CRvB 150525 val met dienstmotor politie; osvo, geen beroepsincident; bij oefensituatie in beginsel geen sprake van gevaarzettende situatie
- Meer over dit onderwerp:
CRvB 150525 val met dienstmotor politie; osvo, geen beroepsincident; bij oefensituatie in beginsel geen sprake van gevaarzettende situatie
Inleiding
1. Op 1 april 2025 is het Besluit beroepsgerelateerde gezondheidsklachten politie1 (Besluit) in werking getreden, waarbij onder meer het stelsel voor beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen op grond van het Barp2 is gewijzigd. In deze zaak is het Barp van toepassing zoals dat gold vóór inwerkingtreding van het Besluit.
2. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
2.1.
Appellant is werkzaam in de functie van [naam functie] bij de politie eenheid [naam eenheid] , Basisteam [naam basisteam] . Appellant volgde de (interne) opleiding voor motorsurveillant. Op 12 november 2020, in de laatste week van de opleiding, is appellant met de dienstmotor tijdens een oefenrit over een onverharde weg in het bos ten val gekomen. Door het slechte weer was de weg drassig geworden. Het voorwiel van de dienstmotor gleed weg in een dwarsspoor in de modder. Bij de val heeft appellant letsel aan zijn knie opgelopen. Met een besluit van 20 november 2020 heeft de korpschef het ongeval aangemerkt als een dienstongeval.3
2.2.
Naar aanleiding van een door appellant ingediend verzoek heeft de korpschef met een besluit van 19 mei 2022 geweigerd het dienstongeval van 12 november 2020 aan te merken als een beroepsincident.4 Het daartegen gemaakte bezwaar is met een besluit van 15 november 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Volgens de korpschef kan het ongeval tijdens de oefenrit niet als een gevaarzettende situatie worden aangemerkt.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank wordt niet voldaan aan de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp opgenomen voorwaarden om het dienstongeval als een beroepsincident aan te merken. Gezien de Nota van Toelichting5 heeft als uitgangspunt te gelden dat bij een oefensituatie in beginsel geen sprake is van een gevaarzettende situatie en appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Daarnaast is niet gebleken dat appellant zich niet aan de situatie kon onttrekken.
Het standpunt van appellant
4. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat de elementen die maken dat bij een oefensituatie in beginsel niet gesproken kan worden van een gevaarzettende situatie in zijn geval ontbreken. Zo zijn er onvoldoende waarborgen gecreëerd om fysiek letsel te voorkomen, werd geen adequaat toezicht gehouden en is hem onvoldoende duidelijk gemaakt dat hij de vrijheid had om niet deel te nemen aan de oefenrit of deze te beëindigen.
Het oordeel van de Raad
5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om het dienstongeval als beroepsincident aan te merken in stand heeft gelaten. Die beoordeling doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Een beroepsincident is een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken. Dat is bepaald in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp.
5.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een beroepsincident in de zin van het Barp en neemt de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd over. Daaraan voegt de Raad nog het volgende toe.
5.3.
Vaststaat dat het type en model dienstmotor waarmee de oefening werd uitgevoerd geen terreinmotor is en niet is ontwikkeld voor het rijden op onverhard terrein. Dat neemt niet weg dat, zoals ook door appellant wordt beaamd, zich situaties kunnen voordoen waarbij de motorsurveillant met de dienstmotor op onverhard terrein moet rijden. Het oefenen daarvan is dan ook noodzakelijk en de training was daarop gericht. Volgens de verklaring van de docenten was het betreffende bospad niet onbegaanbaar, maar waren er wel slechte stukken tijdens de rit. Dit komt overeen met de verklaring van appellant op zitting. Verder is niet in geschil dat er tijdens de rit met gepaste snelheid werd gereden. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat de motor waarop appellant reed in een dwarsspoor weggleed. Dat het toezicht onvoldoende adequaat was, zoals appellant heeft betoogd, is niet gebleken. Daarnaast geldt dat sprake was van een vrijblijvende oefening, waaraan appellant zich had kunnen onttrekken. De oefening markeerde het einde van de rijopleiding, maar maakte geen onderdeel uit van het examen en had daarvoor ook geen gevolgen. Al met al kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het ongeluk te wijten is aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden met onvoorziene en helaas ernstige gevolgen voor appellant.
Conclusie en gevolgen
5.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en het op 12 november 2020 door appellant overkomen ongeval niet als beroepsincident wordt aangemerkt.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
1Staatsblad 2024,328.
2Besluit algemene rechtspositie politie.
3Als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp.
4Als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp.
5Behorende bij het Besluit van 2 december 2016 waarbij onder meer de beroepsincidentenregeling aan het Barp is toegevoegd (Staatsblad 2016, 489).