Overslaan en naar de inhoud gaan

KIFID 121121 vordering op rechtsbijstandverzekeraar tzv advocaatkosten voor letselschadezaak verjaard

KIFID 121121 vordering op rechtsbijstandverzekeraar tzv advocaatkosten voor letselschadezaak verjaard
Samenvatting
Rechtsbijstandverzekering. De consument heeft in verband met een verkeersongeval een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandverzekering voor het verhalen van zijn letselschade. De uitvoerder heeft de letselschadezaak in behandeling genomen en de consument rechtsbijstand in natura verleend. Op verzoek van de consument heeft de uitvoerder de behandeling van de letselschadezaak overgedragen aan een door de consument zelf ingeschakelde advocaat en het dossier op 6 maart 2012 gesloten. Op 8 juli 2019 verzoekt de gemachtigde van de consument de uitvoerder om vergoeding van de advocaatkosten voor de letselschadezaak. De gemachtigde had de behandeling van de letselschadezaak overgenomen van de opvolger van de advocaat. De uitvoerder heeft het verzoek afgewezen en beroept zich primair op verjaring. De commissie volgt de uitvoerder in zijn verweer dat de vordering van de consument is verjaard en wijst de vordering af.

1.
De procedure
1.1
De commissie beslist op basis van haar reglement en op basis van de door partijen aan Kifid ingestuurde documenten inclusief bijlagen. Het gaat om: 1) het namens de consument ingediende klachtformulier met klachtbrief; 2) de aanvullende stukken van (de gemachtigde van) de consument; 3) het verweerschrift van de uitvoerder; 4) de repliek van (de gemachtigde van) de consument; 5) de dupliek van de uitvoerder en 6) de laatste reactie van (de gemachtigde van) de consument.
1.2
Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 19 juli 2021. Op de hoorzitting was de gemachtigde van de consument, mr. B. Leemhuis, aanwezig. De consument was zelf niet aanwezig. De uitvoerder was eveneens aanwezig.
1.3 De consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. Dit betekent dat partijen elkaar niet aan de uitspraak kunnen houden.

2.
Het geschil
Wat is er gebeurd?
2.1

De consument heeft een particuliere rechtsbijstandverzekering bij de verzekeraar. De uitvoering van de rechtsbijstand is uitbesteed aan de uitvoerder. De voor dit geschil relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2
Nadat de consument op 25 maart 2011 letselschade had opgelopen door een verkeersongeval, had hij op 31 maart 2011 een beroep op zijn rechtsbijstandverzekering gedaan voor
rechtsbijstand bij het verhalen van de letselschade. De uitvoerder heeft het verzoek in behandeling genomen en een jurist van de uitvoerder heeft de consument rechtsbijstand
verleend bij het verhalen van zijn letselschade.
2.3
Vervolgens is de rechtsbijstandverzekering wegens wanbetaling in 2011 beëindigd.
2.4
Bij brief van 23 januari 2012 heeft een advocaat (hierna: de advocaat 1) zich namens de consument tot de uitvoerder gewend met het verzoek het gehele dossier, in verband met de overname van de behandeling, aan haar over te dragen. De uitvoerder heeft gehoor gegeven aan het verzoek. De uitvoerder heeft de behandeling van het dossier gestaakt, de stukken uit het dossier overgedragen aan de advocaat 1 en het dossier per 6 maart 2012 gesloten. De consument is hiervan schriftelijk in kennis gesteld. De uitvoerder heeft het dossier medio april 2019 vernietigd.
2.5 Nadat de gemachtigde de behandeling van de zaak vanaf maart 2019 van de opvolger van de
advocaat 1 (hierna: de advocaat 2) heeft overgenomen, heeft hij zich per brief van 8 juli 2019 tot de uitvoerder gewend. In deze brief staat voor zover relevant:
“(…)
Hierbij deel ik u mede dat ik de belangenbehartiging van mr. [ naam van de advocaat 2] heb overgenomen. Ik verzoek u beleefd om dat in uw administratie op te nemen. Overigens zal client vanzelfsprekend geen beroep op DAS doen voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten. Alleen als een procedure nodig mocht blijken, dan zal client voor de kosten van de procedure een beroep doen op DAS. In dat geval kom ik bij u op de zaak terug.
Beleefd verzoek ik u om mij een kopie van de relevante polisvoorwaarden toe te sturen. Daarnaast verneem ik graag van u wat de verzekerde som is.
(…)”

2.6
Op 21 augustus 2019 heeft de uitvoerder de gemachtigde van de consument per e-mail bericht dat het vorderingsrecht van de consument op grond van de rechtsbijstandverzekering door tijdsverloop is verjaard.
2.7
Hierna corresponderen partijen over en weer over het afwijzende standpunt. Uitwisseling van standpunten tussen partijen heeft niet tot een oplossing van het geschil geleid, waarna de gemachtigde van de consument de klacht aan Kifid heeft voorgelegd.

