Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 280423 KG; spermadonor mag, op straffe van dwangsom van € 100.000,00, geen zaad meer doneren

RBDHA 280423 KG; spermadonor mag, op straffe van dwangsom van € 100.000,00, geen zaad meer doneren

2. In het kort: waar gaat deze zaak over en wat is het oordeel van de voorzieningenrechter

2.1.

Deze procedure is gestart door de Stichting, als belangenbehartiger van een groep donorkinderen van [gedaagde] en hun ouders, samen met de moeder van [Roepnaam minderjarige] , een van zijn donorkinderen. Zij eisen – kort gezegd – dat [gedaagde] wordt veroordeeld om te stoppen met het doneren van zijn sperma aan nieuwe wensouders, dat hem wordt verboden om de wens daartoe nog te communiceren en dat sperma dat hij al eerder bij klinieken of spermabanken heeft gedoneerd niet meer wordt gebruikt om kinderen te verwekken bij nieuwe wensouders.

2.2.

De Stichting en de moeder stellen dat [gedaagde] , in strijd met zijn toezeggingen dat hij in elk geval niet meer dan ongeveer 25 donorkinderen zou verwekken, minstens 550 donorkinderen heeft verwekt en niet wil stoppen. Doorgaan met doneren aan nieuwe wensouders roept volgens hen het gevaar in het leven dat de gezondheidsbelangen en emotionele belangen van zijn donorkinderen en hun ouders (verder) worden geschaad. Daarmee schendt [gedaagde] volgens hen hun rechten, waaronder het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Dit is volgens hen onrechtmatig tegenover de donorkinderen van [gedaagde] en hun ouders.

2.3.

[gedaagde] wil dat de vorderingen worden afgewezen. Hij beroept zich daarbij op zijn recht om zelf vrijelijk te kunnen beslissen of hij zijn semen doneert. Hij zegt niet te handelen uit eigen belang, maar in het belang van wensouders, die hij wil helpen. Hij betwist dat doorgaan met doneren schade toebrengt aan zijn donorkinderen en hun ouders.

2.4.

In dit vonnis wordt eerst beoordeeld of de Stichting, die met dit geding een collectieve actie voert, hierin ontvankelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de Stichting aan alle eisen hiervoor. Dat betekent dat de voorzieningenrechter een oordeel kan geven over de vordering van de Stichting. Ook de moeder is ontvankelijk in haar vorderingen.

2.5.

Daarna wordt beoordeeld of er in dit kort geding reden is om de gevorderde voorlopige voorzieningen te treffen, vooruitlopend op de uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het geval.

2.6.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van zowel de ouders van de donorkinderen van [gedaagde] als de donorkinderen zelf bij de geëiste verboden af tegen de ernst van de inbreuk die toewijzing daarvan vormt op het recht van [gedaagde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Dat leidt tot het oordeel dat die inbreuk gerechtvaardigd wordt geacht.

2.7.

Aan de kant van de ouders van de donorkinderen is met name relevant dat [gedaagde] hen, voorafgaand aan hun keuze voor hem als donor, bewust verkeerd heeft geïnformeerd en zo heeft misleid over het aantal kinderen dat hij als donor al had verwekt en van zins was te verwekken. [gedaagde] wist volgens de voorzieningenrechter dat deze informatie doorslaggevend was voor de keuze van de ouders om al dan niet te kiezen voor [gedaagde] als donor. [gedaagde] heeft volgens de voorzieningenrechter bewust gelogen over het aantal kinderen en donaties om de ouders te bewegen om hem als donor te nemen, wetende dat zij dat niet zouden doen als zij wisten hoeveel kinderen hij als donor al had verwekt en dat hij geen grens hanteerde in het aantal te verwekken donorkinderen. Al deze ouders zijn nu geconfronteerd met het feit dat de kinderen in hun gezin deel uitmaken van een enorm groot verwantschapsnetwerk, met honderden halfbroertjes en -zusjes, met alle door de Stichting geschetste risico’s van dien, waarvoor zij uitdrukkelijk niet hebben gekozen. Het is in hun belang dat dit netwerk niet nog verder wordt uitgebreid.

2.8.

Dat laatste is ook in het belang van de donorkinderen van [gedaagde] . De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat dit negatieve psychosociale gevolgen voor hen heeft of mogelijk kan hebben. Die gevolgen worden dan veroorzaakt doordat het moeilijk is om een relatie te onderhouden met zoveel biologische halfbroertjes en -zusjes, de kans op identiteitsproblematiek en door het bestaan van (de angst voor) een verhoogde kans op incest/inteelt. Daartegenover acht de voorzieningenrechter de inbreuk die met de toewijzing van de vorderingen wordt gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] om meerdere redenen beperkt.

2.9.

De vorderingen van de Stichting en de moeder, die alle tot doel hebben dat er geen semen van [gedaagde] meer wordt gedoneerd aan nieuwe wensouders, worden daarom (op enkele onderdelen enigszins gewijzigd) toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3 De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast op grond van de overgelegde producties of doordat een stelling van een partij door de andere partij is erkend of onvoldoende is weersproken.

3.1.

[gedaagde] is spermadonor sinds februari 2007. Hij heeft als donor in elk geval 550 tot 600 kinderen verwekt.

3.2.

