Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 181224 aansprakelijkheid GGZ-instelling voor psychose en plegen 3 moorden; calamiteitenrapport hoeft niet in het geding gebracht te worden

RBLIM 181224 aanpassing vraagstelling psychiater t.z.v. aansprakelijkheid GGZ-instelling voor psychose en plegen 3 moorden
- calamiteitenrapport hoeft niet in het geding gebracht te worden
- benoeming van deskundige die werkzaam is voor samenwerkingspartner van aangesproken partij heeft niet de voorkeur
- rb komt terug op tussenvonnis: ook achteraf opgestelde verklaring van behandelaar kan bij de beoordeling betrokken worden

in vervolg op:
RBLIM 240424 rb stelt desk. onderzoek voor t.z.v. aansprakelijkheid GGZ-instelling voor psychose en plegen 3 moorden

2De verdere beoordeling

2.1.

Bij tussenvonnis van 24 april 2024 (hierna: het tussenvonnis) zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.

2.2.

Op basis van de inhoud van het tussenvonnis en de stellingen van partijen in hun nadien genomen aktes dient de rechtbank te oordelen over de volgende geschilpunten:

  • -

    is een deskundigenbericht noodzakelijk?

  • -

    wat moet de discipline zijn van de te benoemen deskundige(n)?

  • -

    hoeveel deskundigen dienen te worden benoemd?

  • -

    welke vragen dienen aan de deskundige(n) te worden voorgelegd?

  • -

    dient Mondriaan te worden verplicht om het calamiteitenrapport in het geding te brengen?

  • -

    bestaat er aanleiding om te bepalen dat de drie pro justitiarapporten, waarvan is gelast dat deze door [eiser] in het geding worden gebracht, op de voet van het bepaalde in artikel 22a lid 1 en 2 Rv enkel ter kennis komen van de advocaat van Centramed/Mondriaan, mr. Van Beurden?

  • -

    dient de rechtbank terug te komen op haar oordeel in het tussenvonnis dat de te benoemen deskundige(n) geen acht mag, respectievelijk mogen, slaan op de door Centramed als productie 2 en 3 overgelegde verklaringen van medewerkers van Mondriaan over (het verloop van) de behandeling.

De wenselijkheid/noodzaak van een deskundigenbericht

2.3.

[eiser] heeft zich niet (expliciet) uitgelaten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht. Centramed heeft aangegeven een deskundigenbericht niet noodzakelijk te achten, onder verwijzing naar de inhoud van de mondelinge behandeling van 11 januari 2024, waar beide partijen hebben verklaard een deskundigenbericht niet nodig te achten.

2.4.

De door ieder van partijen naar voren gebrachte, en ter mondelinge behandeling van 11 januari 2024 gehoorde, deskundigen hebben op wezenlijke onderdelen standpunten naar voren gebracht die diametraal tegenover elkaar staan. De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door een onafhankelijke deskundige, nu de rechtbank niet over de kennis beschikt om te beoordelen welk standpunt van de partijdeskundigen juist is. Derhalve zal de rechtbank een deskundigenbericht gelasten.

Het aantal en de discipline van de te benoemen deskundige(n)

2.5.

Partijen zijn het er over eens dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, te weten een psychiater. De rechtbank ging er in het tussenvonnis nog van uit dat een tweede deskundige, een psycholoog, van toegevoegde waarde zou zijn. Na de toelichtingen van partijen, is de rechtbank met hen eens dat kan worden volstaan met de benoeming van een psychiater. De rechtbank zal daarom één deskundige, een psychiater, benoemen.

De persoon van de deskundige

2.6.

Partijen hebben over en weer deskundigen voorgedragen. [eiser] heeft een voorkeur voor benoeming van [naam deskundige 1] . Centramed bepleit benoeming van [naam deskundige 2] . De rechtbank heeft contact gezocht met ieder van hen. Ze hebben allebei kenbaar gemaakt niet bereid te zijn als deskundige op te treden in deze zaak.

2.7.

