Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Roermond 120510 eiser laat na zijn vorderingen te onderbouwen; eindleeftijd 65 lijkt redelijk, zo ook rekenrente van 3-6 %

Rb Roermond 120510 eiser laat na zijn vorderingen te onderbouwen; eindleeftijd 65 lijkt redelijk, zo ook rekenrente van 3-6 %
3.5. Eiser stelt de volgende feiten:

3.5.1. Door het arbeidsongeval is de rechteronderarm geamputeerd. Bijgevolg (over)belast eiser zijn linkerarm. Eiser moet zich daarom voorzien van medische hulp, fysiotherapie en andere ondersteuning.
Tevens heeft hij thuiszorg (EUR 2,20 per uur), voor twee uur per week. Schattenderwijs levert dat een schade van EUR 12.000,00 op.
Sedert drie à vier jaren zijn er toenemende klachten aan de linkerarm en elleboog. Alleen een brace ad EUR 72,63 biedt uitkomst. De niet door de zorgverzekeraar uit te keren geschatte kosten van medische hulpmiddelen in de toekomst wordt geschat op EUR 1.500,00

3.5.2. Dat levert aan schade op:
- Thuiszorg-schade: EUR 12.000,00;
- Medische hulpmiddelen: EUR 1.500,00.

3.5.3. Eiser hanteert voor de gederfde inkomensschade de volgende uitgangspunten:
- de eindleeftijd dient 68 jaar te zijn en niet 60 jaar zoals de verzekeraar van gedaagde wil.
- het inflatiepercentage van 3 % is niet juist en er moet worden uitgegaan van een veel lagere kapitaalrente dan 6 %.
- Bij de (premievrije) pensioenopbouw wordt geen rekening gehouden met substantiële loonsverhogingen, los van de jaarlijkse indexering; het nadelig effect dient gecompenseerd te worden door het treffen van een eigen pensioenvoorziening.
- niet ondenkbaar is dat de WAO-uitkering aan gedaagde in de toekomst zal verslechteren.
- Het pensioenreglement gaat uit van pensionering op 65-jarige leeftijd. Dat kan wel eens niet uitkomen en dan lijdt eiser inkomensschade van 65- tot 68-jarige leeftijd.
- en daarmee bedraagt het verlies aan arbeidsvermogen (inkomenschade): EUR 342.500,0.

3.5.4. Gedaagdes verzekeraar heeft EUR 179.825,54 betaald.

3.6. Gedaagde voert tegen de vordering het volgende aan:

3.6.1. Gedaagdes verzekeraar heeft EUR 220.000,00 betaald. Daarin is begrepen hetgeen de rechtbank haar indertijd veroordeelde te betalen en het begrote verlies aan verdienvermogen (EUR 150.289,00).   

3.6.2. Gedaagdes verzekeraar verwijst naar de brief van Andriesen & Geurts expertises B.V met berekeningen (produktie 3 bij conclusie van antwoord) en de personenschadeberekening d.d. 1 oktober 2007 (productie 4 bij conclusie van antwoord).

3.6.3. De schadevordering is niet onderbouwd en niet gespecificeerd. Verweer is niet goed mogelijk.

3.6.4. De geboden schadevergoeding is gegrond op doorwerken tot 65-jarige leeftijd als productiemedewerker. Dat was een goede geste van gedaagde, nu het in de zagerij nauwelijks voorkomt dat iemand na zijn 60e nog als zodanig doorwerkt.

3.6.5. De aannemelijkheid van promotie (hoger of beter betaalde functie) is ver te zoeken. Eiser zou zeker geen (meewerkend) voorman zijn geworden. Herstructurering van de onderneming zou zeker hebben geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met eiser, omdat de zagerij te Venlo is gesloten. Gedaagde legt tal van verklaringen over waaruit kan blijken dat er geen promotiemogelijkheden of werkbehoud voor eiser was.

3.6.6. De ingangsdatum van het prepensioen geldt in het algemeen als eindleeftijd. Gedaagde is derhalve royaal geweest door de berekening toe te passen tot gedaagdes 65e levensjaar.

3.6.7. Eiser koos voor een bedrag ineens. Hiermee koop je alle goede en kwade kansen af. Eiser heeft hiermee dus de kwade kans dat er een inkomensverslechtering op grond van de WAO (WIA) kan optreden geïncorporeerd. Het kan ook nog zo zijn dat de WAO – na realisatie van de uitstroom – wordt verhoogd.

3.6.8. Eiser is vrijgesteld van premiebetaling ter zake zijn pensioen. Zonder ongeval had hij wel premie moeten betalen. De premieafdrachten gaan door tot het moment van ingang van het pensioen. Indien te zijner tijd de pensioengerechtigde leeftijd is verhoogd naar 68 jaar wordt er tot dat moment afgedragen. Eiser lijdt hierdoor geen schade.

3.6.9. Coulancehalve heeft gedaagde reeds EUR 11.000,00 vergoed voor het inhuren van huishoudelijke hulp. Daarmee is een deel van de schade voor thuishulp toch wel voldaan. Bovendien is deze schadepost geen inkomensschade en de stelling van eiser wordt door niets onderbouwd. De vergoeding is daarnaast onjuist berekend.

