RBNHO 030925 ass. vordert hangende bodemprocedure o.g.v. 843a (oud) Rv pat. kaart na ongeval; geen advocaat gesteld, geen verweer; toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 030925 ass. vordert hangende bodemprocedure o.g.v. 843a (oud) Rv pat. kaart na ongeval; geen advocaat gesteld, geen verweer; toegewezen
in relatie tot:
RBNHO 111224 verzoek voorschot n.a.v achteropaanrijding bij pre-existent nek-schouderklachten; rb beveelt neurologisch onderzoek; kosten ten laste van SO en in debet gesteld
- patientenkaart tot 1 jaar na ongeval is beschikbaar; het is aan de deskundige om te beoordelen of meer nodig is
- vragen naar ‘het genezingsproces en opstelling daarin’ relevant voor beoordeling schadebeperkingsplicht, niet voor causaal verband
2De feiten
2.1.
Op 25 juni 2020 is [gedaagde] betrokken geraakt bij een verkeersongeval op de [adres] te [woonplaats] . De door [gedaagde] bestuurde personenauto werd van achteren aangereden door een personenauto die in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekerd was bij Achmea. Achmea heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.
2.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de door [gedaagde] gestelde gezondheidsklachten in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval. Achmea betwist dat dit het geval is, omdat [gedaagde] volgens haar vóór het ongeval ook al kampte met vergelijkbare klachten. [gedaagde] kan zich hier niet in vinden en is een bodemprocedure bij deze rechtbank gestart (zaaknummer: C/15/338463 / HA ZA 23-210).
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van die bodemzaak op 7 februari 2024 zijn partijen het erover eens geworden dat er een onafhankelijke expertise door een neuroloog moet plaatsvinden.
3Het geschil
3.1.
Achmea vordert in deze procedure om [gedaagde] te bevelen dat zij binnen twee weken na de datum van het vonnis Achmea voorziet van de volgende informatie, althans van een bewijs dat zij deze informatie heeft opgevraagd bij de desbetreffende behandelaar:
-
medische informatie omtrent de consulten die betrokkene bij de reumatoloog heeft gehad;
-
medische informatie omtrent het revalidatietraject binnen Helium (de rechtbank begrijpt: Heliomare);
-
de beloopinformatie van de huisarts in de vorm van de journaalregels tot op heden. Het lijkt erop dat thans een gedeelte van een volledige uitdraai van het huisartsendossier is aangeleverd, waaruit de voorgeschiedenis geëxploreerd werd, maar dit wil zeggen dat waarschijnlijk ook verdere beloopinformatie van de huisarts in de vorm van journaalregels voorhanden is;
-
medische informatie omtrent eventueel verder betrokken geraakte specialisten en/of paramedici, met name de meest actuele behandelaren, indien er van actuele behandeling nog sprake is geweest.
Daarnaast vordert Achmea om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 500,- voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde] in strijd handelt met de genoemde bevelen, alsmede om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Achmea baseert haar vordering op artikel 843a (oud) Rv. Achmea stelt in de dagvaarding dat aan alle vereisten van dit artikel is voldaan. Volgens Achmea acht haar medisch adviseur het noodzakelijk dat bovengenoemde medische stukken worden verstrekt. Met het oog op de te verrichten neurologische expertise is het namelijk van belang dat het medisch dossier, inclusief de meest actuele medische informatie, gecompleteerd wordt. Omdat [gedaagde] weigert de gevraagde medische informatie te delen, stelt Achmea recht en belang te hebben bij toewijzing van haar vordering.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
De kantonrechter heeft zich bij vonnis van 2 april 2025 onbevoegd verklaard om van de vordering van Achmea kennis te nemen en de zaak verwezen naar de sectie handel van de rechtbank. De kantonrechter heeft partijen erop gewezen dat zij op de rolzitting van 30 april 2025 bij advocaat moesten verschijnen. Op de rolzitting van 30 april 2025 heeft mr. S.D. Palper zich als advocaat voor Achmea gesteld. [gedaagde] heeft verzuimd om advocaat te stellen. Ook op de tweede rolzitting van 14 mei 2025 heeft [gedaagde] geen advocaat gesteld.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 71 Rv volgt echter dat al vóór de verwijzing verrichte proceshandelingen ook ná verwijzing geldig blijven zodat de partijen die al vóór de verwijzing in persoon of bij gemachtigde waren verschenen ook ná verwijzing geacht worden verschenen te zijn. Nu [gedaagde] haar antwoordakte in deze procedure heeft genomen vóór verwijzing, heeft het verzuim van [gedaagde] geen gevolgen en zal de zaak inhoudelijk (op tegenspraak) worden beoordeeld.
4.2.
