Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 260423 schietpartij Alphen ad Rijn; recht op helft van bedongen no cure no pay vergoeding; aftrek BGK zoals uitbetaald door VSSA

RBDHA 260423 schietpartij Alphen ad Rijn; recht op helft van bedongen no cure no pay vergoeding; aftrek BGK zoals uitbetaald door VSSA
2
Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagden] zijn slachtoffers van de schietpartij, die op 9 april 2011 plaatsvond in winkelcentrum “De Ridderhof” in Alphen aan den Rijn. Zij hebben de heer [naam 1] , de latere directeur van [eiseres] , in augustus 2011 opdracht gegeven om de schade die zij door de schietpartij hebben geleden, te verhalen op de aansprakelijke partijen. Zij hebben daarbij afgesproken dat [eiseres] op basis van “no cure no pay” voor hen zou werken en dat [eiseres] 15% van hun schadevergoeding zou ontvangen. In september 2019 oordeelde de Hoge Raad dat de Nationale Politie aansprakelijk is voor de schade die de slachtoffers van de schietpartij, onder wie [gedaagden] , hebben geleden1. In juli 2021 hebben [gedaagden] hun overeenkomsten met [eiseres] opgezegd en hebben zij hun huidige advocaat gevraagd de schade af te wikkelen. [eiseres] heeft zich tegen die opzegging verzet. In deze procedure vordert [eiseres] vaststelling van het loon waarop zij recht heeft. Volgens haar is dat het volledige loon dat in de overeenkomsten met [gedaagden] is afgesproken. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] recht heeft op de helft van wat zij aanvankelijk met [gedaagden] heeft afgesproken, omdat het schaderegelingstraject uiteindelijk niet door [eiseres] is begeleid. De bedragen die [eiseres] al van [gedaagden] en de verzekeraars heeft ontvangen, moeten hiervan nog worden afgetrokken. De rechtbank legt deze beslissing hieronder uit.

3
Wat vorderen partijen?

in conventie: de vorderingen van [eiseres]

3.1.
vorderde aanvankelijk nakoming door [gedaagden] van de overeenkomsten van opdracht. Dat hield volgens [eiseres] in dat [gedaagde 1] aan hem nog € 1.275.390,92 moest betalen (15% plus btw van de volgens [eiseres] te verwachten schadevergoeding van € 7.021.437,57), [gedaagde 2] € 59.474,83 (15% plus btw van de volgens [eiseres] te verwachten schadevergoeding van € 327.685) en [gedaagde 3] € 149.222,60 (15% plus btw van de volgens [eiseres] te verwachten schadevergoeding van € 822.163,10).

3.2.
Tijdens de procedure hebben [gedaagden] overeenstemming bereikt met de “Stichting Vergoeding schade slachtoffers schietincident Alphen aan den Rijn” (de VSSA) over de hoogte van hun schadevergoeding. Naar aanleiding van deze afspraken heeft [eiseres] haar eis verminderd. Deze houdt nu nog in – samengevat –
I. veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 213.262,50 inclusief btw aan loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021;
II. veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 2.537,50 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten;
III. veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 35.392,50 inclusief btw aan loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021;
IV. veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 1.067,50 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten;
V. veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van € 32.670 inclusief btw aan loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021;
VI. veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van € 1.045 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten;
VII. te verklaren voor recht dat [gedaagden] ten opzichte van [eiseres] onrechtmatig hebben gehandeld, dan wel toerekenbaar zijn tekortgeschoten;
VIII. veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de kosten van de beslaglegging van € 2.528,36 per persoon;
IX. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten.

3.3.
[eiseres] stelde zich aanvankelijk primair op het standpunt dat [gedaagden] de overeenkomsten van opdracht moesten nakomen en dat zij daarom de daarin opgenomen “no cure no pay”-vergoeding moesten betalen. Tijdens de zitting heeft [eiseres] de grondslag van haar vordering gewijzigd. Zij betwist niet langer dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd, maar vordert vaststelling van haar loon op grond van artikel 7:411 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat het einde van overeenkomsten aan [gedaagden] is toe te rekenen, vindt [eiseres] dat zij recht heeft op het volle loon dat zij met [gedaagden] had afgesproken (artikel 7:411 lid 2 BW).

3.4.
[gedaagden] voeren verweer. Zij voeren aan dat zij goede redenen hadden om de overeenkomsten op te zeggen. Nadat de Hoge Raad in september 2019 oordeelde dat de Nationale Politie de schade van de slachtoffers moest vergoeden, ondernam [eiseres] nauwelijks actie om de hoogte van de schade van [gedaagden] vast te stellen. Ook vorderde [eiseres] namens [gedaagden] onrealistische bedragen, wat een blokkerend effect had op de onderhandelingen met de VSSA. [eiseres] heeft voor haar werkzaamheden al € 61.273,33 ontvangen (deels van [gedaagde 1] in verband met de voorschotten die hij ontving, deels rechtstreeks van de verzekeraars en de VSSA als buitengerechtelijke kosten). [gedaagden] menen dat deze vergoeding hoog genoeg is voor de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht.

in reconventie: de vordering van [gedaagden]

3.5.
vorderen opheffing van de beslagen die [eiseres] heeft gelegd, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.6.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de beslagen die [eiseres] in oktober 2021 heeft gelegd, moeten worden opgeheven. [eiseres] was niet bevoegd om beslag te leggen, zij heeft verlof verkregen van de voorzieningenrechter met behulp van een document dat niet echt is, en zij heeft de vordering waarvoor zij beslag heeft gelegd veel te hoog berekend. Bovendien blokkeert het beslag de uitbetaling van de schadevergoedingen aan [gedaagden] door de VSSA.

3.7.
[eiseres] voert verweer. Zij voert aan dat zij het beslag op goede gronden heeft gelegd. Ook wijst zij erop dat de vordering van [gedaagden] om het beslag op te heffen in kort geding is afgewezen.

