Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 051297 Regres zorgverzekeraar; 6 jaar oud kind fietst in bebouwde kom vanaf oprit weg op; geen overmacht; billijkheidscorrectie bij regres

HR 051297 Regres zorgverzekeraar; 6 jaar oud kind fietst in bebouwde kom vanaf oprit weg op; geen overmacht; billijkheidscorrectie bij regres

Conclusie (AG Hartkamp): ECLI:NL:PHR:1997:50

3. Beoordeling van de middelen

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

(i) Op 17 juni 1991 omstreeks 16.40 uur reed [betrokkene 1] als bestuurder van een bestelauto over [a-straat] te [plaats]. [a-straat] ligt in een woonwijk binnen de bebouwde kom. Het was droog weer. [a-straat] omvat een bitumen rijstrook, waarnaast een bakstenen goot ligt. [betrokkene 1] (56 jaar oud) was ter plaatse goed bekend en reed met een snelheid van niet meer dan 35 km per uur.

(ii) Op dat moment was de toen 6 jaar oude [betrokkene 2] op een kinderfietsje op de oprit van een aan [a-straat] gelegen woning startklaar aan het wachten op haar tante, die op de oprit doende was een ander kind in een kinderstoeltje te zetten. Bezien in de rijrichting van [betrokkene 1] ligt de oprit aan de rechterzijde van de weg. Het uitzicht van [betrokkene 1] op de kinderen op deze oprit en vice versa werd ernstig belemmerd door een haag naast de oprit.

(iii) [betrokkene 2] is zonder aanleiding vanaf de oprit de rijbaan van [a-straat] opgereden; aannemelijk is dat de flauwe helling van de oprit daarbij een rol heeft gespeeld. Haar tante heeft "stop" of een soortgelijke waarschuwing geroepen. Het fietsje is niet verder gekomen dan de goot, dus niet verder dan de voor [betrokkene 1] uiterste rechterzijde van de rijbaan.

(iv) [betrokkene 2], die met haar voeten op de grond probeerde te remmen, is ter hoogte van de goot, mogelijk door een te abrupte stuurbeweging, over het fietsstuur geslagen. In elk geval is zij toen in aanraking gekomen met de bestelauto en ernstig gewond geraakt.

( v) Nuts heeft uit hoofde van een ziektekostenverzekering ten behoeve van [betrokkene 2] ziektekosten vergoed tot een bedrag van f 59.399, 93 en is te dier zake in de rechten van [betrokkene 2] en haar wettelijke vertegenwoordigers gesubrogeerd.

(vi) De aansprakelijkheid van [betrokkene 1] was verzekerd bij Interpolis.

(vii) Interpolis heeft haar aansprakelijkheid jegens [betrokkene 2] volledig erkend, maar haar aansprakelijkheid jegens Nuts als gesubrogeerde ziektenkostenverzekeraar betwist.

3.2 In de onderhavige zaak heeft Nuts van Interpolis het hiervoor in 3.1 onder (v) bedoelde bedrag gevorderd op grond van art. 31 (oud) WVW. Interpolis heeft zich tegen deze vordering verweerd met een beroep a. op overmacht in de zin van het slot van het eerste lid van die bepaling en b. op eigen schuld aan de zijde van [betrokkene 2] in de zin van het zesde lid van die bepaling.

3.3 Het Hof heeft beide verweren tezamen behandeld. Het heeft de arresten van de Hoge Raad van 2 juni 1995, RvdW 1995, 118-120, tot uitgangspunt genomen en vervolgens - na te hebben vastgesteld dat opzet of roekeloosheid in dit geval niet aan de orde is - onderzocht "in welke mate enerzijds het weggedrag van het kind en anderzijds de wijze van rijden van het motorrijtuig gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven heeft geroepen". Dit onderzoek heeft het Hof tot de slotsom geleid dat het ontstaan van de aanrijding "voor iets meer dan de helft" is veroorzaakt door het gedrag van [betrokkene 2] en "voor iets minder dan de helft door het onvoldoende anticiperend rijgedrag van [betrokkene 1]".