[gedaagde] heeft in haar antwoordakte aangevoerd dat de rechtbank in de procedure met zaaknummer C/15/338463 / HA ZA 23-210 op 11 december 2024 een tussenvonnis heeft gewezen waarin zij uitspraak heeft gedaan over het geschil met betrekking tot het al dan niet nog nader in het geding brengen van medische informatie door [gedaagde] . [gedaagde] ziet daarom geen belang van Achmea bij het voortzetten van onderhavige procedure.
4.3.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 11 december 2024 in de procedure met zaaknummer C/15/338463 / HA ZA 23-210 geoordeeld dat Achmea beschikt over (a) de medische informatie omtrent de consulten die [gedaagde] bij de reumatoloog heeft gehad, (b) de medische informatie omtrent het revalidatietraject binnen Heliomare, (c) het huisartsenjournaal vanaf 12 januari 2015 tot en met 11 mei 2021 en (d) de medische informatie van specialisten en/of paramedici van actuele behandelingen.
4.4.
In haar akte van 11 juni 2025 schrijft Achmea dat zij de rechtbank kan volgen. Achmea stelt echter, onder verwijzing naar het als productie 11 overgelegde advies van haar medisch adviseur, dat zij nog wel belang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van het volledige ongecensureerde huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 tot op heden én van een afschrift van een brief over het poliklinisch bezoek van [gedaagde] aan de afdeling Neurologie van het Spaarne Gasthuis op 24 oktober 2024.
4.5.
De rechtbank begrijpt hieruit dat Achmea haar vordering tot het verkrijgen van de onder 3.1. vermelde medische informatie bij gebrek aan belang intrekt, met uitzondering van de onder 4.4. genoemde stukken (het huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 en de brief over het poliklinisch bezoek op 24 oktober 2024). Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
De rechtbank heeft in eerdergenoemd tussenvonnis van 11 december 2024 geoordeeld dat het aan de neuroloog als deskundige is om te beoordelen of hij de huisartsinformatie vanaf 11 mei 2021 (een jaar na het ongeval) tot en met heden, gelet op de overige beschikbare medische stukken met betrekking tot de afgelopen jaren, nog nodig acht voor de beantwoording van de vraag naar de medische causaliteit.
Achmea heeft in haar akte van 11 juni 2025 toegelicht dat die huisartsinformatie naar haar mening (ook) van belang is om een compleet beeld te krijgen van de behandelingen van [gedaagde] van ná het ongeval. Achmea stelt dat daarover nog weinig informatie beschikbaar is. Achmea wijst er in dit verband op dat uit het concept-deskundigenrapport van de neuroloog blijkt dat [gedaagde] op 24 oktober 2024 nog op de polikliniek Neurologie van het Spaarne Gasthuis is geweest. [gedaagde] heeft deze nieuwe, voor de beslissing van belang zijnde informatie niet eerder gemeld en gedeeld, bijvoorbeeld in haar akte uitlating deskundigenbericht van 30 oktober 2024 (in de procedure met zaaknummer C/15/338463 / HA ZA 23-210). Dit had in lijn met artikel 21 Rv wel van [gedaagde] verlangd kunnen worden. Dit onderschrijft bovendien, aldus Achmea, dat zij belang heeft bij de verstrekking van het volledige huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 tot op heden. Daaruit blijkt namelijk of van (actuele) behandelingen sprake is geweest.
4.7.
Nu [gedaagde] na de verwijzing door de kantonrechter niet meer vertegenwoordigd door een advocaat is verschenen, heeft zij de kans laten lopen om bij de rechtbank de gemotiveerde stellingen uit de akte van Achmea van 11 juni 2025 te weerspreken. De rechtbank zal daarom de gemotiveerde stellingen uit de akte van Achmea (om die formele redenen) voor juist houden. De rechtbank neemt, bij gebreke aan betwisting, in rechte aan dat aan de vereisten van artikel 843a (oud) Rv is voldaan voor wat betreft de door Achmea in haar akte genoemde bescheiden. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve nog wel op dat, voor zover Achmea beoogt medische informatie van eventueel verder betrokken geraakte specialisten en/of paramedici te ontvangen, sprake is van een “fishing expedition”, waarvoor artikel 843a (oud) Rv geen ruimte biedt.
Slotsom
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot afgifte van afschriften van het huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 tot op heden en van een brief over het poliklinisch bezoek op 24 oktober 2024 zal worden toegewezen, zoals bepaald in de beslissing.
De rechtbank vindt een termijn van twee weken, zoals door Achmea gevorderd, redelijk, met dien verstande dat de termijn pas gaat lopen vanaf de betekening van het vonnis. De vordering zal ook in zoverre worden toegewezen.
Geen dwangsom
4.9. De rechtbank zal aan de veroordeling van [gedaagde] geen dwangsom verbinden, zoals Achmea vordert. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat [gedaagde] niet aan de veroordeling zal voldoen. [gedaagde] heeft op verzoek van Achmea al meermaals aanvullende medische stukken doen toekomen. Rechtbank Noord-Holland 3 september 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:10624