Centramed heeft verder als beoogd deskundige nog voorgesteld [naam deskundige 3] (hierna: [naam deskundige 3] ), verbonden aan Parnassia Groep, en [naam deskundige 4] (hierna:
[naam deskundige 4] ), werkzaam bij Lentis. [eiser] heeft zich verzet tegen benoeming van [naam deskundige 3] omdat hij als opleider werkzaam is voor Parnassia Groep, waar een PsyQ-afdeling is ondergebracht. PsyQ is een samenwerkingsverband van de GGZ-instellingen Lentis, Parnassia Groep en Mondriaan. [naam deskundige 3] was voorzitter van de directieraad van PsyQ Nederland.
[eiser] was in behandeling bij PsyQ Mondriaan. Daarom stemt hij niet in met benoeming van [naam deskundige 3] . [naam deskundige 4] is niet te traceren volgens [eiser] . Voor het geval dat Centramed met [naam deskundige 4] doelt op [naam deskundige 5] , geldt dat deze werkzaam is bij Lentis. Aangezien Lentis ook deelneemt aan het samenwerkingsverband PsyQ is onafhankelijkheid moeilijk te waarborgen, aldus [eiser] .

2.8.

Voor iedere deskundige die benoemd wordt, is van belang dat deze onpartijdig is en niet de schijn van partijdigheid tegengeworpen kan worden. Tegen die achtergrond heeft benoeming van een deskundige die werkzaam is voor een samenwerkingspartner van
Mondriaan, niet de voorkeur van de rechtbank. Om die reden heeft de rechtbank [naam deskundige 3] en [naam deskundige 5] niet benaderd als mogelijke deskundige. De rechtbank kon overigens via internet de door Centramed genoemde [naam deskundige 4] evenmin vinden.

2.9.

De rechtbank nodigt partijen uit om bij akte andere potentiële deskundigen voor te dragen. Partijen wordt in overweging gegeven om met elkaar in overleg te treden en samen één deskundige voor te dragen in wie ze allebei vertrouwen hebben. De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen.

De aan de deskundige(n) voor te leggen vragen

2.10.

De rechtbank overweegt dat zoals gebruikelijk een inleidende tekst zal worden opgenomen voorafgaand aan de vraagstelling. Centramed heeft een tekstvoorstel gedaan onder randnummer 13 van de akte van 3 juli 2024, met daarin een schets van het kader waarbinnen de deskundige zal moeten werken. De rechtbank zal dit tekstvoorstel overnemen – waartegen [eiser] geen bezwaar heeft – en deze tekst laten voorafgaan aan de vragen die zullen worden voorgelegd aan de deskundige.

2.11.

Ten aanzien van de verzochte/voorgestelde aanvullingen en wijzigingen van partijen betreffende de door de rechtbank in het tussenvonnis voorgestelde vragen overweegt de rechtbank het volgende.

Hoofdvraag 1 en subvragen

2.12.

Centramed heeft voorgesteld om de woorden “tests” in de eerste subvraag telkens te vervangen door “verrichte diagnostiek.”

2.13.

[eiser] heeft voorgesteld de hoofdvraag te vervangen door de volgende hoofdvraag: “Mocht een redelijk handelend behandelaar bij [eiser] de diagnose ADHD stellen, daarbij in ogenschouw nemend dat deze redelijk handelend behandelaar op de hoogte was van de recente medische voorgeschiedenis.” Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de hoofdvraag niet moet worden gewijzigd, stelt [eiser] voor een extra hoofdvraag toe te voegen, luidende: “Kunt de recente voorgeschiedenis van [eiser] in kaart brengen en deze vanuit uw deskundigheid duiden in relatie tot de door Mondriaan gekozen behandeling?”

2.14.

De rechtbank neemt de suggesties van Centramed, om het woord “tests” in de eerste subvraag telkens te vervangen door het woord “verrichte diagnostiek”, over. [eiser] heeft daar geen bezwaar tegen geuit.

2.15.

De door [eiser] voorgestelde wijzigingen van dan wel toevoegingen aan hoofdvraag 1 zal de rechtbank niet overnemen, als overbodig. Het spreekt immers vanzelf dat de deskundige bij de beantwoording van de vragen rekening houdt, en ook moet houden, met de relevante medische voorgeschiedenis van [eiser] .

Hoofdvraag 2 en subvragen

2.16.