De klacht en vordering
2.8 De consument heeft aanvankelijk een verklaring voor recht gevorderd dat zijn aanspraak uit hoofde van de rechtsbijstandverzekering niet is verjaard omdat bij het indienen van de klacht nog niet duidelijk was of het voeren van een procedure noodzakelijk was. Na wijziging in zijn laatste reactie heeft de consument gevorderd dat de uitvoerder de externe kosten voor rechtsbijstand vergoedt omdat hem toen pas duidelijk was geworden dat een civiele procedure noodzakelijk was om duidelijkheid te krijgen over het causale verband tussen het verkeersongeval en zijn klachten. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de consument de volgende argumenten aangevoerd.
2.9
De aanspraak op de rechtsbijstandverzekering is niet verjaard omdat er volgens hem een onderscheid moet worden gemaakt tussen het recht op rechtsbijstand in natura enerzijds en anderzijds het recht op vergoeding van advocaatkosten. De consument verwijst hiervoor naar een eerdere uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (Kifid GC 2019-620). Daarnaast stelt de consument onder verwijzing naar de artikelen 3, 13 en 19 van de verzekeringsvoorwaarden (zie de bijlage van deze uitspraak) dat in deze situatie de gebeurtenis niet van belang is voor de verjaring maar het ontstaansmoment van de vordering. Hierbij benadrukt hij dat niet de gebeurtenis maar de rechtsvordering - en in dit geval dus het moment dat een procedure moet worden gevoerd - aan verjaring onderhevig is. Op 8 juli 2019, het moment waarop de gemachtigde van de consument aanspraak maakte op de rechtsbijstandverzekering, was nog niet duidelijk of een procedure moest worden gevoerd. Het recht op vergoeding van advocaatkosten bestond op dat moment nog niet. Nu de consument geen aanspraak maakt op rechtsbijstand in natura maar op vergoeding van de advocaatkosten, is verjaring en stuiting daarom niet aan de orde.
2.10
Daarnaast had de uitvoerder het dossier in 2012 niet mogen sluiten omdat op het moment van de overdracht van het dossier voor de uitvoerder duidelijk was dat de behandeling van de letselschadezaak niet ten einde was. De gevolgen van het vernietigen van het dossier komen daarom voor rekening van de uitvoerder.

Het verweer

2.11 De uitvoerder heeft verweer gevoerd tegen de stellingen van de consument. Voor zover relevant zal de commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

3.
De beoordeling
3.1 De commissie ziet zich gesteld voor de vraag of de aanspraak van de consument op dekking uit hoofde van de rechtsbijstandverzekering is verjaard op grond van artikel 7:942 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
Het juridisch kader

3.2 Op grond van artikel 7:942 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tegen een verzekeraar tot het doen van een uitkering door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. De verjaringstermijn pas kan aanvangen als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan: 1) er moet sprake zijn van een opeisbare vordering en 2) de consument moet daarmee bekend zijn geweest. Volgens het tweede lid artikel 7:942 BW wordt de verjaring gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuw verjaringstermijn begint dan te lopen vanaf de dag, volgende op die waarop de verzekeraar de aanspraak erkent of ondubbelzinnig heeft meegedeeld de aanspraak af te wijzen.
3.3
Ten aanzien van het vereiste ‘opeisbare vordering’ overweegt de commissie dat eerst wanneer de behoefte aan rechtsbijstand voor een verzekerde duidelijk is geworden, sprake is van een opeisbare vordering.
3.4 Volgens vaste rechtspraak aangaande het aanvangsmoment van de verjaring ex artikel 3:310 lid 1 BW geldt voor het vereiste ‘bekendheid’, dat het gaat om een daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid. Door de Hoge Raad is bepaald dat voor bekendheid vereist is dat benadeelde daadwerkelijk in staat moet zijn een rechtsvordering in te stellen.1 Verder geldt dat bij de behoefte aan rechtsbijstand de bekendheid met het geschil met de tegenpartij eengegeven is. Voor het aanvangsmoment van de verjaring ex artikel 7:942 BW, kan worden aangeknoopt bij deze juridische norm van de bekendheid.

