager is dan het bedrag dat in dagvaarding was genoemd. [eiser] heeft zowel bij dagvaarding (productie 8) als ten behoeve van de comparitie (productie 10) stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn kosten. In de akte uitlating na comparitie heeft [eiser] gemotiveerd aangegeven op grond waarvan hij thans tot een ander (lager) jaarlijks bedrag komt dan in dagvaarding was gevorderd. Deze redenering is door TVM niet gemotiveerd betwist en zal de rechtbank als uitgangspunt nemen.

4.17.
Bij antwoordakte tevens houdende akte wijziging (vermeerdering) van eis heeft [eiser] aangevoerd dat de kosten van fysiotherapie sinds juni 2018 met € 1,00 per behandeling is gestegen, terwijl [eiser] € 1,45 minder terugkrijgt van de ziektekostenverzekering. Hierdoor is hij vanaf medio 2018 € 2,45 per behandeling duurder uit. Het totaalbedrag per jaar komt daarmee uit op € 1.657,42. Hij vordert daarom thans:
2017 € 1.446,72
2018 € 1.552,07 (€ 1.446,72 /2 = 723,36 + € 1.657,42/2)
Resterende 11,5 jaar € 19.060,33

Totaal € 22.059,12.

Ter onderbouwing heeft hij een nota van de fysiotherapeut overgelegd van 15 juni 2018 en een uittreksel van zijn bankoverschrijvingen waarop een bedrag staat van € 55,50 met als mededeling: "( ... ) Prest kine 27/04/18 basis terugbetal. 222,60 eur ( ... )"

4.18.
TVM betwist deze eisvermeerdering en voert aan dat [eiser] niet onderbouwt waarom de behandelingen duurder zijn geworden en waarom hij minder terugkrijgt van de zorgverzekering. TVM merkt op dat zij bij voorbeeld niet kan uitsluiten dat de lagere vergoeding verband houdt met een gewijzigde dekking waarvoor [eiser] minder premie betaalt. Hoewel het om relatief kleine bedragen per behandeling gaat, is het geëxtrapoleerd een eisvermeerdering van bijna 20%. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing houdt TVM vast aan de kosten die door [eiser] ter comparitie zijn toegelicht en onderbouwd.

4.19.
De rechtbank acht de prijsstijging van de fysiotherapie behandelingen sinds juni 2018 niet opmerkelijk en acht deze door [eiser] voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Dit geldt echter niet voor de vermindering van de vergoeding van de ziektekostenverzekering. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door TVM is de vermindering van de vergoeding van de ziektekostenverzekering onvoldoende onderbouwd en toegelicht. De rechtbank gaat daarom alleen uit van een verhoging van de kosten van € 1,00 per behandeling. Het totaalbedrag per jaar komt daardoor uit op € 1.532,72 (€ 1.446,72 + 86 x € 1,00)).

4.20.
Resumerend komt de rechtbank tot de volgende begroting van de materiële schade.
2017 € 1.446,72
2018 € 1.489,72 (€ 723,36 + € 1.532,72/2)
10,5 jaar € 16.093,56 (10,5 x € 1.532,72)

Totaal € 19.030,00

Slotsom

4.21.
TVM zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] uit hoofde van immateriële schade een bedrag van € 2.500,00 en uit hoofde van materiële schade een bedrag van € 19.030,00. Als niet betwist zal TVM ook de wettelijke rente over de immateriële schade moeten betalen. ECLI:NL:RBNNE:2018:5615