Het Hof heeft daarop overwogen dat "hiermee" het beroep op overmacht in zin van het eerste lid van art. 31 (oud) WVW is verworpen.

Ter zake van het beroep op art. 31, zesde lid, is het Hof tot een verdeling bij helfte gekomen. Het Hof heeft daartoe onderzocht of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval een andere uitkomst eist dan die van de hiervoor weergegeven causaliteitsafweging. Het is daarbij tot de slotsom gekomen dat zulks wel niet wordt geëist door "de ernst van de wederzijds gemaakte fouten", maar wel door de omstandigheden van het geval. Daarbij heeft het Hof mede betekenis toegekend aan "het beperkte inzicht dat een kind van de leeftijd van [betrokkene 2] heeft in het aan zijn gedragingen verbonden gevaar en het beperkte vermogen zich naar dat inzicht te gedragen". Daaraan heeft het Hof toegevoegd dat ook in de rechtsverhouding tussen een regres nemende verzekeraar en de (WAM-verzekeraar van de) houder van het motorrijtuig niet aan "die verminderde mate van verwijtbaarheid" kan worden voorbijgegaan.

3.4 De middelen I en II betreffen het door het Hof verworpen beroep op overmacht.

Middel I voert aan dat het Hof heeft miskend dat de rechter bij de beoordeling van een regresvordering als de onderhavige eerst aan de hand van de daarvoor destijds krachtens art. 31 lid 1 WVW geldende maatstaf dient te onderzoeken of het beroep op overmacht gegrond is en zich pas als dit beroep niet gegrond is, mag begeven in een onderzoek naar de mate waarin de wederzijdse gedragingen van het slachtoffer en van de bestuurder tot het ontstaan van gevaar voor de aanrijding hebben bijgedragen, waarvoor een andere maatstaf geldt, nl. die welke in de voormelde arresten van 2 juni 1995 werd ontleend aan het huidige art. 6:101 lid 1 BW.

Het middel faalt. Overwegende als hiervoor in 3.3 samengevat heeft het Hof niet miskend dat een beroep op overmacht en een beroep op eigen schuld naar uiteenlopende maatstaven beoordeeld dienen te worden. Ook heeft het Hof bij de gezamenlijke behandeling van beide verweren het onderscheid tussen deze maatstaven niet uit het oog verloren. 's Hofs gedachtengang komt, voor wat betreft het beroep op overmacht, hierop neer dat dit beroep afstuit op de vaststellingen dat in de gegeven omstandigheden van [betrokkene 1] anticiperend rijgedrag verwacht mocht worden, "bijvoorbeeld door langzamer rijden, claxonneren en/of door iets naar links uit te wijken", en dat het onvoldoende anticiperend rijgedrag van [betrokkene 1] tot het ontstaan van de aanrijding heeft bijgedragen. Die gedachtengang geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Ook middel II faalt. Het komt met motiveringsklachten op tegen de feitelijke waarderingen die het Hof aan zijn verwerping van het overmachtsverweer ten grondslag heeft gelegd. 's Hofs overwegingen te dier zake zijn evenwel begrijpelijk en behoefden geen nadere motivering.

3.5 Middel III betreft de wijze waarop de in de arresten van 2 juni 1995 aan art. 6:101 lid 1 ontleende maatstaf moet worden toegepast in een geval als het onderhavige, waarin het niet gaat om een door het kind zelf ingestelde vordering tot schadevergoeding, maar om een regresvordering van de verzekeraar te wiens laste de door het kind geleden letselschade geheel of ten dele was gekomen.