4
De beoordeling van de vorderingen van [eiseres]

4.1.
Partijen zijn het over een aantal onderwerpen niet met elkaar eens. Het gaat dan om de volgende vragen:
I. Is [eiseres] ontvankelijk in haar vorderingen?
II. Wat hebben partijen precies met elkaar afgesproken toen zij de overeenkomsten van opdracht met elkaar sloten?
III. Heeft [eiseres] recht op het volledige loon?
IV. Zo nee, op welk redelijk loon kan [eiseres] wel aanspraak maken?
V. Heeft [eiseres] terecht beslag gelegd op de vorderingen die [gedaagden] hebben in verband met de schietpartij?

De rechtbank zal hierna beslissen over die discussiepunten. Zo nodig zal zij de feiten die daarbij van belang zijn op een rij zetten.

[eiseres] mag vorderingen indienen

4.2.
In augustus 2011 hebben [gedaagden] overeenkomsten van opdracht gesloten met de eenmanszaak “ [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door de heer Mr. [naam 1] ”. Volgens het briefpapier waarop de overeenkomsten zijn geprint, had de eenmanszaak het KvK-nummer [KvKnr 1] . In maart 2014 is [eiseres] B.V. opgericht. Dat is de eiseres in deze procedure. [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat zij geen overeenkomst hebben gesloten met [eiseres] en dat [eiseres] daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De rechtbank passeert dit verweer, en wel om de volgende reden.

4.3.
Uit de inschrijfgegevens bij de Kamer van Koophandel blijkt het volgende:
I. op 1 januari 2010 is ingeschreven de eenmanszaak [bedrijf 2] . Deze eenmanszaak had KvK-nummer [KvKnr 1] en de eigenaar was mevrouw [naam 2] . Volgens [naam 1] is dat zijn vrouw. Uit de gegevens van de KvK blijkt dat deze onderneming met ingang van 9 februari 2011 is voortgezet door de eenmanszaak [bedrijf 2] , ingeschreven onder KvK-nummer [KvK nr 2] .
II. die eenmanszaak ( [bedrijf 2] met KvK-nummer [KvK nr 2] ) stond op naam van mevrouw [naam 3] . Volgens [naam 1] is dat zijn zus. Uit de gegevens van de KvK blijkt dat deze onderneming met ingang van 7 december 2011 is voortgezet door de eenmanszaak [bedrijf 2] , ingeschreven onder KvK-nummer [KvK nr 3] .
III. die eenmanszaak ( [bedrijf 2] met KvK-nummer [KvK nr 3] ) stond op naam van [naam 1] . Uit de gegevens van de KvK blijkt dat deze eenmanszaak met ingang van 31 maart 2014 is voortgezet door [eiseres] B.V.
IV. deze B.V. wordt gedreven door de heer [naam 1] en is eiseres in deze procedure.

4.4.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of er in augustus 2011 een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagden] en de (op dat moment bestaande) eenmanszaak van mevrouw [naam 3] .2 [gedaagden] hebben er op zichzelf terecht op gewezen dat niet duidelijk is of [naam 1] bevoegd was om mevrouw [naam 3] te vertegenwoordigen. Dat is echter geen argument dat [gedaagden] kunnen gebruiken om zich te verweren tegen de vordering van [eiseres] . Als [naam 1] niet bevoegd was de eenmanszaak van zijn zus te vertegenwoordigen, is dat iets wat speelt binnen de verhoudingen tussen [naam 1] en zijn zus. Voor [gedaagden] heeft dat geen gevolgen. Daarbij komt dat [naam 1] tijdens de zitting heeft verteld dat de ondernemingen alleen op naam van zijn vrouw en zus stonden, omdat hij in verband met een concurrentiebeding geen eigen onderneming kon oprichten. [gedaagden] hebben dat niet bestreden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dat klopt. Sterker nog: [gedaagden] hebben benadrukt dat zij altijd alleen zaken hebben gedaan met [naam 1] en dat zij nooit met iemand anders te maken hebben gehad. Ook dateren de overeenkomsten van 2011 en heeft de zus van [naam 1] sinds die tijd nooit laten weten dat zij het niet goed vond dat [naam 1] haar eenmanszaak vertegenwoordigde. De rechtbank gaat er dus vanuit dat er een rechtsgeldige overeenkomst is gesloten tussen [gedaagden] en de eenmanszaak van [naam 3] .

4.5.
Die eenmanszaak is in december 2011 voortgezet door [naam 1] . Gesteld noch gebleken is dat bij die overgang van activa en passiva niet is voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagden] vanaf december 2011 een overeenkomst van opdracht hadden met de eenmanszaak van [naam 1] .

4.6.
De volgende vraag is dan of de verplichtingen van die eenmanszaak in 2014 rechtsgeldig zijn overgedragen aan [eiseres] . Alleen als dat het geval is, kan [eiseres] immers een vordering indienen tot betaling van het loon. [eiseres] stelt dat [gedaagden] er in 2014 mee hebben ingestemd dat de opdracht aan de eenmanszaak zou worden voortgezet door [eiseres] . Als bewijs hiervan heeft [eiseres] akkoordverklaringen overgelegd, die op 28 april 2014 door [gedaagden] zouden zijn getekend. [gedaagden] hebben echter ontkend dat zij deze stukken hebben ondertekend. Zij hebben bij de politie aangifte gedaan tegen [naam 1] wegens valsheid in geschrifte, omdat [naam 1] (onder andere) deze instemmingsverklaringen zou hebben vervalst. [gedaagden] hebben in dit verband (onder verwijzing naar een rapport van handschriftdeskundige [naam 4] ) gesteld dat de handtekening onder de instemmingsverklaring van [gedaagde 3] van 28 april 2014 exact dezelfde is als de handtekening die hij in 15 oktober 2019 (dus vijf jaar later) op het kantoor van [eiseres] heeft gezet op een kopie van zijn paspoort.