Het door Centramed voorgestelde alternatief voor het eerste deel van de hoofdvraag, luidende: “is gehandeld als een redelijk handelend behandelaar door dex-amfetamine voor te schrijven?”, zal de rechtbank als nuttig en terecht overnemen. Ten aanzien van het bezwaar van [eiser] dat bij wijziging van de hoofdvraag ook aan de deskundige moet worden gevraagd om in te gaan op de voorgeschiedenis, passeert de rechtbank. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 2.15. aangaande de voorgeschiedenis heeft overwogen.

2.17.

Het door Centramed voorgestelde alternatief voor het tweede deel van de hoofdvraag, luidende: “Wilt u daarbij ook ingaan op eventuele contra-indicaties?” zal de rechtbank niet overnemen. De rechtbank is het namelijk niet met Centramed eens dat de door haar voorgestelde formulering sturend is.

2.18.

De door Centramed voorgestelde toevoeging van de subvraag: “Wilt u bij de beantwoording van de vraag de ten tijde van de behandeling geldende richtlijn en gangbare klinische praktijk betrekken?”, zal de rechtbank niet overnemen. Deze toevoeging is, bezien in het licht van de inleidende tekst bedoeld in 2.10. en hetgeen de rechtbank heeft overwogen in het tussenvonnis onder 4.1. en 4.11., een onnodige herhaling.

2.19.

De suggestie van Centramed tot toevoeging van de subvraag: “Wilt u bij beantwoording van deze vraag ook ingaan op het medicatieconsult dat voorafgaand aan het voorschrijven van dex-amfetamine met [eiser] is gevoerd en hetgeen daarbij is besproken, onder meer met betrekking tot contra-indicaties?” zal de rechtbank als nuttig en terecht overnemen. Het bezwaar van [eiser] tegen deze toevoeging wordt gepasseerd. Vaststaat immers dat er een medicatieconsult heeft plaatsgevonden en mogelijk is dat een omstandigheid die relevant is bij de beantwoording van de hoofdvraag. Bovendien betreft het, anders dan [eiser] stelt, relevante informatie van vóór de moorden, die zich in het patiëntendossier van [eiser] bevond.

Hoofdvraag 3

2.20.

De rechtbank neemt de suggestie van Centramed tot toevoeging aan de hoofdvraag van de tekst: “op grond van de geldende professionele standaard, gelet op de psychische ontregeling in september 2018 en de suïcidepoging in november 2018” deels over. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de deskundige zelf beoordeelt welke delen van de medische voorgeschiedenis destijds van belang waren. De rechtbank acht het wel nuttig om op in ieder geval de twee door Centramed genoemde situaties te wijzen. De vraag zal daarom worden aangepast zodat de psychische ontregeling in september 2018 en de suïcidepoging in november 2018 als concrete voorbeelden worden toegevoegd. De toevoeging terzake de geldende professionele standaard wordt niet overgenomen. In de inleidende tekst wordt immers al gewezen op de toepasselijke normen/regelgeving.

2.21.

Het bezwaar van [eiser] tegen deze suggestie wordt gepasseerd. Anders dan
[eiser] suggereert, wordt met deze vraag geen beperking in de medische voorgeschiedenis aangebracht. Er wordt enkel benadrukt, zeker met voormelde toevoeging van de rechtbank, dat in de relevante medische voorgeschiedenis met name door de deskundige aandacht moet worden besteed aan de psychische ontregeling in september 2018 en de suïcidepoging in
november 2018.

2.22.

De suggestie van [eiser] om aan de subvragen de volgende subvraag toe te voegen: “Is hierbij nog relevant dat aan [eiser] , alvorens hij onder behandeling kwam bij Mondriaan, reeds Olanzapine was voorgeschreven en in december 2018 ook door de behandelaar bij Mondriaan aan hem Olanzapine was voorgeschreven, welke medicatie vervolgens niet door Mondriaan is gecontinueerd?” wordt door de rechtbank niet overgenomen, omdat deze vraag de rechtbank overbodig voorkomt, gelet op het feit dat in de hoofdvraag ook het voorschrijven van Olanzapine is betrokken.

Hoofdvraag 4

2.23.

Ten aanzien van deze vragen heeft geen van partijen verzoeken, opmerkingen of suggesties.

Hoofdvraag 5 en subvragen

2.24.

