RBZWB 041125 verzoek inzage incidentenrapport n.a.v. ongeval bij parachutespringen; beperkt i.v.m. veiligheid luchtvaart
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 041125 verzoek inzage incidentenrapport n.a.v. ongeval bij parachutespringen; beperkt i.v.m. veiligheid luchtvaart
2De feiten
2.1.
[verzoeker] heeft deelgenomen aan een opleidingstraject bij [bedrijf]. Op 14 mei 2025 is [verzoeker] tijdens een parachutesprong, die onderdeel uitmaakte van het opleidingstraject, ernstig gewond geraakt. Hij heeft daarbij onder andere een trimalleolaire enkelfractuur en een scheenbeenbreuk opgelopen. [verzoeker] heeft op 22 juni 2025 een formeel verzoek ingediend bij de vereniging tot inzage of verstrekking van het incidentenrapport. De vereniging heeft dit verzoek op 28 juni 2025 afgewezen.
2.2.
Op 9 juli 2025 heeft [verzoeker] een verzoek tot inzage dan wel afgifte van het incidentenrapport ingediend bij de rechtbank.
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek van [verzoeker]
3.1.
Tijdens de mondelinge heeft [verzoeker] zijn verzoek gewijzigd. Na deze wijziging verzoekt [verzoeker] de rechtbank alleen te bevelen dat de vereniging binnen 14 dagen na betekening van de beschikking inzage verschaft in het incidentenrapport met betrekking tot het parachuteongeval van 14 mei 2025, althans, indien een dergelijk rapport niet bestaat, dit schriftelijk en gemotiveerd aan [verzoeker] te bevestigen.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] – zakelijk en kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Van het ongeval is een incidentenrapport opgesteld. De gegevens daarvoor zijn aangeleverd door (de instructeur van) [bedrijf]. Het betreft de volgende gegevens:
- voornaam
- achternaam
- woonplaats
- e-mailadres
- telefoonnummer
- geslacht
- leeftijd
- lengte (cm)
- lichaamsgewicht (kg).
Deze gegevens worden systematisch verzameld via het incidentmeldingssysteem van de vereniging en vormen een gestructureerd geheel van persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 4 lid 6 AVG. [verzoeker] kan op basis van deze gegevens worden geïdentificeerd. Het inzagerecht is daarom van toepassing. Omdat het rapport mede is opgesteld op basis van waarnemingen van instructeurs over het gedrag, handelen en letsel van [verzoeker] , wordt de persoonlijke aard daarvan benadrukt en is het incidentenrapport in hoge mate toegespitst op de individuele situatie van [verzoeker] . [verzoeker] wil die gegevens kunnen controleren. Daarnaast wil [verzoeker] zich een mening kunnen vormen over het ongeval, omdat hij geen herinneringen heeft aan de sprong zelf en twijfelt aan de waarneming van de melder. Voor zover de vereniging zich beroept op vertrouwelijkheid, stelt [verzoeker] dat het recht op inzage een fundamenteel recht is en beperking daarvan slechts mogelijk is als de wet daarin uitdrukkelijk voorziet. Daarvan is geen sprake. [verzoeker] beschikt over het logboek van [bedrijf], waarin de persoonsgegevens van de betrokken instructeur al zijn vastgelegd, zodat het verstrekken van het incidentenrapport geen nieuwe inbreuk op de identiteit van de instructeur oplevert. Bovendien hanteert de vereniging verschillende werkwijzen voor de verschillende disciplines: bij andere afdelingen worden de incidentenrapporten wel gepubliceerd.
Het standpunt van de vereniging
3.3.
De vereniging vindt dat het verzoek moet worden afgewezen en stelt zich op het standpunt dat gegevens over het ongeval geen persoonsgegevens zijn. Daarnaast voert zij aan dat het voor het creëren van een veilige omgeving waarin personeel zonder angst voor represailles of straf fouten of gevaarlijke situaties kunnen melden, van belang is dat deze meldingen vertrouwelijk kunnen worden gedaan. Dit uitgangspunt is wettelijk verankerd in Europese en nationale wetgeving. Het doel van de meldingen is om lering te trekken uit een voorval. Het belang van vertrouwelijkheid weegt daarom zwaarder dan het belang van [verzoeker] om inzage te krijgen in het rapport. In artikel 23 van de AVG zijn beperkingen tot inzage toegestaan ter waarborging van de openbare veiligheid, inclusief de luchtvaartveiligheid. Het incidentenrapport bevat bovendien persoonsgegevens van andere natuurlijke personen, die in hun privacy zouden worden geschonden als het rapport openbaar wordt gemaakt. Openbaarmaking daarvan zou leiden tot schending van rechten en vrijheden van anderen, zoals bedoeld in artikel 15 lid 4 van de AVG. Het rapport bevat, naast de door [verzoeker] genoemde gegevens, een korte omschrijving van het voorval. De persoonsgegevens van [verzoeker] zijn door hemzelf aangeleverd bij [bedrijf], zodat hij weet wat erin staat. Het rapport wordt geëvalueerd om te beoordelen of nader onderzoek nodig is. Als een nadere analyse nodig is, dan wordt het rapport gepubliceerd. Een botbreuk is een normaal risico bij de het parachutespringen en ontstaat vaak door eigen toedoen. Niet elk voorval is dus van dien aard dat er lering uit getrokken moet worden. De vereniging stelt zich op het standpunt dat zij op basis van de AVG niet gehouden is de informatie te verstrekken, ook niet in geanonimiseerde vorm, omdat daarmee ook gegevens worden prijsgegeven. Mogelijk dat wel het voorblad met de persoonsgegevens van [verzoeker] kan worden verstrekt.