4.7.
Hoewel het heel kwalijk zou zijn als [eiseres] de stukken zou hebben vervalst en ook als [gedaagden] daarover in deze procedure zouden liegen, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven of [gedaagden] de documenten uit 2014 hebben ondertekend of niet. Op grond van artikel 6:159 BW is voor een contractsoverneming nodig (i) een akte tussen de “overdragende” en de “overnemende” partij (in dit geval de eenmanszaak en [eiseres] ) en (ii) medewerking van de wederpartij (in dit geval [gedaagden] ). Die medewerking kan in iedere vorm worden verleend, zowel voor- als achteraf. Een schriftelijke instemmingsverklaring is dus niet nodig en die instemming kan onder omstandigheden ook stilzwijgend worden gegeven. De rechtbank vindt dat voldoende is onderbouwd dat [gedaagden] ermee hebben ingestemd dat sinds 2014 [eiseres] (en niet langer de eenmanszaak) hun contractspartij was, ook als ervan moet worden uitgegaan dat zij nooit een instemmingsverklaring hebben ontvangen en deze ook niet hebben ondertekend. Tussen 2014 en 2021 hebben [gedaagden] nauw contact gehad met [naam 1] . Als [naam 1] al niet aan [gedaagden] heeft verteld dat hij (in verband met de financiële risico’s van de juridische procedure tegen de Nationale Politie) een bv had opgericht, moet dit [gedaagden] zijn opgevallen. Dat [naam 1] handelde vanuit [eiseres] , blijkt immers uit zijn website, zijn briefpapier, zijn emailhandtekening en de facturen die hij stuurde. [gedaagde 1] heeft de gestuurde rekeningen betaald op de bankrekening van [eiseres] en [gedaagden] hebben de opzeggingen van hun overeenkomst ook gestuurd aan [eiseres] . Daarmee is onvoldoende betwist dat [gedaagden] ermee hebben ingestemd dat [eiseres] hun contractspartij was.

4.8.
Als [gedaagden] (zoals zij stellen) niet zouden hebben ingestemd met de contractsoverneming door [eiseres] , is [naam 1] (als eenmanszaak) hun contractspartij gebleven (zie 4.5). In dat geval zou [naam 1] recht hebben op een vergoeding voor zijn werkzaamheden. [naam 1] heeft echter (voor de zekerheid) zijn vordering op [gedaagden] (met een lastgevingsovereenkomst) overgedragen aan [eiseres] en [eiseres] gemachtigd om namens hem in deze procedure op te treden. Ook om die reden is [eiseres] ontvankelijk en kunnen haar vorderingen worden beoordeeld.

Inhoud van de gemaakte afspraken

4.9.
De volgende vraag is wat partijen hebben afgesproken over de vergoeding waarop [eiseres] aanspraak kan maken.

Tekst van de overeenkomsten van opdracht

4.10.
In de overeenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is het volgende opgenomen (waarbij eventuele taalfouten zijn overgenomen uit het origineel):

ONDERGETEKENDEN: [de eenmanszaak en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , rb]

OVERWEGENDE:

dat Opdrachtgever ten behoeve van het uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot het claimen van letselschade t.g.v. de schietpartij van 09-04-2011 ( ... ) Opdrachtnemer in dienst heeft genomen om tegen het regime van een no-cure no-pay vergoeding claims/schadevergoedingen te onderhandelen ( ... );

( ... ) waarbij opdrachtgever en opdrachtnemer overeenstemming hebben bereikt dat bij een succesvolle vordering en de facto geldelijke uitkering/minnelijke schikking/verwijzing naar derden/advocaten aan opdrachtgever/gedupeerde, de opdrachtnemer de volgende hieronder vermelde commissie zal worden toebedeeld: 15% van alle gegunde schadevergoedingen, incl. voorschotten.

Over eventuele door assuradeur/tegenpartij te verstrekken voorschotten wordt het honorarium van [bedrijf 1] direct in rekening gebracht. Er zijn verder geen bijkomende kosten (voor en/of achteraf) voor de opdrachtgever ( ... ).

KOMEN VERDER OVEREEN ALS VOLGT:

( ... )

Artikel 4 Tarief van diensten: no-cure no-pay basis

4.1
De vergoeding van de Opdrachtnemer is gebaseerd op een fee/commissie van alle eventuele toekomstige vergoedingen/tegemoetkomingen en/of claimtegoeden van 15% die opdrachtgever/slachtoffer krijgt uitgekeerd als mogelijke compensaties/schadeclaims vergoedingen voor toebedeeld leed door de tegenpartij. ( ... )

Artikel 5 Facturering en betaling:

5.1
Opeisbaarheid en verrekening van de overeengekomen 15 % fee: zie onder B zal middels storting op het rekeningnummer van gelaedeerde zelf- na overleg hierover en op verzoek van [gedaagde 1] zelve - plaatsvinden. De verrekening van deze 15% percentage fee aan [bedrijf 1] dient door de heer [gedaagde 1] dient te geschieden binnen 5 werkdagen na ontvangst van de schadegelden door de heer [gedaagde 1] zelf. Alle eventuele compensatiegelden zullen door schuldplichtig verzekeraar van de tegenpartij worden gestort op het rekeningnummer van de heer [gedaagde 1] met uitzondering van de buitengerechtelijke kantoorkosten (BGK) die enkel toebehoren aan ons kantoor, deze BGK kosten zullen direct gestort worden op het rekeningnummer van [bedrijf 1] . Opdrachtgever stemt middels ondertekening van deze overeenkomst in met bovenstaande, zonder welk verder voorbehoud dan ook. (..)

4.11.
De overeenkomst van opdracht met [gedaagde 3] is nagenoeg hetzelfde, maar wijkt op een paar onderdelen af van de overeenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zo staat zowel in de considerans onder B als in artikel 4.1 dat [eiseres] recht heeft op “15% ex btw” van de schadevergoeding (inclusief voorschotten). Ook artikel 5.1 is anders. In de overeenkomst met [gedaagde 3] luidt deze bepaling:

5.1
Opeisbaarheid en verrekening van de overeengekomen 15% fee ex. btw: zie onder B zal middels storting op [bedrijf 1] derdengeld rekening uitgevoerd worden en verrekening van zulks direct door [bedrijf 1] met opdrachtgever. Alle eventuele compensatiegelden zullen door schuldplichtig verzekeraar van de tegenpartij worden gestort op de derdengeldrekening van opdrachtnemer [bedrijf 1] . Op deze wijze zal opdrachtnemer verzekerd zijn van betaling van alle openstaande tegoeden aan hem door opdrachtgever. Opdrachtgever stemt middels ondertekening van deze overeenkomst in met bovenstaande, zonder welk verder voorbehoud dan ook.