[gedaagde] heeft zijn sperma gedoneerd bij klinieken in binnen- en buitenland. In Nederland heeft [gedaagde] bij in ieder geval elf fertiliteitsklinieken gedoneerd. Deze klinieken hanteerden een maximum van 25 kinderen dan wel 12 gezinnen per donor op basis van toen geldende richtlijnen. [gedaagde] heeft bij de aanmeldingen bij deze klinieken schriftelijk in strijd met de waarheid verklaard dat hij geen spermadonor is in een ander centrum en dit ook in de toekomst niet zal worden en dat hij zich nu en in de toekomst niet zal aanbieden als spermadonor via internet of andere kanalen en dat hij dit ook in het verleden niet heeft gedaan althans zich niet gehouden aan de verplichting te handelen conform de door die klinieken gehanteerde richtlijnen met deze strekking. In 2017 is vastgesteld dat [gedaagde] tussen 2007 en 2017 via deze Nederlandse klinieken 102 kinderen heeft verwekt. De desbetreffende ouders zijn hier toen over geïnformeerd. De Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft de Nederlandse fertiliteitsklinieken toen verzocht om per direct de behandelingen met sperma van [gedaagde] stop te zetten. [gedaagde] heeft tussen 2015 en 2018 ook gedoneerd aan de Deense spermabank Cryos , die semen toestuurt aan privéadressen in diverse landen. Dat instituut hanteerde ten tijde van deze donaties geen maximumaantal kinderen per spermadonor. [gedaagde] heeft daarnaast vanaf het najaar van 2007 veelvuldig gedoneerd in de privésfeer, waarbij thuisinseminatie heeft plaatsgevonden. Hij heeft zich hiervoor aangeboden via diverse social media kanalen/platforms in binnen- en buitenland. [gedaagde] onderhoudt met diverse van zijn donorkinderen en hun ouders, die deels ook in het buitenland wonen, op verschillende manieren contact.

3.3.

De Stichting is opgericht in 2007. Zij heeft blijkens de thans geldende statuten tot doel het behartigen van de belangen van donorkinderen en daarnaast, voor zover die belangen overeenkomen met die van donorkinderen, hun ouders, wensouders en donoren. De Stichting tracht blijkens haar statuten haar doel op diverse manieren te verwezenlijken, waaronder door het hanteren van verschillende (juridische) instrumenten zoals het adviseren bij wet- en regelgeving, het voeren van klachtenprocedures, het betrokken zijn bij en voeren van juridische procedures, het stimuleren en bijdragen aan (wetenschappelijk) onderzoek, waarbij procedures en onderzoek onder meer zijn gericht op het voorkomen of beperken van misstanden en risico’s voor donorkinderen en hun ouders, wensouders en donoren.

3.4.

De moeder is op [datum] moeder geworden van zoon [de minderjarige] (hierna aangeduid met zijn roepnaam [Roepnaam minderjarige] ) na thuisinseminatie met semen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft in het contact dat daaraan voorafging desgevraagd in strijd met de waarheid via Whatsapp verklaard dat hij op dat moment twaalf kinderen had bij acht moeders, terwijl hij in werkelijkheid op dat moment alleen al door middel van donaties bij Nederlandse klinieken in ieder geval meer dan 100 kinderen had verwekt.

4 Het geschil

4.1.

De Stichting c.s. vorderen – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

1. [gedaagde] te verbieden om vanaf de betekening van dit vonnis zijn semen te doneren aan nieuwe wensouders;

2. [gedaagde] te verbieden om aan nieuwe wensouders te communiceren dat hij de wens of bereidheid heeft om semen aan hen te doneren;

3. [gedaagde] te verbieden om online- en offline advertenties te plaatsen die zien op het doneren van semen, lid te worden of te blijven van besloten en open groepen op sociale media, fora en andere online of offline platforms die erop gericht zijn of als nevendoel hebben contact tussen donoren en wensouders tot stand te brengen;

4. [gedaagde] te bevelen om de Stichting binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een andere termijn, te voorzien van een compleet overzicht met daarop alle klinieken en (medische) instellingen waar hij heeft gedoneerd;

5. [gedaagde] te bevelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een andere termijn, een geanonimiseerde versie van het vonnis en het volgende bericht digitaal, bijvoorbeeld per e-mail, te versturen naar de klinieken en (medische) instellingen waar hij reeds heeft gedoneerd, waaronder in ieder geval elf klinieken in Nederland, Cryos te Denemarken en BioTexCom Center for Human Reproduction te Oekraïne:

The District Court of The Hague ordered me to send this message. By court order, I have been forbidden to provide my semen to prospective parents, apart from those that have been impregnated with my semen before.

I Hereby urge you to destroy all of my semen that remains in stock, apart from the semen that has been reserved for prospective parents that were impregnated with my semen before.

Attached you will find an anonymized copy of the judgment and court order.

althans een ander bericht met een nader door de voorzieningenrechter te bepalen inhoud, en binnen 24 uur na verzending door [gedaagde] van het voornoemde bericht (eveneens per e-mail) bewijs te verstrekken van het versturen daarvan aan de advocaat van de Stichting c.s. ( [e-mailadres] );

subsidiair

in goede justitie de voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter daartoe geraden acht;

en daarnaast

met de bepaling dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 100.000,- voor iedere keer dat hij één van de onder 1 tot en met 3 gevorderde verboden overtreedt en een dwangsom verbeurt van € 25.000,- voor iedere keer dat hij niet, niet volledig of niet tijdig voldoet aan de onder 4 en 5 gevorderde bevelen, te voldoen aan de Stichting;

met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten op de wijze zoals in de dagvaarding nader omschreven.

4.2.

De Stichting c.s. leggen aan de vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.

De Stichting voldoet aan de eisen om een rechtsvordering in te stellen die strekt tot bescherming van de collectieve belangen van de donorkinderen van [gedaagde] , hun nakomelingen en die van hun ouders. Ook de collectieve belangen van wensouders en het algemeen belang worden door het gevorderde beschermd. De dagvaarding voldoet ook aan de daaraan te stellen eisen, zodat de Stichting naast de moeder in haar vorderingen kan worden ontvangen.