De rechtbank neemt de suggestie van Centramed over om tussen de woorden “door Mondriaan” en “voldoende gemonitord?” de volgende woorden toe te voegen: “, startend na het voorschrijven van dex-amfetamine,”, nu dat aansluit bij de stelling van [eiser] , dat het gebruik van dex-amfetamine onvoldoende is gemonitord.

2.25.

De suggestie van Centramed om na de tweede subvraag de volgende subvraag toe te voegen: “Hoe beoordeelt u de informatie die [eiser] aan de behandelaars heeft verstrekt vanaf het medicatieconsult van 28 maart 2019?”, wordt door de rechtbank niet overgenomen. Deze vraag zit immers al verwerkt in de tweede subvraag.

2.26.

De door Centramed voorgestelde toevoeging van de woorden: “op grond van de geldende professionele standaard, en” in de derde subvraag zal de rechtbank niet overnemen. Het betreft immers een overbodige herhaling van de algemene norm (zie rechtsoverwegingen 4.1. en 4.11. van het tussenvonnis) waaraan het handelen van Mondriaan moet worden getoetst door de deskundige. De rest van de voorgestelde toevoeging “gelet op de vrijwillige behandeling van [eiser] ” zal de rechtbank overnemen, nu deze haar nuttig en relevant voorkomt.

2.27.

De suggestie van een aanvullende vraag bij de derde subvraag luidende: “Zo ja, op welke grond van welk protocol/richtlijn? Wat mocht van [eiser] worden verwacht t.a.v. het verstrekken van informatie over zijn drugsgebruik aan zijn behandelaar.” neemt de rechtbank niet over. Deze aanvulling is ten aanzien van het deel dat ziet op het protocol/de richtlijn overbodig, omdat deze valt onder de meer genoemde algemene norm waaraan de deskundige het handelen van Mondriaan moet toetsen. Ten aanzien van het deel dat ziet op wat van [eiser] mocht worden verwacht, geldt dat het niet de taak van de deskundige is om het handelen van [eiser] te onderzoeken.

Hoofdvraag 6 en subvragen

2.28.

De rechtbank neemt de door Centramed voorgestelde formulering van hoofdvraag 6 luidende: “Hou zou u de psychische ontregeling waarvan bij [eiser] sprake was ten tijde van het plegen van de delicten op 4 en 7 mei 2019 duiden?” niet over. De rechtbank overweegt daarbij dat als de deskundige de door de rechtbank voorgestelde hoofdvraag, met inachtneming van de voor hem geldende gedragsregels, al dan niet na onderzoek van
[eiser] , niet kan of wil beantwoorden (bijvoorbeeld vanwege tuchtrechtelijke belemmeringen), de deskundige dat zal moeten vermelden in zijn bericht.

2.29.

De door [eiser] voorgestelde subvraag: “Zijn er verschillende typen psychoses en kunt u de verschillen duiden?” wordt door de rechtbank niet overgenomen, omdat haar deze vraag niet relevant voorkomt en [eiser] ook niet heeft toegelicht wat de relevantie van die vraag is.

2.30.

De door Centramed voorgestelde toevoeging van de woorden: “kan worden vastgesteld c.q. als vaststaand kan worden aangenomen” in de tweede subvraag, tussen de woorden “niet” en “dat [eiser] handelde” zal door de rechtbank worden overgenomen, omdat deze bewoordingen inderdaad beter aansluiten bij de standpunten die tot heden zijn ingenomen. De door Centramed voorgestelde toevoeging aan het einde van de tweede subvraag, luidende: “en gelet op het consult met de psychiater van het NFIP vlak na zijn aanhouding?” zal de rechtbank niet overnemen, maar vervangen door de woorden: “en andere door u relevant geachte informatie die blijkt uit het medisch dossier.” De voorgestelde toevoeging van Centramed is namelijk te beperkt.

Vraag 7

2.31.

Centramed stelt voor om hoofdvraag 7 te vervangen door de volgende vraag: “Kunt u een uitspraak doen over de kans dat een eventuele psychose is veroorzaakt door de voorgeschreven dex-amfetamine?” [eiser] stelt dat de door de rechtbank voorgestelde vraag moet worden gehandhaafd, maar dat de door Centramed voorgestelde vraag ter vervanging, als subvraag bij de hoofdvraag kan worden gesteld.