4.12.
Partijen zijn het over drie dingen niet eens:
- i) is de overeengekomen vergoeding van 15% inclusief of exclusief btw?
- ii) maken de buitengerechtelijke kosten onderdeel uit van de vergoeding waarop [eiseres] recht heeft?
- iii) is met [gedaagde 3] nog een aanvullende afspraak gemaakt dat [eiseres] geen recht heeft op 15%, maar op 30% van zijn schadevergoeding?

De rechtbank zal die drie vragen hieronder beantwoorden.

Het afgesproken percentage is voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inclusief btw, voor [gedaagde 3] exclusief btw

4.13.
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of de vergoeding van 15% van de schadevergoeding inclusief of exclusief btw is. Volgens [gedaagden] is dat inclusief btw, volgens [eiseres] mag zij de btw afzonderlijk bij [gedaagden] in rekening brengen. De rechtbank is het met beide partijen deels eens.

4.14.
In de overeenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] staat niet dat de btw is inbegrepen in de afgesproken 15%. In principe valt daarmee al het doek voor de stelling van [eiseres] . Omdat zij degene is die de overeenkomst heeft opgesteld, komen onduidelijkheden in die overeenkomst voor haar rekening, en moet de overeenkomst worden uitgelegd op de manier die voor [gedaagden] het meest gunstig is. Daarbij komt nog dat in de zogenoemde considerans van de overeenkomst (de alinea na B) is afgesproken dat er voor [gedaagden] geen bijkomende kosten zullen zijn. Als de uitleg van [eiseres] moet worden gevolgd, zijn er voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wel meer kosten dan de afgesproken vergoeding van 15% van hun schadevergoeding, namelijk de btw. Dat klopt niet. Tot slot hebben [gedaagden] er terecht op gewezen dat artikel 38 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) het ondernemers verbiedt om aan particulieren goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen waarin de btw niet is inbegrepen.3 Ook dat duidt erop dat het afgesproken percentage van 15% een vergoeding inclusief btw is.

4.15.
In de overeenkomst met [gedaagde 3] is wel expliciet benoemd dat de vergoeding van [eiseres] 15% van de schadevergoeding exclusief btw bedraagt. Anders dan [gedaagden] lijken te betogen, is die afspraak niet in strijd met artikel 38 van de Wet OB 1968. Het noemen van een prijs zonder btw is wel toegestaan, zolang maar duidelijk is dat de btw niet in de prijs is inbegrepen. In dit geval blijkt uit de overeenkomst duidelijk dat [gedaagde 3] boven op de afgesproken vergoeding van 15% nog btw moet afdragen. Dat zal hij daarom ook moeten doen.

Het afgesproken percentage is inclusief BGK

4.16.
Partijen zijn het er ook niet over eens of [eiseres] , boven op de afgesproken vergoeding van 15% van de schadevergoeding van [gedaagden] , ook aanspraak kan maken op de buitengerechtelijke kosten (BGK) die rechtstreeks aan [eiseres] zijn uitbetaald. In de loop van de jaren hebben de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader van de schietpartij en de VSSA € 15.000 aan [eiseres] uitgekeerd in verband met de schade van [gedaagde 1] . De VSSA heeft voor [gedaagde 2] € 3.000 aan BGK aan [eiseres] uitbetaald, en voor [gedaagde 3] eenzelfde bedrag. Volgens [gedaagden] moeten die bedragen worden afgetrokken van de vergoeding waarop [eiseres] nog recht heeft, volgens [eiseres] ziet de afspraak met [gedaagden] alleen op haar honorarium, en staan de BGK daar los van. De rechtbank geeft [gedaagden] daarin gelijk.

4.17.
De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst met [gedaagde 3] niets is opgenomen over BGK. Omdat [eiseres] degene is die de overeenkomst heeft opgesteld, komen – als gezegd – onduidelijkheden in die overeenkomst voor haar rekening. Dit betekent dat de overeenkomst moet worden uitgelegd op de manier die voor [gedaagde 3] het meest gunstig is, en dat is dat de BGK onderdeel uitmaken van het afgesproken percentage. Daarbij komt dat [gedaagden] tijdens de zitting hebben gezegd dat [naam 1] hen heeft verteld dat hij niet aan “dubbel vangen” deed. Dit heeft [naam 1] bevestigd. Het standpunt van [naam 1] dat hij – afgezien van de afgesproken vergoeding van 15% van de schadevergoeding van [gedaagden] – óók recht heeft op de buitengerechtelijke kosten, is daarmee in strijd. De kosten die het slachtoffer moet maken om de aansprakelijkheid en de hoogte van zijn schade vastgesteld te krijgen (de BGK in de zin van artikel 6:96 BW) maken immers gewoon onderdeel uit van zijn schade. Dat verzekeraars in letselzaken regelmatig (een deel van) die kosten rechtstreeks uitbetalen aan de letselschadebehandelaar of advocaat van het slachtoffer, maakt dat niet anders. Dit betekent dat de BGK onderdeel uitmaken van de 15% die [eiseres] met [gedaagde 3] heeft afgesproken.

4.18.
In de overeenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden de BGK in artikel 5.1 wel genoemd, maar over wat zij precies hebben afgesproken zijn partijen het niet eens. Die bepaling is ook verre van duidelijk. Bij de beantwoording van de vraag hoe artikel 5.1 moet worden uitgelegd, gaat het erom wat partijen over en weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten begrijpen. Daarbij is allereerst relevant dat is afgesproken dat [eiseres] aanspraak maakt op 15% van de schadevergoeding van [gedaagden] , terwijl de BGK (zoals hiervoor vermeld) onderdeel uitmaken van die schade. Ook speelt een rol dat vaststaat dat [naam 1] heeft verteld dat hij niet aan “dubbel vangen” deed. Tot slot komen – opnieuw – onduidelijkheden in de overeenkomst voor rekening van [eiseres] . Gelet op die omstandigheden mochten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erop vertrouwen dat artikel 5.1 van de overeenkomst zó moet worden uitgelegd, dat de BGK weliswaar direct aan [eiseres] zouden worden uitbetaald, maar dat deze wel onderdeel uitmaakten van de vergoeding van 15% waarop [eiseres] recht had.