De vorderingen zijn volgens de Stichting c.s. toewijsbaar omdat [gedaagde] , indien hij doorgaat met het als donor verwekken van kinderen, onrechtmatig handelt jegens zijn donorkinderen en hun ouders. Er is een maatschappelijke norm dat een donor maximaal 25 kinderen verwekt of voor maximaal 12 gezinnen als donor optreedt. Uit rapportages en wetenschappelijke publicaties blijkt dat deze maxima zijn gebaseerd op de zorgen vanuit psychosociaal oogpunt als een donorkind deel uitmaakt van een groot verwantschapsnetwerk met andere kinderen van dezelfde donor in andere gezinnen. Ook is hierbij acht geslagen op de kans op inteelt en incest. Door deze aantallen ruim te overschrijden, roept [gedaagde] volgens de Stichting c.s. het gevaar in het leven dat de gezondheidsbelangen en emotionele belangen van zijn donorkinderen worden aangetast.

Verder handelt [gedaagde] volgens de Stichting c.s. onrechtmatig jegens de ouders van de donorkinderen, onder wie de moeder, en jegens wensouders, doordat hij liegt over het aantal kinderen dat hij heeft verwekt en ook over het aantal kinderen dat hij als donor wenst te verwekken, waarmee hij hen misleidt. [gedaagde] heeft daarmee ook de overeenkomst geschonden die hij met de moeder heeft gesloten. Subsidiair was er bij de moeder sprake van dwaling bij het aangaan van de donorovereenkomst met [gedaagde] . Ook [Roepnaam minderjarige] is partij bij die overeenkomst middels een derdenbeding en [gedaagde] komt gelet op het vorenstaande ook jegens [Roepnaam minderjarige] zijn contractuele verplichtingen niet na.

[gedaagde] handelt volgens de Stichting c.s. verder in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Dat artikel beschermt de psychosociale belangen van de donorkinderen, het recht op een ongeschonden privéleven en het recht op een identiteit, persoonlijke ontwikkeling en geestelijke gezondheid. Op grond van artikel 16 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: het IVRK) mag geen kind worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privé- of gezinsleven en op grond van artikel 3 lid 1 IVRK vormen de belangen van het kind de eerste overweging bij maatregelen die door rechterlijke instanties worden genomen. Door de gevorderde verboden en bevelen wordt (verdere) schending van de mensenrechten van de donorkinderen beperkt.

De Stichting c.s. stellen een spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van het gevorderde. Zij willen daarmee voorkomen dat [gedaagde] nog meer onherstelbare schade veroorzaakt. Volgens de Stichting c.s. wil [gedaagde] niet stoppen met doneren en staat vast dat hij bereid is daarbij te liegen. Het belang van de Stichting c.s. bij toewijzing van de vorderingen weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om door te kunnen gaan met doneren. [gedaagde] heeft hierbij geen eigen belang. Hij verwijst alleen naar het belang van toekomstige wensouders, aldus de Stichting c.s.

4.3.

[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de Stichting c.s. dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van de Stichting c.s. in de kosten van deze procedure. Het verweer van [gedaagde] zal hierna, voor zover nodig, nader worden besproken.

5 De beoordeling

Ontvankelijkheid

Ontvankelijkheid Stichting: inleiding

5.1.

[gedaagde] heeft betoogd dat de Stichting niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat zij niet voldoet aan de eisen voor een collectieve actie. De voorzieningenrechter dient dit ook ambtshalve te beoordelen. Daarvoor geldt het volgende beoordelingskader.

5.2.

Op grond van artikel 3:305a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. In dit artikel wordt verder onder meer bepaald wanneer deze belangen voldoende zijn gewaarborgd en hierin worden eisen gesteld aan de rechtspersoon als bedoeld in lid 1. In lid 6 is een uitzondering opgenomen op grond waarvan een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 ontvankelijk kan worden verklaard zonder dat aan bepaalde vereisten van dit artikel, vermeld in lid 2 en lid 5, behoeft te worden voldaan. De processuele vereisten die op straffe van niet ontvankelijkheid gelden voor het instellen van deze rechtsvordering in een kort geding staan vermeld in artikel 1018c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Artikel 1018c Rv

5.3.

Op grond van artikel 1018c lid 1 Rv dient de procesinleiding waarmee een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW wordt ingesteld (onder meer en voor deze zaak van belang) het volgende te vermelden:

a. een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de collectieve vordering betrekking heeft;

b. een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt;

c. een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn;

d. een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het BW of van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is.

5.4.

In de dagvaarding wordt hieraan voldaan. De Stichting heeft in de dagvaarding uitgebreid aandacht besteed aan alle ontvankelijkheidseisen en zij heeft puntsgewijs omschreven wat volgens voormelde artikelleden is vereist. De Stichting heeft met de door haar verstrekte informatie de voorzieningenrechter in staat gesteld om te beoordelen of de vorderingen zich lenen voor een collectieve actie en of de Stichting voldoet aan de eisen voor ontvankelijkheid die artikel 3:305a BW hieraan stelt. Of dat het geval is, zal hierna worden beoordeeld.

 

Artikel 3:305a BW

5.5.

Op grond van het eerste lid van artikel 3:305a BW is voor ontvankelijkheid vereist 1) dat de door de Stichting ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, 2) de Stichting deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en 3) deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. Daarvoor moet de rechtspersoon in ieder geval voldoende representatief zijn, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen, zo staat in het tweede lid vermeld. Deze ontvankelijkheidseisen gelden ook indien er een beroep wordt gedaan op de uitzondering als vermeld in artikel 3:305a lid 6 BW, zoals de Stichting hier heeft gedaan.