4De beoordeling
4.1.
De rechtbank wijst het verzoek gedeeltelijk toe, namelijk alleen voor zover het gaat de directe persoonsgegevens die zijn vermeld op het voorblad van het incidentenrapport. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Ontvankelijkheid
4.2.
[verzoeker] is ontvankelijk in zijn verzoek. De vereniging heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen op 28 juni 2025 en het verzoek van [verzoeker] aan de rechtbank is op 8 juli 2025 binnengekomen. Daarmee is het verzoek binnen de termijn van artikel 35 lid 2 Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG) ingediend.
Het wettelijk kader
4.3.
De rechtbank moet het verzoek beoordelen aan de hand van het wettelijk kader. Artikel 4 lid 1 van de AVG definieert persoonsgegevens als: “alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ("de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon”.
4.4.
Op grond van artikel 15 lid 1 AVG heeft een betrokkene het recht op inzage in van hem betreffende persoonsgegevens en (onder meer) de verwerkingsdoeleinden, de betrokken categorieën van persoonsgegevens en de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt. Artikel 15 lid 3 AVG bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene een kopie verstrekt van de persoonsgegevens die worden verwerkt met inachtneming van artikel 15 lid 4 AVG, waarin is opgenomen dat het recht om een kopie te verkrijgen geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen doet.
4.5.
De uitleg van het begrip ‘persoonsgegevens’ is dus bepalend voor de reikwijdte van het inzagerecht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft overwogen dat het begrip persoonsgegevens zich potentieel uitstrekt tot elk soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie die de betrokkene betreft. Van dat laatste is sprake als de informatie vanwege haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon.1 Dit betekent dat als de gegevens medebepalend zijn voor de wijze waarop de betrokken persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld, die gegevens als persoonsgegevens worden aangemerkt. Niet alleen gegevens op basis waarvan een natuurlijk persoon geïdentificeerd kan worden, maar ook feitelijke of waarderende gegevens over eigenschappen, opvattingen of gedragingen van een persoon zijn dus persoonsgegevens. Voor zover dergelijke gegevens geautomatiseerd worden verwerkt of voorkomen in bestanden is het inzagerecht daarop van toepassing.
4.6.
Artikel 23 AVG biedt de mogelijkheid om door middel van nationale bepalingen uitzonderingen te maken op (onder andere) het recht op inzage zoals bedoeld in artikel 15 AVG, waarbij geldt dat een beperking noodzakelijk en evenredig moet zijn. In artikel 41 UAVG heeft de wetgever invulling gegeven aan de beperkingsmogelijkheden van artikel 23 AVG.
4.7.
Op grond van artikel 23 AVG kan er (door middel van nationale bepalingen) een uitzondering worden gemaakt op (onder andere) het recht op inzage zoals dat in artikel 15 AVG is geformuleerd. In artikel 41 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) wordt invulling gegeven aan de beperkingsmogelijkheden die artikel 23 AVG biedt. De vereniging betwist niet dat er persoonsgegevens van [verzoeker] in het incidentenrapport zijn opgenomen, maar zij beroept zich op de vertrouwelijke behandeling van incidentmeldingen op grond van Europese en nationale regelgeving. De vereniging doet daarmee, zo begrijpt de rechtbank, een beroep op de uitzondering zoals bedoeld in artikel 41 lid 1 onder c UAVG. Daarin is opgenomen dat inzage kan worden geweigerd ter waarborging van de openbare veiligheid. De rechtbank deelt het standpunt van de vereniging.
4.8.
