RBOVE 301122 regres; t.o.v. slachtoffer (fietser) is 75% aansprakelijkheid aangenomen; vordering regresnemende zkv beperkt tot 50%
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 301122 regres; t.o.v. slachtoffer (fietser) is 75% aansprakelijkheid aangenomen; vordering regresnemende zkv beperkt tot 50%
locatie ongeval: https://goo.gl/maps/
zie ook:
GHARL 090424 met SO (fietser) is 75% schadevergoeding overeengekomen; vordering regresnemende zkv ook in HB beperkt tot 50%
2
De beslissing samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1.
Op 10 april 2019 vond er een ongeval plaats, waarbij [gedaagde 2] als bestuurder van een bestelauto en mevrouw [B] (hierna: [slachtoffer] ), rijdend op een fiets, betrokken waren. [slachtoffer] heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. De bestelauto was voor de wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Achmea. Achmea en [slachtoffer] hebben een minnelijke regeling getroffen op grond waarvan Achmea zich bereid heeft verklaard 75% van de door [slachtoffer] geleden schade te vergoeden.
2.2.
Op grond van artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft Menzis als ziektekostenverzekeraar van [slachtoffer] een verhaalsrecht voor de door haar betaalde zorgkosten die in causaal verband staan met het ongeval. Partijen verschillen in de kern van mening over de toepassing van de causale verdeling en billijkheidscorrectie als bedoeld in artikel 6:101 BW en de in de jurisprudentie geformuleerde 50%-regel in geval er sprake is van een verkeersongeval waarbij artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) van toepassing is.
2.3.
Menzis stelt dat wanneer het vastgestelde vergoedingspercentage hoger is dan 50%, de uit de jurisprudentie voortvloeiende 50%-regel toepassing mist en dat dit tot gevolg heeft dat zij als regres nemende partij recht heeft op hetzelfde schadevergoedingspercentage als het verkeersslachtoffer, in dit geval dus 75%. Achmea en [gedaagde 2] betwisten dit standpunt van Menzis en stellen zich op het standpunt dat Menzis recht heeft op een vergoedingspercentage van 50%.
De beslissing van de rechtbank
2.4.
Op grond van de causale verdeling en de billijkheidscorrectie is de rechtbank van oordeel dat Achmea en [gedaagde 2] een schadevergoedingsplicht van 50% hebben jegens Menzis. Dit betekent dat de rechtbank het merendeel van het gevorderde zal afwijzen. De rechtbank legt hieronder uitgebreider uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3
Het geschil en wat daaraan vooraf is gegaan
Wat aan het geschil vooraf is gegaan
3.1.
Op 10 april 2019 vond er in de gemeente Enschede een verkeersongeval plaats, waarbij [gedaagde 2] als bestuurder van een bestelauto en [slachtoffer] , rijdend op een fiets, betrokken waren. [gedaagde 2] reed over de Burgemeester van Veenlaan in de richting van de Wethouder Beverstraat. Het betreft een overzichtelijke kruising. [gedaagde 2] had voorrang omdat hij op een voorrangsweg reed. Ter hoogte van de kruising met de Zuiderstraat stak [slachtoffer] de Burgemeester van Veenlaan over. [gedaagde 2] kon [slachtoffer] niet meer ontwijken met als gevolg dat er een aanrijding is ontstaan. [slachtoffer] heeft door de aanrijding ernstig letsel opgelopen.
3.2.
Ten tijde van het ongeval was de bestelauto voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Achmea. [slachtoffer] had een ziektekostenverzekering afgesloten bij Menzis.
3.3.
Achmea en (de advocaat van) [slachtoffer] hebben een minnelijke regeling getroffen op grond waarvan Achmea 75% van de schade van [slachtoffer] zal vergoeden.
3.4.
Menzis heeft in verband met het ongeval kosten gemaakt ten behoeve van [slachtoffer] .
3.5.
Bij e-mailbericht van 22 maart 2021 heeft Achmea Menzis meegedeeld dat zij bereid is om 50% van de gemaakte medische kosten te vergoeden. Daarbij is meegedeeld dat op grond van de wederzijdse gemaakte fouten de causale verdeling 75-25 in het nadeel van [slachtoffer] is, aangezien zij geen voorrang verleende, dat de 50/100%-regel niet reflecteert, maar dat wel recht bestaat op de billijkheidscorrectie, die Achmea stelt op 25%.