5.6.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het eerste vereiste is voldaan. De belangen van de personen voor wie de Stichting in deze procedure opkomt lenen zich voor bundeling. De Stichting heeft in dit geding vorderingen voor verschillende belanghebbenden gecombineerd en steeds per vordering duidelijk gemaakt voor welke groep van belanghebbenden zij daarmee opkomt en met welke argumenten. Daarbij komt dat de personen voor wier belangen de Stichting opkomt (donorkinderen van [gedaagde] en hun ouders die willen dat [gedaagde] stopt met het doneren van sperma aan nieuwe wensouders) een voldoende homogene en van andere personen te onderscheiden groep betreft. Omdat het bij de vorderingen van de Stichting steeds gaat om tot specifieke deelgroepen behorende personen die in dezelfde omstandigheden verkeren, lenen de belangen van de tot deze deelgroepen behorende personen zich voor bundeling en is het efficiënter dat over deze vorderingen in een collectieve actie wordt geoordeeld. Het feit dat de Stichting niet de belangen van álle ouders van de donorkinderen van [gedaagde] behartigt, zoals [gedaagde] heeft gesteld onder verwijzing naar een aantal door hem overgelegde verklaringen, maakt niet dat aan deze eis niet is voldaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat binnen een groep verschillend over een bepaalde kwestie wordt gedacht, maar dat dit een collectieve actie niet in de weg hoeft te staan (zie: Kamerstukken II, 1991/92, 22 486, nr. 3, p. 22, waarin staat vermeld: “De belangen die zich voor bundeling in een collectieve vordering lenen kunnen vermogensbelangen betreffen, maar ook meer ideëel getinte belangen. Met de actie kan worden opgekomen voor belangen die mensen rechtstreeks raken, of die mensen zich vanuit een bepaalde overtuiging hebben aangetrokken. Bij de meer ideëel getinte belangen doet het daarbij niet ter zake dat niet ieder lid van de samenleving evenveel waarde aan deze belangen hecht. Mogelijk is zelfs dat de belangen waarvoor men in de procedure wenst op te komen, in botsing komen met ideeën en opvattingen van andere groeperingen in de samenleving. Dit op zichzelf zal een collectieve actie niet in de weg staan. (….) Het hoeft niet te gaan om de belangen van een scherp te omlijnen groep anderen. Het kan ook gaan om de belangen van een onbepaalbare, zeer grote groep personen. (…)” en zie in gelijke zin ook: Gerechtshof Den Haag, ECLI:GHDHA:2018:2591, ro. 38). In welk opzicht de Stichting met deze procedure ook de belangen van wensouders, die dus (nog) geen kind van [gedaagde] hebben, behartigt, heeft de Stichting onvoldoende toegelicht. De voorzieningenrechter zal die belangen daarom aan de zijde van de Stichting niet in de beoordeling betrekken.

5.7.

Gelet op hetgeen onder 3.3. is vermeld over wat er in de statuten van de Stichting is opgenomen, is ten aanzien van de donorkinderen van [gedaagde] en hun ouders ook voldaan aan het tweede vereiste. De statuten bieden echter geen grond om op te komen voor de belangen van nakomelingen van donorkinderen, waar de Stichting ook aan refereert, zodat die belangen aan de zijde van de Stichting niet in de beoordeling zullen worden betrokken. Dat op de website van de Stichting staat vermeld dat de Stichting zelf geen rechtszaken voert, maar waar mogelijk wel betrokken is – zoals blijkt uit een door [gedaagde] overgelegde productie – doet er niet aan af dat de Stichting heeft kunnen beslissen daar in dit geval wel toe over te gaan. Uit haar statuten volgt immers dat zij ook op die wijze haar doel kan trachten te verwezenlijken.

5.8.

De Stichting heeft ook voldoende aangetoond dat deze belangen voldoende zijn gewaarborgd en dat dus is voldaan aan het derde vereiste. Daarbij heeft de voorzieningenrechter acht geslagen op de stellingen van de Stichting over haar kennis en kunde, haar staat van dienst als belangenbehartiger, haar activiteiten, op welke gebieden zij zich inzet en waar zij bij betrokken is/wordt. De voorzieningenrechter heeft hierbij ook de vele door de Stichting overgelegde steunverklaringen van ouders van donorkinderen van [gedaagde] betrokken.

5.9.

Op grond van de in artikel 3:305a lid 6 BW vermelde uitzonderingssituatie behoeft aan de vereisten van lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 niet te zijn voldaan, wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft. De voorzieningenrechter volgt de Stichting in haar standpunt dat haar een beroep op deze uitzondering toekomt, nu hier sprake is van het ideële doel en de Stichting een non-profitorganisatie is die geen commerciële doelen nastreeft en geen financieel belang heeft bij deze procedure. [gedaagde] heeft dit ook niet weersproken.

5.10.

Dan resteert de vraag of is voldaan aan de vereisten als vermeld in lid 3 van artikel 3:305a BW. Die houden kort gezegd in dat a) de bestuurders betrokken bij de oprichting van de Stichting en hun opvolgers geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk mogen hebben dat via de Stichting wordt gerealiseerd, b) de rechtsvordering een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer moet hebben en c) de Stichting in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren overleg met [gedaagde] te bereiken.

5.11.

De Stichting heeft gesteld dat aan de eisen sub a en b is voldaan en zij heeft dit voor wat betreft de eis sub b ook nader onderbouwd met een verwijzing naar de woonplaats van [gedaagde] , zijn Nederlandse nationaliteit en de vele spermadonaties die in Nederland hebben plaatsgevonden, waaruit ook veel Nederlandse kinderen zijn geboren. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. De voorzieningenrechter gaat daar dan ook vanuit.

5.12.