2.32.

De rechtbank is van oordeel dat het voorstel van Centramed niet moet worden gevolgd. De stelling van Centramed dat de door de rechtbank voorgestelde vraag suggestief en sturend is, berust op een verkeerde lezing van die vraag en de door Centramed voorgestelde vraag is te beperkt geformuleerd. De rechtbank zal de door Centramed geformuleerde vraag wel, mede gelet op het feit dat [eiser] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt, als subvraag toevoegen.

2.33.

Centramed heeft verder voorgesteld om aan de hoofdvraag de volgende subvragen toe te voegen:

“- Kunt u bij uw antwoord de beschikbare literatuur over dit onderwerp betrekken?

  • -

    Kunt u andere mogelijke oorzaken noemen die een eventuele psychose bij [eiser]
    (kunnen) hebben geluxeerd?

  • -

    Kunt u ingaan op de invloed van het gebruik van psychedelica op het ontstaan van een psychose?”

2.34.

De eerste subvraag komt de rechtbank overbodig voor, omdat volgens de hierna onder 2.38. op te nemen inleiding de medisch professionele standaard waaraan het handelen van Mondriaan moet worden getoetst mede wordt bepaald door de medische literatuur. De rechtbank veronderstelt dat de deskundige zal verwijzen naar bronnen in die literatuur aan de hand waarvan die standaard wordt gedefinieerd.

2.35.

De tweede door Centramed voorgestelde subvraag wordt door de rechtbank als nuttig en relevant overgenomen. De laatste subvraag wordt door de rechtbank niet overgenomen. Deze vraag is immers al verwerkt in de door Centramed voorgestelde tweede subvraag.

De algemeen luidende slotvraag

2.36.

[eiser] heeft voorgesteld om de volgende slotvragen te stellen:

“Mondriaan heeft een intern onderzoek ingesteld naar de behandeling van [eiser] . Wilt u kenbaar maken of u kennisname van dit onderzoek van belang acht voor uw onderzoek?

De rechtbank verzoekt u tevens, gemotiveerd, aan te geven of u van mening bent dat er nog andere deskundigen bij de beoordeling betrokken dienen te worden.”

2.37.

De rechtbank zal de eerste slotvraag niet opnemen, nu deze haar niet relevant voorkomt. Uit de hieronder te volgen overwegingen volgt dat dat rapport niet openbaar is en niet kan worden gebruikt in een civiele procedure. De laatste vraag zal de rechtbank niet overnemen, omdat de rechtbank een beoogd deskundige op het moment waarop contact gezocht wordt al zal verzoeken te onderzoeken of hij/zij ter ondersteuning een andere deskundige wenst te raadplegen.

Samenvatting: de uiteindelijke vraagstelling aan de deskundige

2.38.

De inleidende tekst en de vraagstelling zal in het vonnis waarin de deskundige benoemd wordt als volgt luiden:

In deze zaak staat het handelen van Mondriaan, in het bijzonder van de bij de behandeling van [eiser] betrokken behandelaars, ter discussie. Uw onderzoek(s-rapport) heeft als doel dat de rechter/jurist over het handelen van de betrokken hulpverleners kan oordelen; is er juist gehandeld door de behandelaars? Het handelen van de betrokken behandelaar moet de

rechter toetsen aan een norm die geduid wordt als de norm van het goed hulpverlenerschap. Die norm vereist kennis van de medisch professionele standaard en de manier waarop de betrokken behandelaar de geneeskundige behandeling heeft verricht. Om die toets te kunnen doen, is het noodzakelijk dat de rechter door u als medische deskundige wordt voorgelicht, om zo voorzien te worden van feitelijke informatie over de medische praktijk en het handelen van de betrokken behandelaar. U wordt als medisch deskundige niet gevraagd om te oordelen over de aansprakelijkheid. Bij uw beoordeling moet u dan ook uit gaan van objectieve maatstaven. Leeftijd, rang en ervaring van de behandelaar zijn voor de toets niet van belang.

