Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 290114 door HA niet beschikbaar gestelde patiëntenkaart staat niet in de weg aan bruikbaarheid rapportage

Rb Zeeland-West-Brabant 290114 door HA niet beschikbaar gestelde patiëntenkaart staat niet in de weg aan bruikbaarheid rapportage; CV aangenomen

2 De verdere beoordeling
2.1.
Bij gemeld tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat een deskundigenonderzoek diende te worden uitgevoerd en dr. J.B.A van Mourik, orthopedische chirurg verbonden aan het Máxima Medisch Centrum te Eindhoven verzocht om onderzoek te doen en daarbij antwoord te geven op de aan dat tussenvonnis gehechte vraagstelling. Dr. van Mourik heeft onderzoek verricht en de vragen beantwoord in zijn hiervoor genoemde rapport, gedateerd 19 maart 2013. Dat rapport is met een begeleidende brief van 8 mei 2013, waarin de deskundige nog ingaat op de reacties van partijen op zijn rapport, op 23 mei 2013 bij de rechtbank ontvangen. Beide partijen hebben vervolgens bij conclusie hun visie op het rapport gegeven, waarna vonnis is bepaald.

2.2.1.
Alvorens op de inhoud van het rapport kan worden ingegaan, dient – gelet op het door Unigarant gevoerde verweer – te worden bezien of niet eerst nog door [eiser] de op hem betrekking hebbende, onverkorte patiëntenkaart in het geding moet worden gebracht. Unigarant stelt dat bij twee achtereenvolgens uitgevoerde deskundigenonderzoeken de patiëntenkaart niet beschikbaar is geweest, terwijl die kaart in beide onderzoeken wel is opgevraagd en de inhoud van die kaart van belang is voor de beoordeling van de vraag of [eiser] een relevante voorgeschiedenis (met name wat betreft nekklachten) heeft. Dat die kaart niet beschikbaar was, is – zo stelt Unigarant – gelegen in de opstelling van [eiser]; hij wil niet dat medische gegevens uit zijn voorgeschiedenis openbaar worden in stukken van de rechtbank. [eiser] stelt evenwel dat hij zelf de patiëntenkaart niet heeft en dat hij – hoewel hij hecht aan zijn privacy – dr. van Mourik toestemming heeft gegeven om alle benodigde medische informatie bij zijn huisarts op te vragen. Dat dr. van Mourik het niet nodig heeft gevonden om voor de beantwoording van de hem gestelde vragen over de onverkorte patiëntenkaart te beschikken, kan [eiser] niet worden aangerekend.
2.2.2.
In het tussenvonnis van 19 december 2012, waarin dr. van Mourik is verzocht het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek te verrichten, is omtrent de vraag of de onverkorte patiëntenkaart voor deze deskundige ter beschikking moest komen, het volgende overwogen:
Zoals al in het tussenvonnis van 4 juli 2012 (in rubr. 2.2.2) is overwogen, dient het aan de deskundige te worden overgelaten te bepalen welke informatie hij nodig heeft voor het beantwoorden van de aan hem voorgelegde vragen. Het is niet aan partijen om in het kader van een deskundigenonderzoek zelfstandig overlegging van bepaalde stukken te eisen. De rechtbank zal dan ook niet – zoals Unigarant wil – de voortgang van het thans te vragen deskundigenonderzoek laten afhangen van het wel of niet overleggen door [eiser] van de patiëntenkaart. De rechtbank zal het aan de deskundige overlaten om te bezien of hij voor het beantwoorden van de hem voorgelegde vragen over die kaart wil beschikken; mocht dat zo zijn, dan zal [eiser] op eerste verzoek daartoe – zoals hij overigens in zijn akte ook toezegt te zullen doen – de deskundige dienen te machtigen om de op hem betrekking hebbende onverkorte patiëntenkaart bij zijn huisarts op te vragen.
Uit het rapport van dr. van Mourik blijkt dat hij
“(…) in overleg met de heer [eiser] (…) afschrift (heeft) gevraagd van de medische gegevens van de huisarts van betrokkene aan de huisarts van de heer [eiser]. Dit mede op verzoek van de rechtbank. Na vier weken heb ik nog geen bericht van de huisarts mogen ontvangen. (…)”
In de onder 2.1 genoemde begeleidende brief gaat dr. van Mourik in op een namens Unigarant naar aanleiding van deze passage in (toen nog:) het concept-rapport gemaakte opmerking. Hij schrijft:
“Mr. Spronck geeft aan dat de heer [eiser] belet zou hebben dat de huisarts de gegevens naar mij toe zou sturen. Dit is een foute veronderstelling. Immers, ik heb de heer [eiser] eerst om toestemming gevraagd en hij heeft die gegeven middels een schriftelijke verklaring.”
Aldus moet worden vastgesteld dat het niet aan [eiser] is te verwijten dat dr. van Mourik niet over de patiëntenkaart heeft beschikt. Dr. van Mourik heeft vervolgens, toen hij van de huisarts geen informatie kreeg, kennelijk gemeend dat hij ook zonder die informatie op de gestelde vragen kon antwoorden. Gelet op de hiervoor geciteerde overweging in het tussenvonnis van 19 december 2012, mocht hij zo handelen. Er is dan ook geen reden om thans, op de enkele grond dat dr. van Mourik over de patiëntenkaart niet heeft beschikt, [eiser] alsnog te verplichten die kaart over te leggen. Of het in het geding brengen van die kaart mogelijk wel noodzakelijk is bij de beoordeling van de vragen, ter beantwoording waarvan het deskundigenonderzoek was gevraagd, zal hierna worden bezien.

