GHARL 070120 provisorische zitplaats; regres; verzekeraar heeft recht verwerkt de andere verzekeraar en/of de verzekerde bij de zaak te betrekken
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 070120 schade mede gevolg van niet dragen gordel op provisorische zitplaats; verzekeraar heeft recht verwerkt de andere verzekeraar en/of de verzekerde bij de zaak te betrekken
2.8
Op 12 januari 2011 heeft Allianz aan Bovemij laten weten de schadeafwikkeling van de inzittenden van de Renault in behandeling te hebben genomen op basis van de Bedrijfsregeling Schuldloze Derde (hierna: de Bedrijfsregeling). Deze regeling is een afspraak tussen WAM-verzekeraars, waarbij zij zijn overeengekomen dat bij aanrijdingen waarbij een derde schade lijdt die zelf niet aansprakelijk is, terwijl de betrokken WAM-verzekeraars van mening verschillen wie van hen voor de schade van die derde moet opkomen, de eerst aangesproken verzekeraar de schade van die derde afwikkelt en de andere verzekeraar op eerste verzoek van die regelend verzekeraar voor 50% daarin participeert. Allianz heeft Bovemij verzocht te participeren.
2.9
Bovemij heeft in haar brief van 4 februari 2011 aan Allianz bevestigd dat zij het verzoek tot participatie honoreerde. Bij die bevestiging heeft Bovemij Allianz er op gewezen dat de Renault slechts twee zitplaatsen had en dat [C] zich in de laadruimte bevond en geen gordel droeg. Bovemij schreef:
“U hebt de letselschade van de inzittenden in de Renault op grond van de schuldloze derdenregeling in behandeling genomen. Op grond van deze regeling zullen wij participeren.
Wij hebben u gewezen op het feit dat de Renault Megane Grand Tour (dit is een stationwagon) een grijs kenteken heeft en twee zitplaatsen. [C] zat in de “bagageruimte”. De Renault is slechts toegelaten voor het vervoer van twee personen. [C] droeg uiteraard geen gordel en had zich niet in het voertuig mogen bevinden. Dit dient in de beoordeling van de kwestie meegenomen te worden.”
2.10
Op 31 maart 2011 heeft Allianz in een e-mailbericht aan Bovemij geschreven:
“Inmiddels is er nadere informatie van de politie ontvangen. Naar aanleiding hiervan erkent Allianz Nederland aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval. Wat ons betreft kunt u uw dossier sluiten.”
2.11
In 2014 is tussen Allianz en de (belangenbehartiger van) [C] met betrekking tot de schadeafhandeling een eigenschuldpercentage voor [C] overeengekomen van 25%.
2.12
Allianz heeft in een e-mail van 26 september 2014 aan Bovemij geschreven:
“In 2011 heeft onze maatschappij u verzocht te participeren in deze zaak. Op basis van de op dat moment bekende informatie, hebben wij naderhand laten weten dat Allianz geen reden zag voor een participatie door uw maatschappij. Allianz heeft vervolgens de behandeling van de letselschades van de betrokken personen ter hand genomen. De schade van [geïntimeerde] en zijn bijrijder [B] zijn afgewikkeld. De schade van [C] , is vanwege de discussie over het in acht te nemen percentage eigen schuld, nog niet afgewikkeld.
Dit lopende schadetraject heeft de toedracht van het ongeval beter inzichtelijk gemaakt. Inmiddels is duidelijk dat de heer [D] [hof: bestuurder van de Smart] is geslipt als gevolg van plotselinge gladheid door een hevige hagelbui. Tevens is duidelijk geworden dat in de laadruimte van de Renault een provisorische zitplaats was gecreëerd (houten plank) en het letsel van [C] mede het gevolg is van het feit dat zij (zonder gordel) in de laadruimte van de Renault zat. Gelet hierop zien wij aanleiding u nogmaals aan te schrijven. Door een provisorische zitplaats in de Renault aan te brengen en [C] daarop als passagier te laten plaatsnemen, dient uw verzekerde als medeaansprakelijke op te komen voor de door [C] geleden schade (artikel 58a lid 1 jo. Lid 4 RW).
Hierbij verzoeken wij u dan ook te participeren in de letselschade van [C] .”
2.13
Bovemij heeft dit verzoek van de hand gewezen.
2.14
Op 13 oktober 2015 heeft Allianz [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door [C] geleden schade.
3.
De vorderingen in de procedure bij de rechtbank en de beslissing van de rechtbank daarop.
3.1
Allianz heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] medeaansprakelijk is voor de door [C] als gevolg van het verkeersongeval op 20 oktober 2010 geleden schade en dat in de onderlinge verhouding tussen [geïntimeerde] en Allianz de schade van [C] als gevolg van het verkeersongeval en alle door Allianz in het kader van de schaderegeling gemaakte kosten volledig voor rekening van [geïntimeerde] komen - althans dat 50% van die schade voor zijn rekening komt.
Allianz heeft daarnaast gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 119.456,84, dan wel tot € 59.728,42, in verband met de tot op heden aan [C] vergoede schade en gemaakte kosten.
Tot slot vorderde Allianz [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Allianz afgewezen en Allianz veroordeeld in de proceskosten.
4 De beoordeling in hoger beroep
IHet (rechts)gevolg van de rechtsverwerking
4.8
Vervolgens is de vraag of ook [geïntimeerde] zich kan beroepen op de verklaring van Allianz jegens Bovemij en, daarmee samenhangend, wat in dit geval het (rechts)gevolg van de rechtsverwerking is voor de verhouding tussen Allianz en [geïntimeerde] .
4.9
Allianz heeft er terecht op gewezen dat haar e-mail van 31 maart 2011 alleen gericht was aan Bovemij en dat [geïntimeerde] dit bericht niet heeft ontvangen. [geïntimeerde] is pas van de inhoud van dit bericht op de hoogte geraakt nadat hij door Allianz aansprakelijk werd gesteld op 13 oktober 2015. Anders dan Bovemij, heeft [geïntimeerde] er dus niet op grond van de e-mail van 31 maart 2011 op mogen vertrouwen dat Allianz hem niet (meer) medeaansprakelijk zou stellen. Vaststaat echter dat de schade die Allianz op hem wenst te verhalen, gedekt is door zijn WAM-verzekering bij Bovemij. Indien de vordering van Allianz jegens [geïntimeerde] zou worden toegewezen, heeft dit daarom feitelijk tot gevolg dat Bovemij (in ieder geval een deel van) de schade alsnog dient te vergoeden. Dit is, zo heeft Allianz erkend, ook het doel van deze procedure: ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft Allianz verklaard dat het voor haar bij de aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] een belangrijk gegeven was dat hij voor de schade is verzekerd, en dat het altijd haar bedoeling is geweest dat de schade uiteindelijk door Bovemij zou worden betaald. De vordering die Allianz nu jegens [geïntimeerde] instelt is dus in feite een vordering op Bovemij. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft Allianz met haar e-mail van 31 maart 2011 echter de weg afgesneden Bovemij nog als medeaansprakelijke te betrekken. Onder deze omstandigheden - waarin sprake is van verwevenheid tussen de vorderingen van Allianz op Bovemij en op [geïntimeerde] , vaststaat dat aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] voor Allianz alleen dient als omweg om alsnog bij Bovemij uit te komen en Allianz het recht verwerkt heeft om Bovemij rechtstreeks aan te spreken - is het beroep van Allianz op haar rechten uit subrogatie op grond van artikel 6:10 en 6:12 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De vordering van Allianz op [geïntimeerde] is om deze reden niet toewijsbaar. ECLI:NL:GHARL:2020:114