In dit kader worden u onderstaande vragen gesteld. Het zal niet mogelijk zijn om alle vragen met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te geven. Wel wordt gevraagd of u, vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied, de geformuleerde vragen wilt beantwoorden, naar de stand van de wetenschap op het moment waarop de geneeskundige behandeling plaats had, uw antwoorden te motiveren en zo mogelijk te

verwijzen naar relevante literatuur.

Het begrip ‘medisch professionele standaard’ moet u steeds opvatten als het geheel van regels en normen waaraan de hulpverlener is gehouden, die blijken uit de opleiding(s-eisen) voor medici, inzichten en ervaring uit de geneeskundige praktijk, wetenschappelijke literatuur, protocollen en gedragsregels.

Diagnose

Hoofdvraag 1:

- Mocht een redelijk handelend behandelaar bij [eiser] de diagnose ADHD stellen?

Subvragen:

- Wilt u bij de beantwoording van deze vraag in ieder geval ingaan op de verhouding tussen het resultaat van de verrichte diagnostiek, het door de behandelaar van [eiser] verkregen klinisch beeld en de door [eiser] verstrekte informatie? Hebben het klinisch beeld en de door [eiser] verstrekte informatie, voor zover u kunt nagaan, bijgedragen aan de diagnose en was dat te verdedigen, mede in het licht van de verrichte diagnostiek?

- Is het voor het beantwoorden van de hoofdvraag relevant dat [eiser] jegens zijn behandelaars verklaarde dat zijn klachten na het gebruik van dex-amfetamine waren afgenomen?

Dex-amfetamine

Hoofdvraag 2:

- Aannemend dat de diagnose ADHD door een redelijk handelend behandelaar kon worden gesteld: is gehandeld als een redelijk handelend behandelaar door dex-amfetamine voor te schrijven? Waren er contra-indicaties op grond waarvan desondanks afgezien had moeten worden van het voorschrijven van dex-amfetamine?

Subvragen:

- Wilt u bij de beantwoording van deze vraag in ieder geval ingaan op de door [eiser] genoemde contra-indicatie, zijnde (het vermoeden althans benoemen van) een psychose in
september en/of november 2018?

- Wilt u in dit kader ook ingaan op het feit dat in het Farmacotherapeutisch Kompas een psychose als contra-indicatie voor het voorschrijven van dex-amfetamine wordt genoemd. Wordt daarmee gedoeld op een psychose ten tijde van het voorschrijven/gebruik van dex-amfetamine of wordt (daarnaast of in plaats daarvan) gedoeld op (een) eerdere doorgemaakte psychose(s)? Maakt het daarbij verschil of een mogelijk eerdere psychose zich een enkele keer heeft voorgedaan of dat er meer psychotische episodes zijn geweest?

- Wilt u bij beantwoording van deze vraag ook ingaan op het medicatieconsult dat voorafgaand aan het voorschrijven van dex-amfetamine met [eiser] is gevoerd en hetgeen daarbij is besproken, onder meer met betrekking tot contra-indicaties?

Hoofdvraag 3:

- Aannemend dat een redelijk handelend behandelaar dex-amfetamine had mogen voorschrijven: had er daarnaast, gelet op in ieder geval de psychische ontregeling in september 2018 en de suïcidepoging in november 2018, een antipsychoticum (zoals Olanzapine) voorgeschreven moeten worden?

Hoofdvraag 4:

- Gold (ten tijde van de behandeling) voor het voorschrijven van dex-amfetamine (anderszins) een protocol/binnen de beroepsgroep van psychiaters vastgesteld voorschrift en, zo ja, hoe luidde dit? Hebben de behandelaars zich daaraan gehouden?

Monitoring

Hoofdvraag 5:

- Is de situatie van [eiser] gedurende de behandeling door Mondriaan, startend na het voorschrijven van dex-amfetamine, voldoende gemonitord?

Subvragen:

- Heeft Mondriaan voldoende onderzocht wat de effecten waren bij [eiser] van het gebruik van dex-amfetamine en daarop adequaat gehandeld?

- Heeft Mondriaan adequaat gehandeld naar aanleiding van de contacten die er volgens het medisch dossier zijn geweest tussen [eiser] en medewerkers van Mondriaan en tussen de ouders en zus van [eiser] en medewerkers van Mondriaan?

