RBROT 190224 Rb volgt deskundigenoordeel UWV niet; geen hoor- en wederhoor; onvoldoende motivering
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 190224 Rb volgt deskundigenoordeel UWV niet; geen hoor- en wederhoor; onvoldoende motivering
2De verdere beoordeling
2.1.
In de beschikking van 18 oktober 2023 heeft de kantonrechter beslist op de verzoeken van [verzoeker01] die zien op het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en op het door [verzoeker01] gevorderde loon over de periode van over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023. De kantonrechter heeft vervolgens iedere verdere beslissing aangehouden, omdat [verzoeker01] in de gelegenheid is gesteld om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. [verzoeker01] had namelijk ook aanspraak had gemaakt op loon tijdens ziekte over de periode van 10 juni tot en met 5 juli 2023. Dit verzoek kon nog niet in behandeling worden genomen, omdat [verzoeker01] geen deskundigenoordeel van het UWV had overgelegd, terwijl [verweerder01] wel betwist dat [verzoeker01] ziek was. [verzoeker01] is daarom conform artikel 7:629a lid 1 BW in de gelegenheid gesteld om het UWV zich over zijn ziekte uit te laten.
2.2.
Op 6 januari 2024 heeft [verzoeker01] het deskundigenoordeel van het UWV van 4 januari 2024 aan de kantonrechter toegezonden. [verweerder01] heeft vervolgens hierop gereageerd.
2.3.
De verzekeringsarts van het UWV stelt zich op het standpunt dat [verzoeker01] in de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. Volgens de verzekeringsarts leidt de aard van de gezondheidsklachten tot beperkingen ten aanzien van de mentale belastbaarheid. [verzoeker01] was hierdoor niet geheel belastbaar voor zijn eigen werk aanzien hij in het eigen werk te maken had met hectiek, deadlines, productiepieken en flexibiliteit. Het is volgens de verzekeringsarts aannemelijk dat [verzoeker01] ten aanzien van de deze aspecten beperkt was. Volgens de verzekeringsarts is het plausibel dat [verzoeker01] de geclaimde klachten destijds had gezien het doorlopend karakter en aard hiervan.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het deskundigenoordeel niet de waarde kan worden gehecht die [verzoeker01] hieraan gehecht wil zien. De verzekeringsarts heeft namelijk geen hoor en wederhoor toegepast, want de verzekeringsarts heeft alleen [verzoeker01] maar niet [verweerder01] gehoord. Hierdoor heeft de verzekeringsarts onder andere niet in zijn rapport mee kunnen nemen de betwisting van [verweerder01] van de door [verzoeker01] gestelde werkzaamheden en de gevolgen hiervan voor zijn belastbaarheidsoordeel.
2.5.
Naast het niet toepassen van hoor en wederhoor, heeft de verzekeringsarts ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat [verzoeker01] arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. Uit het deskundigenoordeel volgt dat [verzoeker01] geen recente medische informatie heeft overgelegd, want de overgelegde informatie van zijn huisarts bevatte geen informatie over de huidige problematiek en bevatte het slechts bevindingen uit 2022. Gelet hierop is het onbegrijpelijk waarom de verzekeringsarts, zonder informatie van een arts, een half jaar later kan oordelen dat er duidelijk sprake is van een doorlopend ziektebeeld. Ook heeft de verzekeringsarts onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat de klachten een doorlopend karakter hadden en het daarom plausibel is dat [verzoeker01] de geclaimde klachten had in de periode van 10 juni tot en met 5 juli 2023. Het had op de weg van de verzekeringsarts gelegen om toe te lichten op basis waarvan hij van oordeel is dat er sprake is van een doorlopend ziektebeeld en de klachten een doorlopend karakter hadden, maar dat heeft hij onvoldoende gedaan.
2.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat van het deskundigenrapport niet uitgegaan kan worden. Dit betekent dat [verzoeker01] onvoldoende zijn stelling heeft onderbouwd dat hij in de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 vanwege arbeidsongeschiktheid verhinderd was om de bedongen arbeid te verrichten. De loonvordering die hierop ziet wordt daarom afgewezen. ECLI:NL:RBROT:2024:1857