[gedaagde] heeft betwist dat aan de eis sub c is voldaan, maar de voorzieningenrechter gaat daaraan voorbij. De Stichting en de moeder hebben [gedaagde] bij monde van hun advocaat op 1 maart 2023 aangeschreven en hem daarbij, kort gezegd, verzocht: te stoppen met het doneren van semen aan nieuwe wensouders, de wens daartoe nog te communiceren en alle klinieken waar [gedaagde] heeft gedoneerd te verzoeken het aanwezige semen te vernietigen. Deze verzoeken hebben zij in die brief ook nader toegelicht. Daarbij hebben zij [gedaagde] gevraagd om binnen twee weken te laten weten of hij daarmee instemt. [gedaagde] heeft richting de moeder gereageerd met de tekst “HAHA leuke brief Te zielig voor woorden Veel succes ermee joh” en richting de advocaat van de Stichting c.s. met de mededeling “ik stem uiteraard niet in met deze eisen”. Dat [gedaagde] in reactie op de brief heeft laten blijken bereid te zijn tot overleg over de verzoeken van de Stichting c.s. is gesteld noch gebleken, zodat de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk acht dat de Stichting na deze reactie heeft geconcludeerd dat het niet tot de mogelijkheden behoorde om het gevorderde te bereiken door het voeren van overleg met [gedaagde] . Dat deze conclusie terecht was, is gebleken ter zitting, waar partijen hebben getracht overeenstemming te bereiken, wat niet is gelukt. Bovendien bepaalt artikel 3:305a lid 3 onder c BW dat een rechtspersoon in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken indien er geen overleg is gevoerd twee weken na de ontvangst van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde. De dagvaarding is op 17 maart 2023 aan [gedaagde] betekend, dus twee weken na zijn ontvangst van de brief van 1 maart 2023.

Conclusie

5.13.

Concluderend is voldaan aan alle eisen om de Stichting te kunnen ontvangen in de door haar ingestelde collectieve actie voor zover deze is ingesteld ter bescherming van de belangen van de donorkinderen van [gedaagde] en hun ouders die willen dat [gedaagde] stopt met het doneren van semen aan nieuwe wensouders.

Ontvankelijkheid moeder

5.14.

De moeder kan ook worden ontvangen in haar vorderingen. Gesteld noch gebleken is dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, voor zover zij procedeert namens zichzelf. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het betoog van [gedaagde] dat moeder niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, voor zover zij die heeft ingesteld als wettelijk vertegenwoordiger van [Roepnaam minderjarige] . De moeder is de ouder en wettelijke vertegenwoordiger van [Roepnaam minderjarige] en zij heeft voor het voeren van deze procedure een machtiging van de kantonrechter gekregen. Het standpunt van [gedaagde] dat het eigen belang van de moeder niet parallel loopt met dat van [Roepnaam minderjarige] kan, als dat al juist zou zijn, niet leiden tot de conclusie die [gedaagde] daaraan verbindt.

Inhoudelijke beoordeling

Beoordelingskader

5.15.

In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op de eerbiediging van zijn privé-leven. Het gevorderde verbod om door te gaan als spermadonor raakt het privé-leven van [gedaagde] en maakt daar een inbreuk op. Een inbreuk op iemands levenssfeer is in beginsel onrechtmatig, behalve wanneer daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. De vraag of zich een rechtvaardigingsgrond voordoet bij inbreuken op de persoonlijke levenssfeer, moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval. Dit oordeel wordt gevormd door het afwegen enerzijds van de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreukmakende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend.

Botsende grondrechten van [gedaagde] en van de ouders van zijn donorkinderen

5.16.

De Stichting c.s. hebben gewezen op zowel belangen van de donorkinderen van [gedaagde] als op de belangen van hun ouders, voor wie de Stichting in deze procedure opkomt, als rechtvaardiging op de inbreuk die met het gevorderde wordt gemaakt op het privéleven van [gedaagde] . De moeder is één van die ouders. De voorzieningenrechter zal hierna eerst ingaan op de belangen van de ouders, die in de kern het belang bij de eerbiediging van hún privéleven betreffen. Er is dus sprake van botsende grondrechten. Afweging van de belangen van de ouders tegen de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] , leidt tot het oordeel dat de inbreuk die met toewijzing van de vorderingen wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] gerechtvaardigd is. Daartoe wordt het volgende overwogen.

5.17.

Voorshands is voldoende aannemelijk dat [gedaagde] veel ouders van kinderen die in de privésfeer met behulp van thuisinseminatie zijn verwekt, voorafgaand aan de keuze voor hem als donor, bewust verkeerd heeft geïnformeerd over het aantal kinderen dat hij als donor al had verwekt en van zins was te verwekken. [gedaagde] hield deze ouders voor dat hij als donor in elk geval niet meer dan 25 kinderen zou verwekken, en in veel gevallen noemde hij zelfs een lager aantal als “grens”. Aan de moeder heeft [gedaagde] in 2018 desgevraagd in strijd met de waarheid gemeld dat hij twaalf kinderen had bij acht moeders en dat hij “zijn grens” al bijna had bereikt. In werkelijkheid had hij op dat moment in elk geval als donor bij de Nederlandse klinieken al meer dan 100 kinderen verwekt, plus nog een onbekend aantal in de privésfeer en via de Deense spermabank. [gedaagde] heeft al deze wensouders, onder wie de moeder, aldus bewust verkeerd geïnformeerd. Gelet op de door de moeder, en naar alle waarschijnlijkheid ook door de in deze procedure relevante andere wensouders, daarop gerichte vragen, kan het niet anders dan dat [gedaagde] wist en in ieder geval heeft kunnen en moeten begrijpen dat het aantal door hem verwekte en te verwekken donorkinderen doorslaggevend was voor de keuze van de ouders om al dan niet te kiezen voor [gedaagde] als donor.