4.19.
Dit betekent dat zowel bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bij [gedaagde 3] de BGK zijn inbegrepen in het percentage vergoeding waarop [eiseres] aanspraak kan maken. Dit betekent dat de BGK die rechtstreeks aan [eiseres] zijn uitbetaald, moeten worden afgetrokken van het totale bedrag dat [gedaagden] nog aan [eiseres] verschuldigd zijn.

4.20.
Bij die stand van zaken hoeft de stelling van [gedaagden] dat zij hebben gedwaald, omdat zij bij het aangaan van de overeenkomst niet wisten dat [eiseres] “dubbel zou vangen”, niet besproken te worden.

Aanvullende afspraak met [gedaagde 3] is niet komen vast te staan

4.21.
Tot slot stelt [eiseres] zich op het standpunt dat zij ten opzichte van [gedaagde 3] recht heeft op 30% van de schadevergoeding die hij krijgt uitgekeerd. [eiseres] beroept zich in dit verband op een aanvullende overeenkomst, waarin staat dat [gedaagde 3] ermee akkoord gaat dat [eiseres] “vanaf heden 30% ex btw in rekening [kan] brengen vanwege de fors oplopende proceskosten en de financiering hiervan.” Volgens [eiseres] heeft [gedaagde 3] deze aanvullende overeenkomst op 28 april 2018 voor akkoord ondertekend. [gedaagde 3] betwist dat echter. In zijn aangifte bij de politie (zie 4.6) heeft [gedaagde 3] zich op het standpunt gesteld dat [naam 1] ook dit stuk heeft vervalst.

4.22.
Wat daar ook van zij: het ligt het op de weg van [eiseres] (die zich op het bestaan van de afspraak beroept) om te stellen – en bij betwisting te bewijzen – dat zij in 2018 met [gedaagde 3] heeft afgesproken dat [gedaagde 3] haar een vergoeding zou betalen ter hoogte van 30% van zijn schadevergoeding. Dat heeft [eiseres] onvoldoende gedaan. [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van [eiseres] . Zo hebben zij aangevoerd:
- dat [eiseres] pas in de e-mails van 29 oktober 2018 en 9 januari 2019 een vooraankondiging heeft verstuurd van de door haar gewenste wijziging van het percentage (waarop [gedaagde 3] niet heeft gereageerd), terwijl de aanvullende overeenkomst al zou zijn ingegaan op 28 april 2018, dus nog vóór de vooraankondigingen;
- dat de begeleidende brief waarmee het gewijzigde contract aan [gedaagde 3] zou zijn gestuurd een adres vermeldt waar [gedaagde 3] al sinds 2014 niet meer woonde;
- dat in die begeleidende brief wordt verwezen naar brieven die [eiseres] op 29 mei 2014 en 15 april 2016 zou hebben gestuurd over een mogelijke tariefsverhoging, maar dat [gedaagde 3] die brieven nooit heeft ontvangen en die brieven dan wel heel ruim voor de vooraankondigingen zouden zijn gestuurd;
- dat de aanvullende overeenkomst die [gedaagde 3] zou hebben getekend sterk verkleind is afgedrukt, terwijl de handtekening wel het normale formaat heeft. Daardoor staan het formaat van de tekst en de handtekening niet in verhouding tot elkaar.

4.23.
[eiseres] heeft in reactie op het verweer van [gedaagden] alleen betoogd dat [gedaagde 3] de aanvullende overeenkomst (in deze verkleinde vorm) in april 2018 aan haar heeft gestuurd of gegeven. Of dat per e-mail is gebeurd of dat een hard copy is afgegeven, weet [eiseres] niet meer. [eiseres] heeft te kennen gegeven dat zij niet beschikt over een originele getekende versie. De eerdere brieven van 29 mei 2014 en 15 april 2016 heeft zij niet in het geding gebracht, en [eiseres] heeft ook niet gereageerd op het standpunt van [gedaagden] dat de eerste aankondiging van een tariefsverhoging dateert uit 2019. Daarmee heeft zij haar standpunt dat zij in april 2018 aanvullende afspraken heeft gemaakt met [gedaagde 3] over de beloning waarop zij recht heeft, onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt alleen al om deze reden niet toegekomen.

Samenvatting van de afspraken

4.24.
Samenvattend komt de rechtbank dus tot het oordeel dat [eiseres] en [gedaagden] de volgende afspraken hebben gemaakt over de vergoeding waarop [eiseres] recht heeft:
- [eiseres] kan op grond van de overeenkomst ten opzichte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanspraak maken op een vergoeding van 15% van de schadevergoeding waarop zij recht hebben, in welke vergoeding de btw en BGK zijn inbegrepen;
- [eiseres] kan op grond van de overeenkomst ten opzichte van [gedaagde 3] aanspraak maken op een vergoeding van 15% van de schadevergoeding waarop hij recht heeft, te vermeerderen met btw en in welke vergoeding de BGK zijn inbegrepen.

[eiseres] kan geen aanspraak maken op het volledige loon

4.25.
Tussen partijen staat niet langer ter discussie dat de overeenkomsten zijn geëindigd door de opzegging van [gedaagden] [eiseres] maakt nog wel aanspraak op haar loon. [gedaagden] hebben (terecht 4) niet bestreden dat [eiseres] recht heeft op een vergoeding voor de werkzaamheden die zij heeft verricht.

4.26.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op het volledige loon dat zij met [gedaagden] heeft afgesproken. Dat is de rechtbank niet met haar eens.

4.27.
Op grond van artikel 7:411 lid 2 BW heeft een opdrachtnemer alleen recht op het volle loon, als het einde van de opdracht is toe te rekenen aan de opdrachtgever én als de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Het ligt op de weg van [eiseres] om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat van zo’n situatie sprake is. Dat heeft zij niet (of in ieder geval onvoldoende) gedaan.