2.3.1.
Het onderzoek van dr. van Mourik was noodzakelijk om antwoord te krijgen op de vraag of de klachten, die [eiser] sedert het ongeval ervaart (en die in het tussenvonnis van 4 juli 2012, onder 2.3.2, zijn vastgesteld), mogelijk een andere oorzaak hebben dan het ongeval. Daarbij ging het met name om de vragen of er voorafgaand aan het ongeval afwijkingen in de cervicale wervelkolom van [eiser] aanwezig waren, of die – het ongeval weggedacht – ook tot nekklachten zouden hebben geleid en of, en zo ja, in welke mate, die klachten dezelfde zouden zijn geweest als die, welke [eiser] thans ervaart.
2.3.2.
Van Mourik heeft na onderzoek vastgesteld dat [eiser] voor het ongeval geen nekklachten had en dat de (huidige) cervicale klachten (dr. van Mourik spreekt van een traumatisch cervicaal syndroom) er niet zouden zijn geweest wanneer hem het ongeval niet was overkomen. Deze conclusie baseert hij op de navolgende overweging:
“Voor zover ik na kan gaan is de voorgeschiedenis van de heer [eiser] blanco. Ik realiseer me dat er veel discussie is geweest over die voorgeschiedenis en dan met name naar aanleiding van de gegevens van de huisarts. Die gegevens heb ik tot op heden niet ontvangen, doch ik meen er goed aan te doen te vertrouwen op de uitspraken van de heer [eiser] zelf en de brief van revalidatiearts Ras uit oktober 2004. Ook die meldt dat de heer [eiser] nooit nek- en hoofdpijnklachten heeft gehad.”
Uit het rapport blijkt voorts dat dr. van Mourik een röntgenfoto heeft gezien van de cervicale wervelkolom in vier richtingen, gemaakt op 17 juni 2004, en laterale en deflexieopnames. Hij zegt hiervan:
“Op alle opnames zie ik een normaal gevormde cervicale wervelkolom opgebouwd uit zeven cervicaal wervels met normale botstructuur. Ik zie geen posttraumatische of degeneratieve afwijkingen.”
Unigarant stelt dat dr. van Mourik zonder kennisneming van de voorgeschiedenis van [eiser] (derhalve: de onverkorte patiëntenkaart) die hiervoor weergegeven conclusie niet had kunnen trekken. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. In het tussenvonnis van 4 juli 2012, onder 2.3.1, is al overwogen dat aan het causale verband tussen de klachten en het ongeval niet te hoge eisen dienen te worden gesteld. In dat licht mag, gelet op wat naar dr. van Mourik rapporteert op de röntgenopnames uit 2004 zichtbaar was, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, worden aangenomen dat op dat moment (en derhalve ook voor het ongeval) er geen afwijkingen aan de cervicale wervelkolom (zichtbaar) waren. Dr. van Mourik verwijst voorts nog naar de rapportage van revalidatiearts dr. Ras en naar hetgeen [eiser] hem zelf heeft verteld. Hij geeft aan in dat licht niet ook nog de behoefte te hebben de opgevraagde informatie van de huisarts af te wachten. Nu Unigarant geen enkele aanwijzing noemt waarom er reden is te vermoeden dat er voorafgaand aan het ongeval wel afwijkingen in de cervicale wervelkolom waren, acht de rechtbank met het rapport van dr. van Mourik de afwezigheid van die afwijkingen voldoende bewezen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat [eiser] zowel in het onderzoek door dr. Verhagen als dat van dr. van Mourik een machtiging heeft afgegeven om informatie bij de huisarts op te vragen. Het is dus niet zijn keuze geweest dat die informatie niet (of niet volledig) bij de deskundigen is terecht gekomen. Hem kan niet worden verweten dat hij informatie heeft achtergehouden.

ECLI:NL:RBZWB:2014:965