RBROT 091118 aanrijding tussen voetganger en auto; toedracht en schade onvoldoende onderbouwd, afwijzing
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 091118 aanrijding tussen voetganger en auto; toedracht en schade onvoldoende onderbouwd, afwijzing
2 De verdere beoordeling
2.1
Aangesloten wordt bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2
De grondslag van de vordering van [eiseres] is onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. De reden voor het houden van een comparitie van partijen nadat tot en met dupliek was geconcludeerd, was onder andere dat op basis van de stukken niet kon worden vastgesteld of sprake is geweest van een onrechtmatige daad van [automobilist] jegens [eiseres] , omdat partijen een geheel andere lezing van de gebeurtenissen geven en erover twisten of er überhaupt een aanrijding heeft plaatsgevonden. In het tussenvonnis is duidelijk aangegeven dat de stelplicht en bewijslast terzake op [eiseres] rust. Desondanks heeft [eiseres] ten behoeve van de comparitie van partijen geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van haar lezing van de toedracht van de door haar gestelde onrechtmatige gedraging. Er is dan ook geen verandering gekomen in de patstelling op dit punt. Daaraan kan enkel een einde worden gemaakt door bewijslevering. Gelet op hetgeen hierna wordt geoordeeld, wordt echter geen bewijsopdracht aan [eiseres] verstrekt.
2.3
Indien zou komen vast te staan dat sprake is van een onrechtmatige daad van [automobilist] jegens [eiseres] , zou de volgende te beantwoorden vraag zijn of [eiseres] dientengevolge schade heeft geleden en of sprake is van causaal verband tussen de (onrechtmatige) daad (van [automobilist] ) en die schade. Ook op dit punt rust de stelplicht en bewijslast op [eiseres] . Achmea heeft reeds bij conclusie van antwoord het bestaan van enige schade betwist, alsmede - indien er sprake zou zijn van enige schade - het causaal verband tussen eventuele schade en de gebeurtenis waarvoor [automobilist] door [eiseres] aansprakelijk wordt gehouden. De gevorderde materiële schade is door [eiseres] op een bedrag van € 1.000,00 begroot. Dat bedrag bestaat uit kosten voor medicatie, eigen risico zorgverzekering en reiskosten voor frequent bezoek aan een behandelaar. Aan immateriële schade heeft [eiseres] een bedrag van € 11.000,00 gevorderd.
2.4
[eiseres] heeft bij dagvaarding te kennen gegeven dat zij ‘de medische rapportage tot op heden’ in het geding brengt. Die is echter noch door de wederpartij noch door de kantonrechter aangetroffen in het procesdossier. Achmea heeft niet alleen het bestaan van enige schade betwist, maar ook gewezen op het ontbreken van enige onderbouwing op dat punt. Desondanks heeft [eiseres] nagelaten om bij haar conclusie van repliek of ten behoeve van de comparitie van partijen voldoende relevante stukken ter onderbouwing van haar materiële schade in het geding te brengen. Dat niet alleen, bij conclusie van repliek heeft [eiseres] ineens aangevoerd dat de materiële schade bestaat uit kosten voor noodzakelijke huishoudelijke hulp. Wat er ook zij van de posten waaruit de materiële schade zou bestaan, nergens uit blijkt van (de hoogte van) reiskosten, betaling van het eigen risico van de zorgverzekering of kosten voor medicatie en/of huishoudelijke hulp, terwijl dergelijke stukken eenvoudig op te vragen zijn bij apotheek en/of ziekenhuis en/of zorgverzekeraar. Gelet op de tijd die is inmiddels verstreken sinds de beweerdelijke aanrijding en sinds de aanvang van deze procedure, is het onbegrijpelijk dat [eiseres] die stukken nog altijd niet in het geding heeft gebracht. Er bestaat geen aanleiding om haar alsnog toe te staan die stukken in het geding te brengen.
2.5
[eiseres] heeft bij conclusie van repliek een verslag van de afdeling orthopedie van het Maasstad ziekenhuis van een onderzoek op 7 januari 2016 in het geding gebracht. Dat is van een datum bijna 7 maanden na de beweerdelijke aanrijding. Op geen enkele wijze blijkt daaruit van enig causaal verband tussen het geconstateerde letsel en de eventuele aanrijding op 13 juni 2015. De enkele aantekening in het verslag dat [eiseres] 7 maanden geleden aan de enkel rechts letsel heeft opgelopen is daartoe onvoldoende. Dat zou heel goed een weergave van een mededeling van [eiseres] zelf kunnen zijn. Nadere stukken van de afdeling radiologie en orthopedie dateren van nog latere data en kunnen daarom evenmin bijdragen aan de vaststelling dat [eiseres] als gevolg van een aanrijding op 13 juni 2015 (dat) letsel heeft opgelopen en dientengevolge schade heeft geleden. Dat laat onverlet dat er uit die stukken wel degelijk blijkt van letsel, maar voor vergoeding op grond van artikel 6:162 BW komt slechts in aanmerking schade die zodanig in verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Dat kan in dit geval geenszins worden vastgesteld. [eiseres] heeft tijdens de comparitie van partijen toegelicht dat er politie ter plaatse is geweest na de beweerdelijke aanrijding, dat die haar naar haar oma hebben gebracht en haar hebben geadviseerd om naar het ziekenhuis te gaan, welk advies zij nog diezelfde dag heeft opgevolgd. Uit de stukken blijkt echter noch van de aanwezigheid van de politie op het Oostplein noch van een bezoek van [eiseres] aan het Sint Franciscus Gasthuis op 13 juni 2015 (of enige andere datum). In een juridische procedure wordt in het geval feiten door de wederpartij worden betwist - zoals hier het geval is - een deugdelijke onderbouwing van die feiten van de partij die daarop een beroep doet verwacht. [eiseres] is in deze procedure vier keer in de gelegenheid geweest om de door haar gestelde feiten met stukken te onderbouwen, te weten bij dagvaarding, conclusie van repliek en ten behoeve van of tijdens de comparitie van partijen. Dat zij dat al die keren heeft nagelaten komt voor haar eigen rekening en risico. Aan bewijslevering op dit punt wordt in dit stadium van de procedure, gelet op het gebrek aan enige vorm van (begin van) onderbouwing na de betwisting door Achmea , niet toegekomen.
2.6
De vordering van [eiseres] wordt afgewezen. ECLI:NL:RBROT:2018:9382