4.28.
In de eerste plaats hebben [gedaagden] gemotiveerd aangevoerd dat zij goede redenen hadden om de overeenkomst van opdracht te beëindigen. Niet alleen was [eiseres] voor hen (in ieder geval sinds de uitspraak van de Hoge Raad in 2019) slecht bereikbaar en deed zij beloftes die zij niet nakwam, maar ook deed [eiseres] weinig om de hoogte van hun schade vast te stellen. [eiseres] heeft daar weliswaar tegenin gebracht dat zij zich moeilijk kan verweren tegen ongefundeerde verwijten, maar zij ziet daarbij over het hoofd dat het op haar weg ligt om te onderbouwen dat het einde van de opdracht volledig aan [gedaagden] is toe te rekenen. Dat heeft zij – gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagden] – niet genoeg gedaan.

4.29.
Ook heeft [eiseres] niet voldoende onderbouwd dat het in de gegeven omstandigheden redelijk is dat zij aanspraak maakt op het volle loon. Vast staat dat [eiseres] haar werkzaamheden niet heeft afgemaakt en dat de advocaat van [gedaagden] uiteindelijk het schaderegelingstraject op zich heeft genomen. Waarom het dan toch redelijk zou zijn dat [eiseres] de volledige afgesproken vergoeding (die was gebaseerd op de gedachte dat [eiseres] ook de schaderegeling ter hand zou nemen) ontvangt, heeft [eiseres] niet duidelijk kunnen maken.

[eiseres] kan aanspraak maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon

4.30.
Dit betekent dat [eiseres] op grond van artikel 7:411 lid 1 BW aanspraak kan maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Volgens dit artikellid moet bij de bepaling van het loon onder meer rekening worden gehouden met (i) de werkzaamheden die de opdrachtnemer heeft verricht, (ii) het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft gehad en (iii) de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Ook hierbij geldt dat het op de weg ligt van [eiseres] om te stellen (en zo nodig te bewijzen) welke werkzaamheden zij heeft verricht en wat daarvoor een redelijke beloning is.

Ad i en ii: de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht en het voordeel van [gedaagden]

4.31.
[eiseres] heeft [gedaagden] bijgestaan in de periode tussen 2011 en 2021. [eiseres] heeft echter nagelaten te stellen (laat staan te onderbouwen) welke werkzaamheden zij precies voor [gedaagden] heeft verricht, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. De gevolgen daarvan komen dus voor haar rekening.

4.32.
Vast staat wel dat [eiseres] het mogelijk heeft gemaakt dat een procedure tegen de Nationale Politie is gestart en tot en met de Hoge Raad kon worden gevoerd. Deze procedure heeft er uiteindelijk toe geleid dat de aansprakelijkheid van de Nationale Politie vast kwam te staan. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagden] zo’n lange en kostbare procedure zelf niet hadden kunnen opbrengen, en dat hebben [gedaagden] niet betwist. Niet in geschil is dat [gedaagden] geen (of nauwelijks5) schadevergoeding zouden hebben gekregen, als de aansprakelijkheid van de Nationale Politie niet zou zijn vastgesteld.

4.33.
Verder blijkt uit het dossier dat [eiseres] enige werkzaamheden heeft verricht om de hoogte van de schade van [gedaagden] vast te stellen. [gedaagden] hebben echter voldoende onderbouwd dat [eiseres] daarbij steken heeft laten vallen. [eiseres] heeft bij haar dagvaarding schadestaten gevoegd, waaruit blijkt dat [eiseres] de schade van [gedaagde 1] becijferde op € 7.021.437,57, die van [gedaagde 2] op € 408.150,00 en die van [gedaagde 3] € 1.056.05,46. [gedaagden] hebben uiteindelijk vaststellingsovereenkomsten gesloten met de VSSA, waarin de hoogte van hun schadevergoeding is vastgesteld op respectievelijk € 1.175.000, € 195.000 en € 90.000. [eiseres] heeft niet gesteld dat [gedaagden] akkoord zijn gegaan met een te lage schadevergoeding (sterker nog: [eiseres] heeft tijdens de zitting gezegd dat zij vindt dat [gedaagde 3] überhaupt geen recht heeft op een schadevergoeding), zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de getroffen regelingen recht doen aan de daadwerkelijke schade van [gedaagden] Dit betekent dat [eiseres] er in haar schadeberekening – zachtst gezegd – behoorlijk naast zat. Tijdens de zitting heeft [eiseres] weliswaar betoogd dat deze schadestaten gebaseerd zijn op opgaves van [gedaagden] zelf, maar ook als dat klopt (wat [gedaagden] hebben betwist) geldt dat het haar taak is als professional om haar cliënten te begrenzen en om de schade niet tegen beter weten in “op te kloppen”. Daarbij komt dat [eiseres] tijdens de zitting heeft verklaard dat de schadestaten dateren uit 2014 en 2015. De rechtbank leidt daaruit af dat [eiseres] na de uitspraak van de Hoge Raad in september 2019 geen concrete actie heeft ondernomen om de schade van [gedaagden] te becijferen en vervolgens te verhalen. Dit komt overeen met de verklaring van [gedaagden] tijdens de zitting, dat hun huidige advocaat in het dossier geen medische stukken aantrof, geen onderbouwing van het verlies aan verdienvermogen (wat de grootste schadepost was) en ook geen rapport van een rekenkundige. Op grond daarvan heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat zij adequate werkzaamheden heeft verricht om de schade van [gedaagden] te onderzoeken, berekenen en onderbouwen.

Ad iii. De grond waarop de overeenkomst is geëindigd

4.34.
Uit het voorgaande blijkt al dat voldoende is onderbouwd dat [eiseres] de belangen van [gedaagden] in het schaderegelingstraject onvoldoende heeft behartigd. Dit kan [eiseres] – die zich afficheert als professioneel letselschadebehandelaar – worden toegerekend en dit was voor [gedaagden] een gegronde reden om de overeenkomsten met [eiseres] te beëindigen. Voor [gedaagde 3] komt daar bij dat hij de overeenkomst óók heeft opgezegd, omdat [eiseres] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zwart maakte bij de Nationale Politie en de VSSA, nadat zij hun overeenkomsten van opdracht hadden opgezegd. Dit is een professioneel letselschadebehandelaar onwaardig.