3.6.
Bij brief van 29 maart 2021 heeft (de advocaat van) Menzis aan Achmea meegedeeld dat zij zich op het standpunt stelt dat Menzis recht heeft op eenzelfde vergoedingspercentage als [slachtoffer] en daarom verzocht om 75% van de vordering van Menzis te voldoen. Bij e-mailbericht van 15 april 2021 heeft Achmea hierop gereageerd en meegedeeld dat zij haar standpunt handhaaft.
Het geschil
3.7.
Menzis vordert - na wijziging van eis, waartegen door Achmea en [gedaagde 2] geen bezwaren zijn geuit - samengevat weergegeven dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Achmea en [gedaagde 2] beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Menzis geleden schade als gevolg van het ongeval op 10 april 2019, op grond van artikel 185 WVW juncto 6:162 BW;
II. voor recht verklaart dat wanneer er aansprakelijkheid bestaat op grond van artikel 185 WVW uit artikel 6:101 BW volgt dat voor het te bepalen schadevergoedingspercentage eerst de causale verdeling wordt vastgesteld en vervolgens een billijkheidscorrectie kan worden toegepast en dat indien dit leidt tot een schadevergoedingspercentage hoger dan 50%, de in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel buiten beschouwing blijft;
III. voor recht verklaart dat nu Achmea jegens [slachtoffer] een beroep heeft gedaan op artikel 6:101 BW en een schadevergoedingspercentage heeft toegekend van 75%, Achmea ook gehouden is 75% van de vordering van Menzis te voldoen omdat Menzis subrogeert in de rechten van [slachtoffer] ;
IV. Achmea en [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.452,61 aan buitengerechtelijke kosten, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
V. Achmea en [gedaagde 2] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.8.
Achmea en [gedaagde 2] voeren gemotiveerd verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Menzis, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Menzis in de kosten van deze procedure.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 185 WVW is [gedaagde 2] /Achmea verplicht om de schade van [slachtoffer] te vergoeden. Het staat tussen partijen vast dat er ook sprake is van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer] . Op grond van artikel 6:101 BW kan daardoor de vergoedingsplicht van [gedaagde 2] /Achmea worden verminderd. Op grond van datzelfde artikel kan de billijkheid weer tot een aangepaste verdelingssleutel leiden. In de verhouding tussen [slachtoffer] en [gedaagde 2] geldt de in de jurisprudentie geformuleerde 50%-regel. Deze houdt in dat [gedaagde 2] sowieso 50% van de schade van [slachtoffer] dient te vergoeden. Deze 50%-regel geldt blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. o.a. HR 2 juni 1995, NJ 1997, 702 m.nt. C.J.H. Brunner (Van Keulen/Trias), en HR 28 februari 1992, NJ 1993/566, m.nt. C.J.H. Brunner (IZA/Vrerink)) niet in de verhouding tussen Menzis, als regres nemende verzekeraar, en Achmea.
Achmea is met [slachtoffer] overeengekomen dat zij 75% van de schade zal vergoeden. Achmea heeft aangevoerd dat dit percentage als volgt tot stand is gekomen. Op grond van de causale verdeling dient [gedaagde 2] 25% van de schade te vergoeden. Omdat in de verhouding tussen [slachtoffer] en [gedaagde 2] de zogenaamde 50%-regel geldt, dient Achmea sowieso 50% van de schade te vergoeden. Op grond van de billijkheidscorrectie heeft Achmea besloten om 75% van de schade te vergoeden. Volgens Achmea is er sprake van een billijkheidscorrectie van 25%.
4.2.
De omvang van het schadevergoedingsplicht jegens Menzis wordt primair vastgesteld op basis van de causale afweging.
Menzis heeft hieromtrent het volgende aangevoerd. Hoewel [slachtoffer] het verkeer op de Burgemeester van Veenlaan voorrang had moeten verlenen, zijn er voldoende omstandigheden die aan [gedaagde 2] toegerekend kunnen worden. Volgens Menzis is vanaf een geruime afstand zichtbaar dat een T-splitsing wordt genaderd. [gedaagde 2] was ter plaatse bekend en op de hoogte van de T-splitsing. Bovendien heeft hij verklaard dat hij de dag van het ongeval goed zicht had. Menzis meent dat [gedaagde 2] als bestuurder van een motorrijtuig wist en mocht verwachten dat ter plaatse fietsers, voetgangers of andere motorrijtuigen konden oversteken, mogelijk zonder daarbij voorrang te verlenen aan het verkeer op de Burgemeester van Veenlaan. [gedaagde 2] heeft daarop onvoldoende geanticipeerd, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden. Menzis heeft zich niet uitgelaten over de vraag welke causale verdeling er dient plaats te vinden.