Verordening 376/2014 waar de vereniging naar verwijst, voorziet in regels die het doel hebben dat veiligheidsinformatie met betrekking tot de burgerluchtvaart wordt gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd, uitgewisseld tussen luchtvaartdeskundigen en geanalyseerd, en dat, in voorkomend geval, op basis van deze analyse tijdig veiligheidsmaatregelen kunnen worden genomen. In overweging 33 van de Verordening staat het volgende:
“De melding van voorvallen en gebruik van informatie uit voorvallen ter verbetering van de veiligheid zijn gestoeld op een vertrouwensrelatie tussen de melder en de entiteit die bevoegd is voor de verzameling en beoordeling van de informatie. Dit vereist een strikte toepassing van de regels inzake vertrouwelijkheid. De bescherming van de veiligheidsinformatie tegen oneigenlijk gebruik en de beperking van de toegang tot het Europees Centraal Register tot belanghebbenden die deelnemen aan de verbetering van de veiligheid van de burgerluchtvaart, hebben tot doel te garanderen dat veiligheidsinformatie beschikbaar blijft, zodat passende en tijdige preventieve maatregelen kunnen worden genomen en de veiligheid van de luchtvaart kan worden verbeterd. In dit verband moet gevoelige informatie over veiligheid op passende wijze worden beschermd en moet de verzameling ervan worden gewaarborgd door de vertrouwelijkheid van de informatie te garanderen, de bron te beschermen en het vertrouwen van het in de burgerluchtvaart werkzame personeel in systemen voor de melding van voorvallen te verzekeren. (…)
De verzamelde informatie moet afdoende worden beschermd tegen onrechtmatig gebruik en onrechtmatige openbaarmaking. Ze mag alleen worden gebruikt om de luchtvaartveiligheid in stand te houden en te verbeteren, niet om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen.”
In artikel 1 lid 2 van de Verordening nr. 376/2014 staat dat het “enige doel dat met de meldingen van voorvallen wordt beoogd, is ongevallen en incidenten te voorkomen en niet de schuld of aansprakelijkheid vast te stellen”.
Artikel 15 lid 2 van diezelfde Verordening luidt:
“Onverminderd het bepaalde inzake de bescherming van veiligheidsinformatie in de artikelen 12, 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 996/2010 wordt informatie afgeleid uit voorvalmeldingen uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor die informatie is verzameld.
De lidstaten, het Agentschap en de organisaties stellen de informatie over voorvallen niet ter beschikking of gebruiken deze niet:
a. a) om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen, of
b) voor een ander doel dan het in stand houden of verbeteren van de veiligheid van de luchtvaart.”
Belangenafweging
4.9.
In het kader van de belangenafweging van artikel 23 AVG in combinatie met artikel 41 lid 1 onder c UAVG, komt de rechtbank tot het oordeel dat het belang van de vereniging om de gegevens niet te verstrekken, zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] tot inzage in deze gegevens. De vertrouwelijkheid van het melden van voorvallen en het feit dat de gegevens uit deze meldingen en de daaruit volgende bevindingen alleen worden gebruikt voor (het verbeteren of in stand houden van) de kwaliteit van de luchtvaart, maakt dat deze gegevens essentieel zijn voor de veiligheid van de luchtvaart. Dat weegt zwaarder dan het belang van [verzoeker] om deze gegevens in te kunnen zien in het kader van een eventuele aansprakelijkheidsclaim. [verzoeker] heeft dan ook niet het recht om het gehele incidentenrapport in te zien.
4.10.
Deze afweging gaat echter niet op voor directe persoonsgegevens zoals de naam, het geslacht, het gewicht en de adres- en contactgegevens van [verzoeker] . De vereniging heeft aangegeven dat deze gegevens op het voorblad van het incidentenrapport staan. [verzoeker] heeft het recht die gegevens in te zien en de juistheid daarvan te controleren. De rechtbank zal de vereniging dan ook bevelen om [verzoeker] inzage te geven in de persoonsgegevens van [verzoeker] zoals vermeld op het voorblad van het incidentenrapport. Voor het overige zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] afwijzen.
Artikel 843a Rv
4.11.
Voor zover [verzoeker] een beroep heeft gedaan op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt het volgende. Artikel 843a Rv is per 1 januari 2025 vervallen en vervangen door de artikelen 194, 195 en 195a Rv. Het toetsingscriterium is niet wezenlijk veranderd. Strikt genomen kan een dergelijk verzoekschrift alleen door een advocaat worden ingediend, terwijl [verzoeker] het verzoek zelf heeft ingediend.
4.12.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om op basis van artikel 194 e.v. Rv tot een ander oordeel te komen. Immers brengt het voorgaande mee dat de vereniging gewichtige redenen heeft om zich te verzetten tegen inzage in het volledige incidentenrapport te verzetten (artikel 194 lid 2 Rv). Ook bij toepassing van artikel 194 Rv zou de vereniging dus niet verplicht zijn om inzage te verstrekken in het volledige incidentenrapport. Om redenen van procesefficiëntie zal de rechtbank daarom het vereiste van tussenkomst door een advocaat buiten toepassing laten.
Proceskosten
4.13.
Anders dan de vereniging heeft verzocht ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
1Zaak C434/16, P. Nowak, ECLI:EU:C:2017:994
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 november 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:7551