Hoogte van het redelijke loon

4.35.
De volgende vraag is dan wat – gelet op het voorgaande – een redelijk deel van het loon is. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het aan de inspanningen van [eiseres] (en de door haar ingeschakelde advocaten) te danken is dat de aansprakelijkheid van de Nationale Politie is komen vast te staan. Tegelijkertijd is het alleen aan de opvolgend advocaat van [gedaagden] te danken dat ook daadwerkelijk een schadevergoeding is uitgekeerd. [eiseres] heeft niet gesteld (laat staan onderbouwd) dat de advocaat in het schaderegelingstraject heeft kunnen voortbouwen op de werkzaamheden die zij al had gedaan. Sterker nog: uit de brieven die mr. Beer na ontvangst van de dossiers van [gedaagden] aan [eiseres] heeft gestuurd, blijkt dat deze verre van compleet waren. [gedaagden] hebben tijdens de zitting ook gesteld dat hun advocaten voor wat betreft de schaderegeling bij nul moesten beginnen: zij moesten zowel medische als financiële informatie verzamelen en een schade-expert inschakelen om de schadevordering te onderbouwen. [eiseres] heeft dat weliswaar bestreden, maar zij heeft haar standpunten niet onderbouwd, terwijl zij dat wel had moeten doen.

4.36.
Ondanks dat de overeenkomsten van opdracht zijn geëindigd, zal de rechtbank bij de vaststelling van het redelijke loon aanknopen bij de afspraken die partijen daarover in de overeenkomsten van opdracht hebben gemaakt. Dit doet de rechtbank in de eerste plaats omdat geen van partijen zich heeft uitgelaten over wat een redelijk uurloon zou zijn voor [eiseres] en de rechtbank ook niet weet hoeveel uren [eiseres] heeft besteed aan haar werkzaamheden voor [gedaagden] Daarnaast zijn partijen er altijd vanuit gegaan dat [eiseres] zou worden beloond volgens de afspraken die zij daarover hadden gemaakt, en hebben beide partijen ook in deze procedure de betalingsafspraken in de overeenkomsten als uitgangspunt genomen bij hun stellingen over het redelijke loon waarop [eiseres] recht heeft. Ook daarom zal de rechtbank uitgaan van de oorspronkelijke afspraken, en vervolgens een correctie toepassen voor de werkzaamheden die [eiseres] niet heeft verricht.

4.37.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het redelijk dat het loon waarop [eiseres] aanspraak maakt, de helft bedraagt van wat partijen aanvankelijk hebben afgesproken. De rechtbank neemt daarbij tot uitgangspunt dat [eiseres] één deel van de afgesproken werkzaamheden (het (laten) vaststellen van aansprakelijkheid) tot een goed einde heeft gebracht, maar is tekortgeschoten in het andere deel (de schaderegeling).

4.38.
De rechtbank berekent daarbij het loon waarop [eiseres] aanspraak kan maken over de schadevergoeding die [gedaagden] uiteindelijk hebben ontvangen. Die vergoeding is immers mede te danken aan de inspanningen die [eiseres] heeft verricht om de aansprakelijkheid van de Nationale Politie vastgesteld te krijgen. Het is dan ook redelijk dat [eiseres] daarin tot op zekere hoogte meedeelt.

4.39.
Tussen partijen is niet in geschil dat VSSA aan [gedaagde 1] een schadevergoeding heeft toegekend van € 1.175.000, aan [gedaagde 2] van € 195.000 en aan [gedaagde 3] van € 90.000. Omdat [eiseres] haar (gewijzigde) vordering heeft gebaseerd op deze bedragen, gaat ook de rechtbank daarvan uit. Dit betekent dan het volgende.

4.40.
Voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bedraagt het redelijke loon 7,5% van de schade die door VSSA is vastgesteld (zie 4.36), inclusief btw (zie 4.14). De bedragen die al aan [eiseres] zijn betaald, maken onderdeel uit van de vergoeding waarop [eiseres] recht heeft (zie 4.18 en 4.19) en moeten dus van de vordering van [eiseres] worden afgetrokken.

Ook voor [gedaagde 3] geldt dat het redelijke loon 7,5% bedraagt van de door de VSSA vastgestelde vergoeding (zie 4.23 en 4.36), maar in zijn geval moet die vergoeding worden vermeerderd met btw (zie 4.15). Het bedrag dat al aan [eiseres] is uitgekeerd, moet van de vordering worden afgetrokken (zie 4.18 en 4.19).

4.41.
Dit leidt dan tot de volgende berekening:

  [gedaagde 1] [gedaagde 2] [gedaagde 3]
Schadevergoeding € 1.175.000,00 € 195.000,00 € 90.000,00
Redelijk loon: 7,5% inclusief btw € 88.125,00 € 14.625,00  
Redelijk loon: 7,5% vermeerderd met btw     € 8.167,50
Al ontvangen door [eiseres] € 52.209,72 € 6.063,61 € 3.000,00
Resterende vordering € 35.915,28 € 8.561,39 € 5.167,50

4.42.
Dat [eiseres] , zoals zij stelt (maar niet onderbouwt) daarmee niet genoeg vergoeding krijgt om haar kosten te dekken, maakt het voorgaande niet anders. Het redelijke loon waarop [eiseres] aanspraak kan maken houdt immers geen kostenvergoeding in. Dat de kosten die [eiseres] naar eigen zeggen heeft gemaakt hoger zijn dan haar vergoeding, komt voor haar rekening en risico.

De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 17 september 2021

4.43.
Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde 1] nog € 35.915,28 aan [eiseres] moet betalen, [gedaagde 2] € 8.561,39 en [gedaagde 3] € 5.167,50.