Het beroep op verjaring
3.5
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de consument op 31 maart 2011 een beroep heeft gedaan op zijn rechtsbijstandverzekering voor het verhalen van de letselschade die was ontstaan door het verkeersongeval van 25 maart 2011 en dat de uitvoerder hem rechtsbijstand in natura heeft verleend. Evenmin staat ter discussie dat de advocaat 1 (en vervolgens de advocaat 2) de behandeling van de zaak vanaf 2012 van de uitvoerder heeft overgenomen. Verder staat vast dat partijen in ieder geval vanaf 6 maart 2012 - het moment van sluiting van het dossier van de uitvoerder - tot en met 8 juli 2019 niet meer met elkaar hebben gecorrespondeerd over de letselschadezaak.
3.6
Volgens de consument is zijn aanspraak niet verjaard omdat hij in dit geval geen aanspraak maakt op rechtsbijstand in natura maar aanspraak maakt op vergoeding van advocaatkosten. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak Kifid GC 2019-620. Het standpunt van de uitvoerder is dat de aanspraak van de consument is verjaard en dat voor het aanvangsmoment van de verjaring geen onderscheid kan worden gemaakt tussen het recht op rechtsbijstand in natura en het recht op vergoeding van advocaatkosten.
3.7
Hoewel de uitspraak Kifid GC 2019-620 lijkt uit te gaan van een onderscheid tussen het recht op rechtsbijstand in natura enerzijds en het recht op vergoeding van advocaatkosten anderzijds, is de commissie tot de conclusie gekomen dat dit onderscheid niet kan worden gemaakt. Uit artikel 7:926 BW volgt immers dat onder uitkering ook een prestatie anders dan in geld kan worden verstaan, in dit geval rechtsbijstand in natura. Dat in een later stadium in een letselschadezaak een recht ontstaat op vergoeding van advocaatkosten bij een gerechtelijke procedure maakt niet dat het aanvangsmoment voor de verjaring verschuift naar dat latere moment. Zoals in 3.3 is overwogen geldt dat eerst wanneer de behoefte aan rechtsbijstand voor een verzekerde duidelijk is geworden, sprake is van een opeisbare vordering. De commissie verwijst hiervoor ook naar Kifid GC 2020-247.
3.8
De commissie is dan ook van oordeel dat de verjaringstermijn is aangevangen op 25 maart 2011, de datum van het verkeersongeval. De consument was toen al bekend met het ontstaan van het juridisch geschil. Hij meende immers een vordering op de aansprakelijke tegenpartij van het verkeersongeval te hebben en had tevens behoefte aan rechtsbijstand gezien het feit dat hij op 31 maart 2011 een beroep deed op zijn rechtsbijstandverzekering.
Hiermee is voldaan aan de twee cumulatieve vereisten die op grond van artikel 7:942 lid 1 BW gelden. De uitvoerder heeft vervolgens uitgekeerd door de consument rechtsbijstand in natura te verlenen. Daarna is de rechtsbijstandverlening in natura op initiatief van de consument beëindigd doordat hij zelf een externe advocaat had ingeschakeld waarna het dossier per 6 maart 2012 door de uitvoerder is gesloten. Met de beëindiging van de rechtsbijstand in natura en het sluiten van het dossier op 6 maart 2012 is op grond van art. 7:942 lid 2 BW een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen die, omdat de consument de verjaring niet heeft gestuit, op 6 maart 2015 is verstreken.
3.9
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat toen (de gemachtigde van) de consument op 8 juli 2019 zijn verzoek bij de uitvoerder indiende de aanspraak op de uitvoerder op dat moment reeds was verjaard. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.
3.10
De conclusie is dat de vordering van de consument op grond van artikel 7:942 lid 2 BW verjaard is. De commissie wijst de vordering van de consument daarom af. Openstellen hoger beroep
3.11
De uitvoerder heeft de commissie verzocht om in deze zaak beroep open te stellen bij de Commissie van Beroep. De commissie ziet geen belang dat rechtvaardigt dat beroep moet worden opengesteld. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
4.
De beslissing
De commissie wijst de vordering af.
Deze uitspraak is een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening.
U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen. Binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen tot herstel van vergissingen in de uitspraak zoals schrijffouten, een verkeerde naam/datum of rekenfouten. De beslissing van de geschillencommissie in de uitspraak kan hiermee niet ter discussie worden gesteld. Binnen een maand na de verzenddatum van de uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen om de uitspraak aan te vullen als u vindt dat de geschillencommissie niet heeft beslist over alle onderdelen van uw vordering. Dit ziet niet op de situatie waarin u meent dat de geschillencommissie in haar uitspraak niet uitdrukkelijk al uw argumenten, ter onderbouwing van uw vordering, heeft behandeld. Meer informatie hierover staat in artikel 40 van het reglement van de geschillencommissie, te vinden op de website www.kifid.nl/reglementen-en-statuten.

1 Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552 overweging 3.3.2, te vinden op rechtspraak.nl.