3.6.10. Een rekenrente van 3 procent (kapitaalrente 6 %; inflatie 3 %) is zeer reëel.

3.6.11. Gedaagde is bereid geweest, gelet op de Wet inkomstenbelasting 2001, aan eiser een belastinggarantie te verstrekken, maar eiser heeft die nooit geretourneerd.

3.7. Bij re- en dupliek volharden partijen in hun standpunten. De kantonrechter zal daar zonodig in het onderstaande op ingaan.

3.8. De kantonrechter overweegt dat de schadelijdende partij voldoende feiten moet stellen die de schadevordering (de berekening van het bedrag) moeten kunnen dragen. De partij die nalaat zulks voldoende gespecificeerd bij dagvaarding te doen, zal, zeker als de tegenpartij bij antwoord gespecificeerd daarop heeft gereageerd, bij repliek met de dragende feiten moeten komen. Dit is hier niet het geval.

3.9. De vordering ten aanzien van de gestelde (te lijden) schade thuiszorg, wordt door gedaagde als zijnde reeds grotendeels betaald te zijn afgedaan, waarbij tevens wordt gewezen op de onjuistheid van de berekening. Eiser herhaalt zijn vordering slechts, zonder op de specifieke weerlegging van gedaagde in te gaan. Buiten het feit dat de vordering niet onderbouwd is is het een feit van algemene bekendheid dat de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse man rond de 76 jaar ligt, zodat thuiszorg tot het 89e levensjaar van eiser moeilijk aan te nemen is.

3.10. Bij repliek weerspreekt eiser de stelling van gedaagde dat bij de berekening van de inmiddels uitgekeerde som uitgegaan is van het 65e levensjaar van eiser niet langer. Hij laat echter na zijn vordering hierop aan te passen. Afgezien van de reeds onder 3.8. overwogen onvoldoende cijfermatige onderbouwing van de vordering leidt het niet aanpassen van de vordering na een zo essentiële standpuntwijziging (60 – 65 jaar) niet tot een grotere aannemelijkheid van het gevorderde bedrag.

3.11. Gelet op de deugdelijke betwisting van gedaagde dat eiser na zijn 65e nog actief werkzaam zou zijn bij gedaagde, in welke functie dan ook, had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van eiser gelegen zijn stelling hieromtrent bijvoorbeeld door ‘tegenverklaringen’ nader te onderbouwen. Dit heeft eiser nagelaten. Hij blijft bij zijn stelling dat naar grote mate van waarschijnlijkheid doorgewerkt dient te worden tot de 67, 68 dan wel 69 jaar, maar laat het door gedaagde gestelde omtrent het na het 60e levensjaar doorwerken in de palletbranche onweersproken. Daarnaast doet eiser door het verkrijgen van een bedrag ineens afstand van toekomstige onzekere gebeurtenissen, zoals een verhoging van de AOW-leeftijd, WAO/WIA-eisen, gevolgletsels, zoals de betalende partij ook het risico neemt van het teveel betalen door bijvoorbeeld de aanpassing van het uitkeringspercentage. Partijen schikken en doen daarmee afstand van het overige. De mogelijkheid dat de eigen bijdrage in de thuiszorg wordt verhoogd of de aan te schaffen medische hulpmiddelen in prijs stijgen haalt eiser niet aan, waardoor de afzonderlijke vorderingen als te inconsequent dienen te gelden.

3.12. Hetzelfde geldt in beginsel voor het door eiser gestelde carrièreperspectief. Gedaagde weerlegt de stellingen van eiser hieromtrent naar het oordeel van de kantonrechter deugdelijk, waarna eiser in feite zijn stellingen slechts herhaalt. Ook hier geldt dat niet zo vèr in de toekomst gekeken kan worden en het net zo goed mogelijk zou zijn geweest dat eiser inmiddels door de reorganisaties, dan wel de huidige economische crisis zonder werk zou zijn geweest.

3.13. Ten aanzien van gestelde onjuiste rekenrente’s overweegt de kantonrechter dat deze stelling, gelet op de onderbouwde betwisting door gedaagde, in onvoldoende mate is weersproken. Eiser laat na zijn stelling met betrekking tot de rekenrente op enig feit of algemeen erkende methode te gronden. Dát de rekenrente (6 % rente minus 3 % inflatie) in het algemeen buitensporig onredelijk is komt de kantonrechter onaannemelijk voor.

3.14. Gelet op de vorderingen van eiser en zijn ten behoeve daarvan geponeerde stellingen had gedaagde wellicht beter voor periodiek te betalen bedragen kunnen kiezen, om zo tussentijds met de wijzigingen in de diverse regelingen te kunnen meegaan. Zoals de situatie thans is komen de door gedaagde toegepaste berekeningen en reeds uitbetaalde som de kantonrechter alleszins redelijk voor. De stellingen van eiser zijn naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende cijfermatig onderbouwd/gespecificeerd en kunnen de vorderingen derhalve niet dragen. De vorderingen zullen worden afgewezen.
LJN BM4554