- Diende Mondriaan, mede gelet op de vrijwillige behandeling van [eiser] , te onderzoeken of [eiser] naast de dex-amfetamine drugs gebruikte?

- Is het feit dat [eiser] verklaarde dat zijn klachten na het gebruik van dex-amfetamine waren afgenomen relevant in dit kader?

Oorzakelijk verband

Hoofdvraag 6:

Kunt u een uitspraak doen over de waarschijnlijkheid dat [eiser] handelde onder invloed van een psychose toen hij op 4 en 7 mei 2019 in totaal drie mensen van het leven beroofde?

Subvragen:

- Wat vindt u van de stelling van [eiser] dat zijn gedrag kort voorafgaand aan de levensdelicten wijst op een psychose ten tijde van het plegen van de delicten?

- Wat vindt u van de stelling van Mondriaan dat niet kan worden vastgesteld, dan wel als vaststaand kan worden aangenomen dat het onaannemelijk is dat [eiser] handelde onder invloed van een psychose, gelet op de contacten met zijn behandelaars kort voor en na de delicten, waarin volgens Mondriaan hij niet heeft laten blijken van met angst gepaard gaande waanvoorstellingen, en andere door u relevant geachte informatie die blijkt uit het medisch dossier?

Hoofdvraag 7:

- Aannemend dat [eiser] , toen hij op 4 en 7 mei 2019 in totaal drie mensen van het leven beroofde, handelde onder invloed van een psychose: kunt u een uitspraak doen over de waarschijnlijkheid dat deze psychose ook zou zijn ontstaan als Mondriaan [eiser] een
andere (betere) behandeling had gegeven?

Subvragen:

- Kunt u een uitspraak doen over de kans dat een eventuele psychose is veroorzaakt door de voorgeschreven dex-amfetamine?

- Kunt u andere mogelijke oorzaken noemen die een eventuele psychose bij [eiser] (kunnen) hebben geluxeerd?

Tot slot

Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

Dient Mondriaan het calamiteitenrapport in het geding te brengen?

2.39.

Artikel 9 lid 6 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg bepaalt het volgende:

“Gegevens in het register, bedoeld in artikel 7, tweede lid, betreffende intern gemelde incidenten, behoudens die met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie, kunnen niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, noch kan een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel daarop worden gebaseerd. In afwijking van de eerste volzin kunnen de gegevens voor het strafrechtelijk bewijs worden gebruikt indien zij redelijkerwijs niet op een andere manier kunnen worden verkregen.”

Lid 7 van dat artikel bepaalt het volgende:

“De gegevens in het register, bedoeld in artikel 7, tweede lid, betreffende intern gemelde incidenten, zijn niet openbaar.”

2.40.

Uit het arrest van Hoge Raad van 10 februari 20231 volgt dat anderen dan het openbaar ministerie, de inspectie en de zorgaanbieder zelf, geen recht op inzage hebben in het interne incidentenregister en de gegevens uit dat register niet als bewijs kunnen gebruiken in bijvoorbeeld een civiele procedure, ook niet als het gaat om gegevens met betrekking tot een calamiteit.

2.41.

Uit de geciteerde wetsbepalingen en het arrest van de Hoge Raad volgt dat Mondriaan het calamiteitenrapport niet in het geding hoeft te brengen.

Wie mag kennis nemen van de drie pro Justitiarapporten?

2.42.

[eiser] heeft verzocht om te bepalen dat de drie rapporten van pro Justitia (producties 18 tot en met 20 van [eiser] ) enkel ter kennis mogen komen van de rechtbank, de door de rechtbank benoemde deskundige en de advocaat van Centramed. Ter onderbouwing daarvan voert [eiser] kort gezegd aan dat de rapporten privacygevoelige informatie bevatten en dat Centramed (althans Mondriaan) in het verleden ook privacygevoelige informatie die op [eiser] zag, openbaar heeft gemaakt. Centramed heeft zich verzet tegen het verzoek van [eiser] .

2.43.

