Overslaan en naar de inhoud gaan

PHR 050724 PG Hartlief; vrouw om het leven gebracht door echtgenoot: OVAR wegens psychose; onwaardigheid om te erven?

 

PHR 050724 PG Hartlief; vrouw om het leven gebracht door echtgenoot: OVAR wegens psychose; onwaardigheid om te erven?

in vervolg op:GHARL 300523 Man heeft echtgenote om het leven gebracht en is onwaardig om voordeel te trekken uit  haar nalatenschap

zie voor het vervolg:
HR 061224 vrouw om het leven gebracht door echtgenoot; o.b.v. red. & bil. onaanvaardbaar dat deze aanspraak heeft op nalatenschap

Deze zaak gaat over de vraag of iemand die zijn vrouw om het leven heeft gebracht, aanspraak kan maken op haar erfenis. Ingevolge art. 4:3 lid 1 aanhef en onder a BW is degene die onherroepelijk veroordeeld is ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht onwaardig om te erven. In deze zaak is het niet van een strafrechtelijke veroordeling gekomen, omdat de betrokkene is ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De vraag die in deze zaak aan de orde is, is of gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, de eis van een strafrechtelijke veroordeling buiten toepassing moet blijven.

In deze zaak, die ook tot Kamervragen heeft geleid, heeft de strafrechter geoordeeld dat [eiser] zijn vrouw onder gruwelijke omstandigheden met opzet van het leven heeft beroofd. [eiser] is echter ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij ten tijde van het begaan van deze daad in een psychose verkeerde en daardoor volledig ontoerekeningsvatbaar was. De strafrechter heeft hem wel de maatregel van tbs opgelegd. Na de dood van de vrouw heeft [verweerder] (de broer van de vrouw) de erfenis van zijn zus beneficiair aanvaard, waarna [eiser] zich op enig moment heeft gemeld en aanspraak heeft gemaakt op de erfenis. [verweerder] is vervolgens een procedure gestart waarin hij heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [eiser] op grond van art. 4:3 BW onwaardig is om te erven, omdat hij zijn vrouw opzettelijk om het leven heeft gebracht. Volgens [eiser] is hij niet onwaardig om te erven omdat hij is ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat de voor onwaardigheid om te erven vereiste strafrechtelijke veroordeling ontbreekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] niet op grond van art. 4:3 lid 1 onder a BW onwaardig is om te erven omdat een strafrechtelijke veroordeling ontbreekt. De rechtbank zag ook geen ruimte voor toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. In hoger beroep zit het hof op een ander spoor. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat, gezien art. 8 lid 1 EVRM (waarin onder meer family life bescherming geniet) en gezien de bijzondere omstandigheden van deze zaak, een redelijke wetstoepassing van art. 4:3 lid 1 onder a BW meebrengt dat de eis van een strafrechtelijke veroordeling in dit geval buiten toepassing moet blijven zodat [eiser] onwaardig is om uit de nalatenschap van zijn vrouw voordeel te trekken. Tegen dit oordeel komt [eiser] op in cassatie. ECLI:NL:PHR:2024:729