Zoals in die arresten is geoordeeld, dient in een zodanig geval een eventuele vermindering van de vergoedingsplicht aan de zijde van de bestuurder te geschieden door, met toepassing van de primaire maatstaf van art. 6:101 lid 1, de schade over de regres nemende verzekeraar en de bestuurder (of diens aansprakelijkheidsverzekeraar) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan het kind, onderscheidenlijk aan de bestuurder toe te rekenen omstandigheden tot het ontstaan van de aanrijding hebben bijgedragen. Bij deze causaliteitsafweging komt het niet aan op een beoordeling van de mate van verwijtbaarheid. Deze laatste beoordeling komt slechts aan de orde bij toepassing van de in art. 6:101 lid 1 tevens vervatte billijkheidscorrectie, waarvan niet uitgesloten is dat zij ook in een geval als het onderhavige voor toepassing in aanmerking komt.

Zoals hiervoor onder 3.3 is weergegeven, heeft het Hof in het onderhavige geval overeenkomstig het voorgaande eerst de hier bedoelde causaliteitsafweging toegepast. Vervolgens heeft het de vermindering van de vergoedingsplicht nader bepaald aan de hand van de billijkheidscorrectie en daarbij mede de verminderde mate van verwijtbaarheid van het weggedrag van het kind in aanmerking genomen.

Het middel bestrijdt de juistheid van dit laatste met het betoog dat in een geval als hiervoor bedoeld geen plaats is voor toepassing van de billijkheidscorrectie behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden en dat met name de verminderde mate van verwijtbaarheid van het weggedrag van het kind niet als een zodanige uitzonderlijke omstandigheid kan gelden.

3.6 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.

Zoals ook in de arresten van 2 juni 1995 tot uitgangspunt is genomen, heeft de Hoge Raad met het oog op de in het gemotoriseerde verkeer vereiste bescherming van fietsers en voetgangers beneden de leeftijd van veertien jaar - kort gezegd - de daar bedoelde 100%-regel aanvaard en voor volwassen fietsers en voetgangers de daar bedoelde 50%-regel. Deze regels komen erop neer dat voor de aansprakelijkheid voor schade door ongevallen waarbij een motorrijtuig is betrokken, op grondslag van de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 een standaardisering ter zake van deze beide groepen van verkeersslachtoffers is aanvaard. Daarbij verdient aantekening dat bij de toepassing van deze billijkheidsmaatstaf, zoals art. 3:12 BW het uitdrukt, rekening moet worden gehouden met de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het gegeven geval betrokken zijn. De voormelde standaardisering is ingegeven door - kort gezegd - het grote gewicht van het persoonlijke belang van ieder van deze verkeersslachtoffers zelf en van het maatschappelijk belang van een behoorlijke bescherming van deze groepen van verkeersslachtoffers in het algemeen in vergelijking met de belangen aan de zijde van het motorrijtuig. Daarbij komt dat het slachtoffer zelf bij uitstek behoefte heeft aan een aansprakelijkheid die eenvoudig en dus snel is vast te stellen. Standaardisering komt ook aan die behoefte tegemoet.

Bij regresvorderingen van verzekeraars is evenwel voor een standaardisering als die van voormelde rechtspraakregels geen plaats. Voor wat betreft het bedrag waarvoor regres genomen wordt, heeft het slachtoffer zijn schade vergoed gekregen. Er is hier derhalve geen reden om, in verband met de persoonlijke belangen van het slachtoffer en het maatschappelijk belang van een goede slachtofferbescherming, aan de omstandigheden aan de zijde van het kind het zeer zware gewicht toe te kennen dat tot de 100%-regel heeft geleid, onderscheidenlijk aan de omstandigheden aan de zijde van het volwassen, niet-gemotoriseerde verkeersslachtoffer het zware gewicht dat tot de 50%-regel heeft geleid. Ook is hier aan een zodanige standaardisering minder behoefte. In gevallen als het onderhavige staan doorgaans, zoals ook hier, twee verzekeraars tegenover elkaar, zulks in verband met de wettelijke verplichting aan de zijde van het motorrijtuig om de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, door verzekering te dekken. Verzekeraars moeten in beginsel in staat worden geacht om zelf door collectief overleg tot de door hen nodig geachte mate van standaardisering te komen.

