RBZWB 140722 verzoek tav rekenrente prematuur vanwege afwezigheid debat
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 140722 geen gebondenheid aan rekenkundig rapport, was bedoeld als "praatstuk"; verzoek tav rekenrente prematuur vanwege afwezigheid debat
- kosten begroot en toegewezen op 16 uur x € 260,- + 6% + 21% = € 5335,62
1Het verloop van de procedure
In deze zaak heeft vandaag een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De aantekeningen van de zitting bevinden zich in het dossier. De rechter heeft daarna de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de rechter in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 30p, lid 3, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt.
2Waar gaat deze zaak over?
Het gaat in deze zaak om de schadeafwikkeling van een verkeersongeval uit 2008. [verzoekster] was toen dertien jaar oud en is bij dat ongeval ernstig gewond geraakt. Achmea heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval voor haar verzekerde. Dit geschil gaat erover of partijen bij de schadeafwikkeling gebonden zijn aan een rekenkundig rapport dat zij in 2020 in gezamenlijk overleg hebben laten opmaken.
3De beoordeling
3.1
De vraag of partijen al dan niet gebonden zijn aan een expertiserapport leent zich in beginsel wel voor een beslissing in deelgeschil.
3.2
Uitgangspunt bij expertises is dat indien partijen de deskundige gezamenlijk hebben verzocht te rapporteren en ook de vraagstelling in onderling overleg is bepaald, zoals hier aan de orde, zij in beginsel aan de bevindingen van de deskundige gebonden zijn, tenzij sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de rapportage. Dit uitgangspunt, dit beoordelingskader, geldt indien er een geschilpunt bestaat en in dat kader ter beslechting daarvan de expertise wordt ingewonnen.
3.3
Het is de vraag of de situatie die nu aan de orde is, daarmee vergelijkbaar is. Toen de schadeafwikkeling in 2019 weer actief ter hand werd genomen, stelde Achmea zich op het standpunt dat nieuwe medische expertises ingewonnen moesten worden om inzicht te krijgen in de restverdiencapaciteit. [verzoekster] wilde dat traject vanwege de belasting daarvan liever niet doorlopen. Afgesproken werd om in plaats van de medische expertises verschillende scenario’s door te laten rekenen, waarbij in alle gevallen, in alle scenario’s, is uitgegaan van géén restverdiencapaciteit. Die berekeningen dienen dus niet ter beslechting van het geschilpunt dat er was ten aanzien van de restverdiencapaciteit.
3.4
Daarmee is de vraag die voorligt er een van wilsvertrouwensleer: wat mochten partijen in de gegeven omstandigheden over en weer gerechtvaardigd verwachten en welke betekenis mochten zij redelijkerwijs aan elkaars uitlatingen toekennen ten aanzien van de status van het tot stand te brengen rekenkundig rapport? Dat vraagt om waardering van productie 5 en productie 7 bij het verzoekschrift, allebei e-mailberichten van Achmea voorafgaand aan de opdracht aan de rekenkundige. Die waardering moet plaatsvinden ‘in de gegeven omstandigheden’, dus rekening houdend met de omstandigheden waaronder die twee e-mailberichten zijn geschreven. Die omstandigheden zijn de volgende:
- er zijn jaren eerder, in 2010 en 2011, medische expertises verricht, relatief kort na het ongeval, toen [verzoekster] nog jong en volop in ontwikkeling was;
- daarna zijn ‘de ontwikkelingen gevolgd’, om te bezien of er nog ontwikkelingen of veranderingen op zouden treden;
- vervolgens is er geen overeenstemming tussen partijen over het belangrijke geschilpunt van de restverdiencapaciteit;
- [verzoekster] wist dat Achmea nadere expertises daarover wenste, maar [verzoekster] wilde dat liever niet;
- de expertise die is uitgevoerd (rekenkundig rapport) zag niet op dat geschilpunt;
- de berekeningen gingen uit van verschillende scenario’s – er was dus geen overeenstemming over één door te rekenen scenario.
3.5
In het licht van deze omstandigheden mocht [verzoekster] , gelet ook op de mededeling van Achmea ‘de uiteindelijke berekening zal gebruikt worden als praatstuk voor een mogelijke afwikkeling’, er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat partijen zich verbonden aan de uitkomsten van die rekenkundige berekeningen, in die zin dat die berekeningen als uitgangspunt hebben te dienen bij de verdere schadeafwikkeling en dat de schadeafwikkeling dus binnen de bandbreedte van de uitgevoerde berekeningen zou liggen. Met name mocht [verzoekster] er niet op vertrouwen dat Achmea door middel van het akkoord gaan met het laten uitvoeren van de berekeningen, zich voor de schadeafwikkeling verbond aan het uitgangspunt dat er geen restverdiencapaciteit is, en daarmee dat dat geen geschilpunt meer was.
3.6
Dat betekent dat de verzochte verklaring voor recht daarover moet worden afgewezen.
3.7
Ook het verzoek ten aanzien van de rekenrente wordt afgewezen. De rechtbank acht dat verzoek prematuur omdat niet is gebleken dat hierover debat is gevoerd en daarover een geschil bestaat. Daar is een deelgeschilprocedure niet voor bedoeld.
3.8
De deelgeschilkosten moeten worden begroot met in achtneming van de dubbele redelijkheidstoets: het maken van kosten moet redelijk zijn en de omvang ervan moet redelijk zijn. De rechtbank acht het maken van de kosten redelijk, maar de omvang van uren aan de hoge kant, gelet op de aard van het geschil, wat relatief eenvoudig is, en met name de inhoud van het verzoekschrift en ook gelet op het hoge uurtarief. De rechtbank begroot de deelgeschilkosten op een uurbesteding van 16 uur in totaal, tegen het uurtarief van € 260,- te verhogen met kantoorkosten en btw. Ook het griffierecht komt voor vergoeding in aanmerking, € 314,-. Het totaalbedrag wordt daarmee begroot op € 5.650,-, omdat Achmea aansprakelijk is wordt Achmea ook veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. ECLI:NL:RBZWB:2022:3864