Achmea en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat causaal gezien het ongeval voor 75% is veroorzaakt door [slachtoffer] en voor 25% door [gedaagde 2] . Ter onderbouwing van dit standpunt wordt aangevoerd dat [slachtoffer] geen voorrang heeft verleend aan [gedaagde 2] , dat [gedaagde 2] met aangepaste snelheid reed, maar ondanks remmen en een poging tot ontwijken een aanrijding met de overstekende [slachtoffer] niet wist te voorkomen. [slachtoffer] en de [getuige] stonden stil toen [gedaagde 2] de kruising naderde, waaruit [gedaagde 2] mocht afleiden dat beiden zouden wachten met oversteken totdat de weg vrij zou zijn. Helaas was dit niet het geval. Dit kan aan [slachtoffer] worden toegerekend en niet aan [gedaagde 2] .
4.3.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 2] op een voorrangsweg reed. [slachtoffer] heeft bij het oversteken geen voorrang verleend aan [gedaagde 2] . Daardoor heeft zij in strijd met artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV), en daarmee onrechtmatig, gehandeld. Deze gedraging weegt, vanwege het gevaarzettende karakter daarvan, naar het oordeel van de rechtbank zwaar. De rechtbank weegt ook mee dat [slachtoffer] , die voorrang moest verlenen aan al het verkeer op de weg, zich ervan had moeten vergewissen of zij de weg veilig kon oversteken. Van de zijde van Menzis is niet (voldoende) weersproken dat [getuige] , die achter [slachtoffer] stond en ook per fiets aan het verkeer deelnam, blijkens het door de politie opgemaakte proces-verbaal [slachtoffer] netjes stil zag staan, maar (vervolgens) ineens de weg zag oversteken. Dit betekent dat het ongeval naar het oordeel van de rechtbank in verregaande mate aan [slachtoffer] kan worden toegerekend. Desondanks kan het [gedaagde 2] in enige mate worden toegerekend dat hij niet in staat is gebleken te anticiperen op de verkeersfout van [slachtoffer] , bestaande uit het geen voorrang verlenen van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft zijn snelheid niet zodanig teruggebracht dat hij in staat was om een botsing te vermijden. De aan [gedaagde 2] toe te rekenen omstandigheden zijn echter niet zodanig dat zij in verhouding tot de voorrangsfout van [slachtoffer] in overwegende mate aan de schade hebben bijgedragen of dat de fout van [slachtoffer] in het niet valt bij deze omstandigheden.
Alle omstandigheden in ogenschouw nemende is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze de conclusie rechtvaardigen dat de (voorrangs)fout van [slachtoffer] voor 75% heeft bijgedragen aan de door haar geleden schade. In de verhouding tussen Achmea en Menzis betekent de causale verdeling van 25-75% in het nadeel van [slachtoffer] dat Achmea op basis van de causale verdeling een vergoedingsplicht heeft van 25% jegens Menzis.
4.4.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of er een billijkheidscorrectie toegepast dient te worden. Menzis heeft geen feiten en omstandigheden geformuleerd op grond waarvan er een billijkheidscorrectie toegepast dient te worden. Menzis heeft in dit kader helemaal geen percentage genoemd. Achmea en [gedaagde 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat de billijkheidscorrectie die is toegepast in de relatie tussen [gedaagde 2] /Achmea en [slachtoffer] , te weten 25% ook in de verhouding tussen Achmea en Menzis toegepast dient te worden, aangezien Menzis ook in deze billijkheidscorrectie subrogeert (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (NJ 2016/26). Nu Menzis de aanspraak op een billijkheidscorrectie niet heeft onderbouwd en Achmea heeft aangevoerd dat zij een billijkheidscorrectie van 25% billijk acht, zonder deze overigens te onderbouwen, is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van een dergelijke correctie door Achmea gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst er in dit kader op dat uit het zojuist aangehaalde arrest van de Hoge Raad tevens blijkt dat de billijkheidscorrectie doorgaans slechts tot een bijstelling van beperkte omvang kan leiden. De rechtbank leidt hieruit af dat dit percentage niet hoger zal liggen dan 25%.