3.7 Het voorgaande brengt mee dat er voor regresvorderingen onvoldoende reden is om aan de toepassing van de maatstaven van art. 6:101 lid 1 door bijzondere, in de rechtspraak ontwikkelde regels nader vorm te geven. Zoals in de arresten van 2 juni 1995 is overwogen, leidt dit ertoe dat na de door dit artikel primair geëiste causaliteitsafweging ook de daarin opgenomen billijkheidscorrectie nog aan de orde kan komen en dat zulks - anders dan het middel voorstaat - niet beperkt is tot "uitzonderlijke omstandigheden". Rekening moet hier derhalve worden gehouden met alle relevante omstandigheden zowel aan de zijde van de bestuurder als aan de zijde van het verkeersslachtoffer, waaronder zowel de ernst van ieders fout als de mate waarin zijn gedragingen hem kunnen worden verweten. Het gewicht dat in dit verband aan dergelijke omstandigheden aan de zijde van het slachtoffer toekomt, is evenwel van geheel andere orde dan het zeer zware, onderscheidenlijk zware gewicht dat voor vorderingen van het slachtoffer zelf tot de 100%-regel, onderscheidenlijk de 50%-regel heeft geleid. De billijkheidscorrectie zal in de onderhavige gevallen doorgaans slechts tot een bijstelling van beperkte omvang van het resultaat van de causaliteitsafweging kunnen leiden.

In geval van een kind van de leeftijd van minder dan veertien jaar kan een dergelijke bijstelling met name geboden zijn, indien juist het beperkte inzicht van het kind in het aan zijn gedragingen verbonden gevaar en het beperkte vermogen zich naar dat inzicht te gedragen in overwegende mate tot het ontstaan van de aanrijding hebben bijgedragen, en zonder bijstelling een resultaat zou ontstaan dat onvoldoende recht doet aan het feit dat juist door dit beperkte inzicht en beperkte vermogen aan het kind nauwelijks een verwijt van zijn gedragingen kan worden gemaakt, terwijl het falen van een beroep op overmacht aan de zijde van het motorrijtuig hier impliceert dat aan de bestuurder daarvan rechtens in elk geval enig verwijt te maken valt.

Bij een en ander is tenslotte nog van belang dat zowel de causaliteitsafweging als de eventuele toepassing van de billijkheidscorrectie aan de hand van de omstandigheden van het geval met feitelijke waarderingen is verweven en in belangrijke mate berust op intuïtieve inzichten, zodat voor de desbetreffende oordelen slechts beperkte motiveringseisen kunnen worden gesteld (vgl. HR 31 december 1993, NJ 1994, 275, rov. 3.6, slot) .

3.8 De gedachtengang van het Hof komt geheel met het voorgaande overeen. Het Hof is immers op grond van zijn primaire causaliteitsafweging tot de slotsom gekomen dat de aanrijding voor iets meer dan de helft is veroorzaakt door het gedrag van [betrokkene 2] en voor iets minder dan de helft door het rijgedrag van [betrokkene 1]. Het Hof heeft dit resultaat op grond van de omstandigheden aan de zijde van [betrokkene 2], waaronder de verminderde mate van verwijtbaarheid van haar gedrag, licht gecorrigeerd aan de hand van de billijkheidscorrectie en is zo tot het eindresultaat gekomen dat de schade voor 50% aan [betrokkene 1] is toe te rekenen en derhalve voor dat deel door Interpolis moet worden gedragen en dat 50% van die schade ten laste van Nuts moet blijven.

Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld, ook voor wat betreft de aan het middel voorafgaande motiveringsklacht, welke eveneens van het nummer III voorzien is. Hoge Raad 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2518