De rechtbank wijst het verzoek van [eiser] af. Artikel 22a lid 1 Rv ziet enkel op natuurlijke personen. Als kennisneming van een stuk door die persoon tot lichamelijke of geestelijke gezondheidsschade bij de kennisnemende persoon leidt, kan de rechtbank de kennisneming beperken. Dat geval doet zich hier niet voor. Enerzijds omdat Centramed geen natuurlijk persoon is en anderzijds omdat de gezondheid van [eiser] geen gezichtspunt is bij de beoordeling van lid 1. Kennisneming van de rapporten door Centramed leidt volgens de rechtbank ook niet tot onevenredige schade aan de persoonlijke levenssfeer van [eiser] of anderen (artikel 22a lid 2 Rv). Daarbij speelt een rol dat de aard van deze zaak maakt dat, om het noodzakelijke debat te kunnen voeren, van informatie van persoonlijke aard over [eiser] kennis wordt genomen. De rechtbank vindt onvoldoende vaststaan dat Centramed in het verleden ongeoorloofde uitlatingen heeft gedaan over privacygevoelige informatie van [eiser] . Verder is niet aannemelijk dat veel medewerkers van Centramed of Mondriaan inzage zullen kunnen hebben in de rapporten. Anders dan bijvoorbeeld de behandelingsinformatie, zullen de rapporten niet in een (elektronisch) patiëntendossier terecht komen. Het spreekt voor zich dat Centramed prudent moet omgaan met de informatie in de rapporten.

2.44.

Terzake het rapport dat is opgesteld door [naam 1] en [naam 2] (productie 20 [eiser] ) heeft [eiser] opgemerkt dat het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg een berisping heeft opgelegd aan de opstellers van het rapport. Centramed heeft daartegenover opgemerkt dat hoger beroep is ingesteld tegen de tuchtrechtelijke uitspraak. De rechtbank zal vooralsnog geen oordeel geven over de bruikbaarheid van het rapport. Evenmin zal de rechtbank de deskundige verbieden kennis te nemen van dit rapport. Wel zal de rechtbank de deskundige opdragen om te vermelden bij welke onderdelen hij het rapport van [naam 1] en [naam 2] heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn conclusies/antwoorden.

Moet de rechtbank terugkomen op een bindende eindbeslissing?

2.45.

Centramed heeft de rechtbank (impliciet) verzocht terug te komen op de in rov. 4.17. van het tussenvonnis van 24 april 2024 vervatte, bindende eindbeslissing die inhoudt dat de deskundige geen acht mag slaan op de door Centramed als productie 2 en 3 overgelegde verklaringen van medewerkers van Mondriaan over (het verloop van) de behandeling.

2.46.

De rechtbank zal terugkomen op de in rov. 4.17. van het tussenvonnis vervatte eindbeslissing. Uit rov. 3.4.2. van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 april 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1093) kan worden afgeleid dat een achteraf opgestelde verklaring van een bij de behandeling betrokken behandelaar ook bij de beoordeling betrokken kan worden. Het oordeel van de rechtbank dat de verklaringen bij het deskundigenonderzoek buiten beschouwing moeten blijven, zou in dat licht een niet gerechtvaardigde beperking aan de deskundige opleveren. De rechtbank zal daarom de deskundige niet verbieden kennis te nemen van de verklaringen.

2.47.

Wel moet op dit punt inzichtelijk zijn welke waarde de deskundige aan de verklaringen heeft gehecht die ná de moorden zijn opgesteld. Buiten kijf staat immers dat de informatie die vóór de moorden in het dossier is opgenomen, niet is beïnvloed door kennis achteraf en dus in beginsel als objectief kan worden aangemerkt. Subjectiviteit valt echter niet uit te sluiten voor verklaringen die na de moorden zijn opgesteld. De rechtbank zal daarom ook voor deze verklaringen de deskundige opdragen om te vermelden bij welke onderdelen hij de verklaringen heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn conclusies/antwoorden, zodat dit bij de verdere beoordeling van de zaak inzichtelijk is.

Benoeming van de deskundige

2.48.

In r.o. 4.16. van het tussenvonnis is al aangekondigd door welke partij het voorschot op de kosten van de deskundige moet worden gedeponeerd.

2.49.

De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting in het vonnis waarin de deskundige wordt benoemd uitwerken onder de beslissing. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

2.50.

Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

2.51.

De rechtbank zal in het vonnis waarin de deskundige benoemd wordt de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. ECLI:NL:RBLIM:2024:9631