4.5.
Achmea en [slachtoffer] hebben een minnelijke regeling getroffen waarbij is overeengekomen dat Achmea 75% van de schade van [slachtoffer] zal vergoeden. Aan dit vergoedingspercentage ligt derhalve geen (onherroepelijke) gerechtelijke uitspraak ten grondslag en het percentage is evenmin uitgesplitst. Voor [slachtoffer] is het ook niet van belang hoe dit percentage is samengesteld. Dat de kantonrechter akkoord is gegaan met het overeengekomen vergoedingspercentage van 75% doet aan het voorgaande niet af. Nu [slachtoffer] onder bewind is gesteld moest er voor het aangaan van de minnelijke regeling immers toestemming worden gevraagd aan de kantonrechter. Dit betreft een geheel andere procedure dan een procedure waarin (mogelijkerwijs) na debat tussen partijen is geoordeeld over de vergoedingsplicht en de wijze waarop deze vergoedingsplicht is samengesteld.
4.6.
Menzis heeft een beroep gedaan op artikel 7:962 BW. Volgens Menzis speelt de 50%-regel hier niet, omdat er in de verhouding Achmea/ [slachtoffer] 75% van de schade wordt vergoed. De 50%-regel speelt volgens haar alleen als het te vergoeden percentage onder de 50% zou uitkomen. Menzis is daarom van oordeel dat zij bij Achmea ook aanspraak kan maken op 75% van de door haar ten behoeve van [slachtoffer] gemaakte kosten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de causale verdeling en een billijkheidscorrectie Menzis aanspraak kan maken op 50% van de door haar gemaakte kosten. Door de 50%-regel in de relatie tussen Achmea en [slachtoffer] toe te passen zijn die partijen op een percentage van 75% uitgekomen. In die relatie is eerst naar de causale verdeling gekeken, die kwam uit op 75% -25% ten nadele van [slachtoffer] , vervolgens is de 50%-regel toegepast en tenslotte heeft er een billijkheidscorrectie van 25% plaatsgevonden. De rechtbank acht deze toepassing van de 50%-regel juist. Als de rechtbank de stelling van Menzis zou volgen, waarbij Menzis zich op het standpunt stelt dat de 50%- regel niet heeft gespeeld in de relatie tussen Achmea en [slachtoffer] , leidt dat tot de conclusie dat er sprake moet zijn geweest van een billijkheidscorrectie van 50%. Dit lijkt de rechtbank onwaarschijnlijk. Een dergelijk hoge correctie ligt ook niet in de lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ook r.o. 4.4. van dit vonnis). De rechtbank wijst in dit kader ook op pagina 5 van het zogenaamde spoorboekje van artikel 185 WVW (productie 8 bij dagvaarding):
“Regresnemer namens een ongemotoriseerde van 14 jaar of ouder vordert vergoeding van gemotoriseerde (WAM-verzekeraar)
Ook in deze situatie kan de regresnemer een beroep doen op art. 185 WVW, maar geen beroep op de 50%-regel. Het vaststellen van de causale verdeling is aan de orde en vervolgens een beperkte correctie op grond van de billijkheid.”
4.7.
De rechtbank zal op grond van het bovenstaande voor recht verklaren dat [gedaagde 2] voor 50% aansprakelijk is voor de door Menzis geleden schade als gevolg van het ongeval d.d. 10 april 2019. Achmea is niet aansprakelijk maar wel schadeplichtig (zie o.a. ECLI:NL:RBOVE:2020:3637). Nu de rechtbank van oordeel is dat zij zelf tot een oordeel heeft kunnen komen, ziet zij geen aanleiding tot het voorleggen van een prejudiciële vraag. Ook het overig gevorderde zal de rechtbank afwijzen.
4.8.
De rechtbank zal Menzis als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van Achmea en [gedaagde 2] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Achmea voorafgaand aan de procedure al een schadevergoedingsplicht van 50% heeft erkend en op basis daarvan ook reeds betalingen heeft verricht. De proceskosten van Achmea en [gedaagde 2] worden begroot op € 2.837,00 aan griffierecht en op € 2.228,00 (2 punten x € 1.114,00 op basis van tariefgroep IV) aan salaris advocaat. ECLI:NL:RBOVE:2022:3668