[eiseres] vordert dat zij over de toegewezen vergoeding wettelijke rente betalen vanaf 17 september 2021. Zij wijst er in dit verband op dat zij op 31 augustus 2021 een sommatiebrief heeft gestuurd aan [gedaagden] en dat [gedaagden] daarom vanaf 17 september 2021 in verzuim zijn.

4.44.
[gedaagden] hebben als verweer gevoerd dat het loon van [eiseres] op grond van artikel 5.1 van de overeenkomst pas vijf werkdagen nadat zij de schadevergoeding hebben ontvangen opeisbaar is. Omdat [gedaagden] hun schadevergoeding nog niet (of nog maar deels) hebben ontvangen, is de vordering van [eiseres] volgens hen nog niet opeisbaar. Dit verweer gaat echter niet op. Met het opzeggen van de overeenkomsten is ook de werking van artikel 5.1 van die overeenkomsten geëindigd. Voor de artikelen 4 en 5 van de overeenkomsten van opdracht is een verplichting om aan [eiseres] een redelijk loon te betalen in de plaats gekomen. Die verplichting was onmiddellijk opeisbaar en [eiseres] heeft in haar brief van 31 augustus 2021 ook aanspraak gemaakt op het haar toekomende loon. Dit bekent dat [gedaagden] vanaf 17 september 2021 in verzuim zijn en vanaf die datum rente moeten betalen over de vordering van [eiseres] .

De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen

4.45.
[eiseres] vordert dat [gedaagden] worden veroordeeld om aan haar buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Deze vordering zal worden afgewezen. Vast staat dat [eiseres] beschikt over een rechtsbijstandsverzekering en dat zij de kosten van haar advocaat dus niet zelf hoeft te betalen. Er is niet gesteld of gebleken dat [eiseres] op grond van de voorwaarden van haar rechtsbijstandsverzekering verplicht is de buitengerechtelijke kosten te verhalen op [gedaagden]

De proceskosten worden gecompenseerd

4.46.
Omdat maar een fractie van de oorspronkelijke vordering van [eiseres] wordt toegewezen (zie 3.1), zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten moet betalen. Ook de beslagkosten blijven voor rekening van [eiseres] . Gelet op de beperkte omvang van de bedragen die uiteindelijk worden toegewezen, de grote hoeveelheid instellingen waaronder beslag is gelegd (zie 5.1) en de daaruit voortvloeiende kosten, vindt de rechtbank het niet redelijk dat de beslagkosten voor rekening van [gedaagden] komen.

5
De beoordeling van de vordering van [gedaagden]

5.1.
Om zekerheid te krijgen dat zij haar vorderingen op [gedaagden] ook daadwerkelijk betaald zou krijgen, heeft [eiseres] conservatoir beslag gelegd onder de VSSA, de Nationale Politie, Achmea Schadeverzekeringen, ING Bank, Rabobank, ABN AMRO Bank en de Volksbank. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiseres] op [gedaagde 1] begroot op € 500.000, die op [gedaagde 2] op € 36.000 en die op [gedaagde 3] op € 120.000. Voor die bedragen heeft [eiseres] beslag gelegd. In een kort geding vonnis van 3 november 2021 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de beslagen onder de banken opgeheven, omdat de voorzieningenrechter die beslagen niet proportioneel vond.

5.2.
Gedurende deze procedure (toen [gedaagden] overeenstemming hadden bereikt met de VSSA over hun schadevergoeding) hebben [eiseres] en [gedaagden] afgesproken dat de beslagen onder de VSSA, de Nationale Politie en Achmea Schadeverzekeringen werden gehandhaafd voor € 277.241,25 (voor [gedaagde 1] ), € 46.010,25 (voor [gedaagde 2] ) en € 42.471 (voor [gedaagde 3] ).

5.3.
[gedaagden] vorderen dat de beslagen worden opgeheven. Deze vordering zal deels worden toegewezen.

5.4.
Anders dan [gedaagden] stellen, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] bevoegd was om de beslagen te leggen, ook zonder het document dat door [eiseres] vervalst zou zijn. Omdat [eiseres] er belang bij heeft dat zij de bedragen waarop zij recht heeft ook daadwerkelijk ontvangt, zal de rechtbank de beslagen niet onmiddellijk en volledig opheffen. De beslagen zijn echter gelegd voor veel hogere bedragen dan de vorderingen die de rechtbank heeft vastgesteld. De VSSA kan de schadevergoedingen waarop [gedaagden] recht hebben niet uitkeren, zolang er beslag op ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is het belang van [gedaagden] om eindelijk (ruim 12 jaar na de schietpartij) hun schadevergoeding te kunnen ontvangen groter dan het belang van [eiseres] om de beslagen voor de volledige bedragen te handhaven, in afwachting van een eventueel gunstiger beslissing in een eventueel hoger beroep.

5.5.
Om die reden zal de rechtbank – om verdere executiegeschillen tussen partijen te voorkomen – de vorderingen waarvoor beslag is gelegd opnieuw begroten, en wel op (ongeveer) het bedrag van de redelijke vergoeding waarop [eiseres] op grond van dit vonnis recht heeft, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het meerdere zal de rechtbank de beslagen opheffen.

De proceskosten

5.6.
De rechtbank zal bepalen dat partijen ook in reconventie hun eigen proceskosten moeten dragen. ECLI:NL:RBDHA:2023:5511

1 ECLI:NL:HR:2019:1409.
2 Weliswaar is de overeenkomst gesteld op briefpapier met het “oude” KvK-nummer (het nummer van de eenmanszaak van mevrouw [naam 2] ), maar die eenmanszaak bestond in augustus 2011 niet meer, zodat de vraag aan de orde is of er een overeenkomst is gesloten tussen [gedaagden] en de eenmanszaak [bedrijf 2] met KvK-nummer [KvK nr 2] van [naam 3] .
3 Artikel 38 Wet OB 1968 luidt: “Het is de ondernemer verboden aan anderen dan ondernemers en publiekrechtelijke lichamen goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet in de prijzen zou zijn begrepen.”
4 Zie Hoge Raad 23 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4626.
5 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een (beperkte) schadevergoeding ontvangen van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader van de schietpartij.