5.18.

Ook de ouders van donorkinderen die zijn verwekt met donorzaad van [gedaagde] via een Nederlandse kliniek zijn door [gedaagde] misleid. Zij hebben immers vertrouwd op de van [gedaagde] afkomstige onjuiste informatie van de klinieken dat het aantal kinderen van hun donor beperkt zou blijven en dat hij niet elders had gedoneerd of zou doneren.

5.19.

De voorzieningenrechter acht het ook aannemelijk dat [gedaagde] deze wensouders en klinieken onjuist informeerde met het uitsluitende doel om deze wensouders/klinieken te bewegen om hem als donor te kiezen, wetende dat zij dat niet zouden doen als zij wisten hoeveel kinderen hij als donor al had verwekt en dat hij geen grens hanteerde in het aantal te verwekken donorkinderen. De Stichting c.s. hebben om dit aan te tonen onder meer verwezen naar een artikel in de media van oktober 2019 waarin [gedaagde] heeft verklaard: “Als ik helemaal eerlijk was geweest, hadden ze mij niet gekozen als donor”. [gedaagde] heeft deze gestelde beweegreden ook niet weersproken.

5.20.

[gedaagde] heeft aangevoerd te betreuren dat hij niet eerlijk is geweest over het aantal donorkinderen dat hij heeft verwekt maar daarbij gesteld dat hij dit niet vreemd vindt omdat volgens hem klinieken nooit openheid van aantallen hoeven te geven en klaarblijkelijk wereldwijd maximaal het zaad van één donor verspreiden. Specifiek ten aanzien van de moeder heeft hij daar nog aan toegevoegd dat zij het door hem genoemde aantal met een korreltje zout had kunnen nemen. De voorzieningenrechter kan dit betoog niet volgen. Juist in een zo uiterst persoonlijke en precaire kwestie als het verwekken van een kind via een donor moet, gelet op de belangen van zowel de wensouders als de donor als het te verwekken kind, door alle daarbij betrokkenen volstrekte zorgvuldigheid, eerlijkheid en transparantie in acht genomen worden. Dit vereiste vloeit voort uit hetgeen volgens ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer betaamt.

5.21.

Het standpunt van de Stichting c.s. dat [gedaagde] de ouders in wier belang deze procedure is aangespannen heeft misleid en daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld wordt door de voorzieningenrechter dan ook gevolgd. Al deze ouders zijn nu geconfronteerd met het feit dat de van hun gezin deel uitmakende kinderen, ondanks andersluidende afspraken/toezeggingen die hun oorsprong vinden bij [gedaagde] , onderdeel uitmaken van een enorm groot verwantschapsnetwerk, met alle door de Stichting c.s. geschetste risico’s van dien, waarvoor zij uitdrukkelijk niet hebben gekozen. Dat handelen vormt naar voorshands oordeel een ernstige inbreuk op hun recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer zoals gewaarborgd door artikel 8 EVRM.

5.22.

De Stichting c.s. hebben toegelicht dat deze ouders er zwaarwegende belangen bij hebben dat [gedaagde] stopt met deze inbreuk. Zo kan worden voorkomen dat het verwantschapsnetwerk waarvan hun kinderen, met wie zij een gezinsleven hebben, deel uitmaken nog verder wordt uitgebreid en wordt het (verdere) eventuele risico op negatieve psychosociale gevolgen daarvan bij henzelf en hun kinderen een halt toegeroepen.

5.23.

Het verbod om nog te doneren maakt naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, afgezet tegen de inbreuk die [gedaagde] maakt op de persoonlijke levenssfeer van de ouders, maar een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] . [gedaagde] vormt, anders dan de ouders, geen gezin met zijn donorkinderen en heeft ook geen “family-life” met hen. De mogelijkheid die hij biedt, zoals hij zegt: als “donor+”, om contact met zijn donorkinderen te onderhouden, is daarmee niet op één lijn te stellen. [gedaagde] heeft ter zitting voorts verklaard in de toekomst enkel nog incidenteel te willen doneren zodat de toewijzing van het verbod slechts leidt tot incidentele inbreuken op zijn grondrecht, terwijl de ouders bij uitblijven van het verbod naar verwachting voor de rest van hun leven zullen worden geconfronteerd met een nóg verder uitgebreid verwantschapsnetwerk van hun kinderen. [gedaagde] heeft als verweer ook nog aangevoerd dat hij doneert in het belang van nieuwe wensouders. Het belang van nieuwe wensouders bij het krijgen van een donorkind van [gedaagde] is echter geen eigen belang van [gedaagde] en legt in deze beoordeling geen gewicht in de schaal.

5.24.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er voldoende grond is om in dit kort geding voorzieningen te treffen. Die voorzieningen maken weliswaar inbreuk op het recht van [gedaagde] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, maar die inbreuk is gerechtvaardigd gelet op de zwaarwegende belangen van de ouders van de donorkinderen van [gedaagde] . Die hebben er immers belang bij dat [gedaagde] niet doorgaat met zijn onrechtmatig handelen, waarmee hij ook inbreuk maakt op hún persoonlijke levenssfeer. Dat belang van die ouders weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] , nu de inbreuk die met toewijzing van het gevorderde op de rechten van [gedaagde] wordt gemaakt, beperkt is.

Botsende grondrechten van [gedaagde] en van zijn donorkinderen

5.25.

Het gevorderde verbod wordt ook gerechtvaardigd door de belangen van de donorkinderen van [gedaagde] bij eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Ook hun belangen bij toewijzing van de vorderingen wegen zwaarder dan die van [gedaagde] bij het behouden van de vrijheid zich als donor te blijven aanbieden.

5.26.

Dit oordeel is in de eerste plaats gegrond op de met diverse rapportages en wetenschappelijke publicaties onderbouwde stellingen van de Stichting c.s. over het belang van die kinderen dat het grote verwantschapsnetwerk waarvan zij al deel uitmaken niet nog verder wordt uitgebreid, gezien de negatieve psychosociale gevolgen die dat voor hen heeft of mogelijk kan hebben. In die publicaties is vooral ingegaan op de moeilijkheid voor deze kinderen om zich te verhouden tot ontzettend veel halfbroertjes en -zusjes en wat dit mogelijk betekent voor hun identiteit. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is uit deze overgelegde publicaties niet af te leiden dat de geschetste risico’s alleen gelden voor kinderen van anonieme donoren. Weliswaar blijkt uit de publicaties dat de gevreesde schade bij de donorkinderen (nog) niet wetenschappelijk is aangetoond, maar het feit dat deze aannemelijk wordt geacht door ter zake deskundigen acht de voorzieningenrechter in deze procedure voldoende om voorshands aan te nemen dat er een reële kans op schade bestaat. [gedaagde] heeft wel betwist dat zijn donorkinderen negatieve gevolgen ervaren van het feit dat zij deel uitmaken van een grote verwantschapsgroep, maar daarbij heeft hij enkel gewezen op zijn eigen positieve ervaringen met het onderhouden van contact met zijn donorkinderen. [gedaagde] heeft niet gemotiveerd weersproken dat verdere uitbreiding van dit netwerk negatieve gevolgen voor zijn donorkinderen kan hebben door bijvoorbeeld relevante informatie in het geding te brengen die de juistheid van zijn standpunt ondersteunt. Dit had wel op zijn weg gelegen.

5.27.

In de tweede plaats weegt bij dit oordeel mee dat de donorkinderen van [gedaagde] ten opzichte van kinderen van donoren die maximaal 25 kinderen verwekken, een verhoogde kans op incest/inteelt hebben en dat dit gegeven tezamen met de vrees daarvoor wellicht negatieve psychosociale gevolgen voor deze groep kinderen heeft. Het standpunt van [gedaagde] dat zijn donorkinderen het risico op en de vrees voor inteelt/incest eenvoudig kunnen voorkomen door op hun sociale media bekend te maken dat zij een donorkind van hem zijn, overtuigt geenszins. Van wie deze kinderen biologisch afstammen, betreft informatie die behoort tot hun persoonlijke levenssfeer en het vrijelijk delen daarvan met de rest van de wereld ter voorkoming van inteelt/incest kan in redelijkheid niet van hen gevraagd en verwacht worden.

5.28.

Op basis van het voorgaande is de conclusie dat ook het belang van de donorkinderen van [gedaagde] bij het stoppen van verdere inbreuken op hun grondrecht rechtvaardigt dat er voorzieningen worden getroffen.

Spoedeisend belang

5.29.

Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, is ook genoegzaam gebleken dat de Stichting c.s. een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van de vorderingen. De voorzieningenrechter gaat dus voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat dit belang aan de zijde van Stichting c.s. ontbreekt. Hiertoe is met name redengevend dat [gedaagde] heeft aangegeven niet vrijwillig te zullen stoppen met doneren aan nieuwe wensouders en dat elke geslaagde donatie leidt tot een verdergaande inbreuk op het privéleven van de donorkinderen en hun ouders.

Tussenconclusie

5.30.

Tussenconclusie is dus dat er aanleiding is voorlopige maatregelen te treffen. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of alle vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn, gelet op de door [gedaagde] nog verder gevoerde verweren daartegen.

 

De vorderingen

5.31.

De vordering sub 1 om [gedaagde] te verbieden om zijn semen te doneren aan nieuwe wensouders is, gelet op voormelde overwegingen, toewijsbaar als na te melden, waarbij het gezien de aard van deze procedure dus gaat om een voorlopig verbod totdat in hoger beroep of in een bodemprocedure anders is beslist. De vordering sub 2 om [gedaagde] te verbieden om aan nieuwe wensouders te communiceren dat hij de wens of bereidheid heeft om semen aan hen te doneren is, gelet op het vorenstaande, ook toewijsbaar nu deze hetzelfde doel dient. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] ter zitting in dit verband wel heeft toegezegd dat hij niet meer het initiatief zal nemen om te doneren, maar dat deze toezegging aan de veroordeling niet in weg staat. De Stichting c.s. hebben overtuigend onderbouwd waarom er niet van kan worden uitgegaan dat [gedaagde] deze toezegging gestand zal doen. Daartoe hebben zij verwezen naar de eerder door [gedaagde] geuite onwaarheden. Daar komt bij dat [gedaagde] niet heeft toegezegd dat hij niet zal communiceren met nieuwe wensouders over spermadonatie indien het initiatief van hen uitgaat. Het op te leggen verbod geldt echter ook voor die gevallen. De vordering sub 3 is gezien hetgeen hiervoor is overwogen ook toewijsbaar. Ook hier geldt dat [gedaagde] heeft toegezegd dat hij hiertoe bereid is, maar dat de voorzieningenrechter desondanks, gelet op de onwaarheden die hij eerder veelvuldig heeft geuit in verband met zijn donorschap, aanleiding ziet om hem dit te verbieden. Het opleggen van deze verboden strekt ertoe om de Stichting in staat te stellen per direct te kunnen controleren of [gedaagde] stopt zich te profileren als donor en is op dit moment het enige middel dat haar daartoe ten dienste staat.

5.32.

De vorderingen sub 4 en 5 moeten in samenhang worden beschouwd. Met deze vorderingen wordt beoogd te voorkomen dat eventueel reeds door [gedaagde] bij klinieken en instellingen gedoneerd sperma nog wordt gebruikt voor het verwekken van donorkinderen. Aan de hand van het overzicht dat [gedaagde] volgens de vordering sub 4 aan de Stichting moet verschaffen met daarop alle klinieken en (medische) instellingen waar hij heeft gedoneerd, kan de Stichting controleren of [gedaagde] het vonnis en het bericht, dat hij volgens de vordering sub 5 moet versturen, ook daadwerkelijk heeft verstuurd aan alle klinieken en instellingen waar hij heeft gedoneerd.

5.33.

[gedaagde] heeft als verweer tegen toewijzing van vordering sub 4 naar voren gebracht dat dit in strijd is met zijn medisch geheim en eerbiediging van zijn medische privacy. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt echter niet in te zien welke medische informatie [gedaagde] prijsgeeft indien hij enkel de namen noemt van de klinieken waaraan hij zijn semen heeft gedoneerd. Aan dit verweer wordt daarom voorbij gegaan.

5.34.

[gedaagde] heeft verder verklaard dat hij alleen in Nederland en Denemarken als bankdonor heeft gedoneerd en nergens anders en dat hij zich bij overige klinieken, waaronder BioTex in Oekraïne, alleen heeft aangemeld als privé donor voor een bekende moeder. De Nederlandse en Deense klinieken zijn al op de hoogte van de vele kinderen die zijn verwekt met het semen van [gedaagde] en hebben aangegeven dit niet meer te zullen gebruiken, aldus [gedaagde] . De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] hiermee betoogt dat de Stichting c.s. geen belang hebben bij toewijzing van deze vorderingen. De voorzieningenrechter volgt dit verweer in zoverre dat [gedaagde] niet nogmaals hoeft te verklaren dat hij heeft gedoneerd bij de elf Nederlandse fertiliteitsklinieken en de Deense kliniek Cryos en dat hij deze instanties ook niet hoeft te berichten als bedoeld in de vordering sub 5. De Stichting c.s. hebben immers niet weersproken dat deze klinieken al op de hoogte zijn van de vele kinderen die zijn verwekt met het semen van [gedaagde] en alle hebben aangegeven dit niet meer te zullen gebruiken. Dit kan ook uit de overgelegde producties worden afgeleid.

5.35.

De voorzieningenrechter acht het wel aangewezen om deze vordering enigszins gewijzigd toe te wijzen, te weten voor het geval [gedaagde] ter zitting niet volledig zou zijn geweest in het opsommen van de klinieken en instellingen waar hij heeft gedoneerd. De Stichting c.s. hebben gemotiveerd betoogd geen vertrouwen te hebben in de juistheid van zijn opgave en die is in deze procedure ook niet te controleren. [gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld deze opsomming zo nodig nog aan te vullen. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom gebieden na dit vonnis schriftelijk te verklaren of hij aan andere klinieken sperma heeft gedoneerd dan aan de elf bij partijen bekende klinieken in Nederland en aan Cryos in Denemarken en zo ja, aan welke klinieken. Indien dat het geval is, dient [gedaagde] die klinieken aan te schrijven op de wijze zoals bedoeld in de vordering sub 5.

5.36.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, behoeven al de overig door de Stichting c.s. aangevoerde argumenten voor toewijzing van het gevorderde geen nadere bespreking in dit vonnis. Dit kan namelijk niet leiden tot een andere beslissing.

Dwangsom

5.37.

Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van een aantal te geven beslissingen, is aangewezen. De voorzieningenrechter zal aan het verbod als vermeld onder 1 de gevraagde dwangsom verbinden. De op te leggen dwangsommen bij de onder 2 en 3 vermelde verboden zullen worden gematigd en gemaximeerd op na te melden wijze, nu deze bedragen de voorzieningenrechter passend voorkomen bij een overtreding van deze verboden. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat er mogelijk executieproblemen kunnen ontstaan doordat, kort gezegd, derden valse profielen op naam van [gedaagde] kunnen aanmaken of valselijk onder zijn naam kunnen gaan communiceren. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de Stichting pas aanspraak zal maken op dwangsommen als zij met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat het [gedaagde] zelf is die de verboden overtreedt. De op te leggen dwangsom bij de onder 4 en 5 bedoelde bevelen zal worden verbeurd indien en voor zover in de toekomst zal blijken dat [gedaagde] een onvolledige opgave heeft gedaan en dus ten onrechte het betreffende bericht niet naar een kliniek of instelling heeft gestuurd waar hij wél heeft gedoneerd. De dwangsom wordt verbeurd per niet genoemde en dus niet aangeschreven kliniek/instelling waar [gedaagde] wél semen heeft gedoneerd.

Uitvoerbaarverklaring bij voorraad

5.38.

De voorzieningenrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals gevorderd. Het verweer dat [gedaagde] daartegen heeft gevoerd wordt niet gehonoreerd. De voorzieningenrechter acht het niet wenselijk dat in deze zaak de aanwending van een rechtsmiddel de tenuitvoerlegging van dit vonnis kan opschorten, gelet op de zwaarwegende belangen van de Stichting c.s. bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging ervan, zoals dat hiervoor is weergegeven. Daartegenover weegt het belang van [gedaagde] om in de periode dat hij de uitspraak in hoger beroep moet afwachten vrij te zijn om, in incidentele gevallen, sperma te doneren aan nieuwe wensouders, minder zwaar. Het doorgaan met doneren brengt immers, bij een succesvolle inseminatie, onomkeerbare gevolgen mee en dit geldt niet voor het stoppen met doneren gedurende de periode totdat is beslist in hoger beroep.

Proceskostenveroordeling

5.39.

[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,-). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,-) en de explootkosten van betekening toegekend. ECLI:NL:RBDHA:2023:6047