RBAMS 160425 wg-er wil kosten wn-er bij ontslagzaak (€ 30.000) vergoeden, maar wn-er wil dit niet; oneerlijk kostenbeding; geen recht op betaling
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 160425 wg-er wil kosten wn-er bij ontslagzaak (€ 30.000) vergoeden, maar wn-er wil dit niet; oneerlijk kostenbeding; geen recht op betaling
1De zaak en de beslissing in het kort
1.1.
Een advocaat van [eiser] heeft aan [gedaagde] rechtsbijstand verleend toen zij een conflict had met haar (voormalig) werkgever. [gedaagde] heeft uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten met de werkgever. Daarin is afgesproken dat de werkgever [gedaagde] een ontslagvergoeding betaalt en dat de werkgever de kosten van rechtsbijstand vergoedt die [gedaagde] rondom de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft gemaakt.
1.2.
[eiser] heeft een factuur opgesteld voor de kosten van rechtsbijstand. [gedaagde] is het niet eens met de factuur van [eiser] en wil niet dat de werkgever de factuur van [eiser] betaalt. [eiser] vordert in deze zaak dat de rechtbank [gedaagde] dwingt mee te werken aan de betaling van de factuur door de werkgever of dat [gedaagde] de factuur zelf betaalt.
1.3.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat de afspraak tussen [gedaagde] en [eiser] over de kosten van rechtsbijstand een oneerlijk beding is en [eiser] daarom geen recht heeft op betaling.
2De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 11 september 2024 en de daarin genoemde processtukken,
- de beslissing van 7 oktober 2024 waarbij het verzoek van [gedaagde] om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het vonnis in incident is afgewezen,
- de overlegging op 16 oktober 2024 door [gedaagde] van in de conclusie van antwoord genoemde producties,
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 januari 2025 en de daarin genoemde processtukken,
- de uitlating op de rol van 5 februari 2025, waarbij [eiser] heeft laten weten dat partijen geen regeling hebben bereikt en waarbij [eiser] heeft verzocht vonnis te wijzen.
2.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag haar beslissing geeft.
3De feiten
3.1.
[eiser] is een advocatenkantoor. Mr. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is advocaat en partner bij [eiser] .
3.2.
Op 20 september 2023 hebben [gedaagde] en [naam 1] een gesprek gehad op het kantoor van [eiser] . [gedaagde] had [eiser] benaderd vanwege een conflict met haar toenmalige werkgever, NS Groep N.V. (hierna: NS).
3.3.
Op 26 september 2023 heeft [gedaagde] besloten om [naam 1] in te schakelen als advocaat. Dezelfde dag heeft [naam 1] haar een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat:
“(…) bevestig ik voor de goede orde dat ik je zaak in behandeling heb genomen (…)
Declaratie en kosten
Zoals mondeling toegelicht, is het uurtarief dat ik voor je in rekening breng EUR 300,=, te vermeerderen met 21% BTW. In overleg zal ik kantoorgenoten inzetten.
In jouw zaak zal in ieder geval mr. [naam 2] [j]unior advocaat) worden betrokken.
Ons kantoor hanteert de volgende tarieven:
• Partner EUR 350
• Senior Advocaat EUR 275 -325
• Medior Advocaat EUR 250 -275
• Junior Advocaat EUR 175-225
• Juridisch Medewerker EUR 150
Daarnaast kan het zijn dat ik je in een voorkomend geval verschotten in rekening moet brengen, zoals griffierecht en reiskosten. Deze kosten zijn niet in het uurtarief inbegrepen en ik zal je van tevoren op de hoogte stellen als dergelijke kosten gemaakt dienen te worden.
De bestede tijd wordt in rekening gebracht per tijdseenheid van zes minuten. Mijn declaraties gaan standaard vergezeld van een specificatie van uren en kosten en zullen zo veel mogelijk maandelijks worden uitgebracht, zodat u een overzicht houdt van de gemaakte kosten. De betalingstermijn bedraagt 14 dagen. In jouw zaak zal ik met declareren wachten tot dat ik een goede indruk heb of partijen tot een voor jou aanvaardbare regeling zullen komen (zie hierna).
Vergoeding juridische kosten door derden
Wij bespraken dat je verzekerd bent voor kosten rechtsbijstand, maar dat jouw verzekeraar de juridische kosten voor een externe advocaat (in deze fase) waarschijnlijk niet vergoedt. Ik gaf je aan dat in het geval van een regeling met de NS Groep een onderdeel hiervan zal dienen te zijn de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor mijn kantoor. In het geval de NS Groep daarmee instemt (in het kader van een regeling zal dat doorgaans het geval zijn), dan zal mijn standaard uurtarief gelden, zoals hiervoor genoemd. (…)”
3.4.
Na een kort geding en een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland, waarbij [gedaagde] is bijgestaan door [naam 1] , hebben [gedaagde] en NS een vaststellingsovereenkomst gesloten met daarin een beëindigingsregeling over de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] . [gedaagde] heeft de overeenkomst op 1 februari 2024 ondertekend. In de overeenkomst staat dat NS de door [gedaagde] in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gemaakte kosten voor rechtsbijstand vergoedt tot een maximumbedrag van € 30.000,- exclusief btw. [gedaagde] heeft deze vaststellingsovereenkomst daarna binnen de bedenktermijn herroepen.
3.5.
Op 21 februari 2024 heeft [gedaagde] de samenwerking met [naam 1] beëindigd. Daarna heeft zij zich laten bijstaan door mr. Schneider, werkzaam bij het advocatenkantoor Dingemans Van der Kind.
3.6.
Op 27 februari 2024 hebben [gedaagde] en NS een nieuwe vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin staat eenzelfde afspraak over vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand als in de eerste vaststellingsovereenkomst.
3.7.
[eiser] heeft haar declaratie voor de kosten van rechtsbijstand aan [gedaagde] op 6 maart 2024 verzonden aan NS. De declaratie ziet op de periode van september 2023 tot en met februari 2024 en bedraagt € 36.386,- inclusief btw en griffierecht. [eiser] heeft NS verzocht om het bedrag binnen veertien dagen over te maken. NS heeft daarop aan [eiser] laten weten dat [gedaagde] aan haar heeft aangegeven dat de declaratie van [eiser] niet mag worden voldaan.
3.8.
Bij brief van 28 maart 2024 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om het bedrag van € 36.386,- te betalen, dan wel de instructie aan NS te geven om dat bedrag aan [eiser] te voldoen. [gedaagde] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
4Het geschil
4.1.
[eiser] vordert, samengevat en na wijziging van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
I. [gedaagde] gebiedt om aan NS de instructie te geven de declaratie van [eiser] van € 36.386,- op grond van de tussen NS en [gedaagde] overeengekomen eerste door [gedaagde] op 1 februari 2024 getekende vaststellingsovereenkomst te betalen, op straffe van een dwangsom, dan wel bepaalt dat, indien [gedaagde] het gebod niet nakomt, het door de rechtbank te wijzen vonnis als een dergelijke instructie aan NS moet worden gezien;
Subsidiair en voor zover sprake is van een in een tweede vaststellingsovereenkomst met NS afgesproken budget van € 30.000,- voor de advocaatkosten van mr. Schneider en van [eiser] :
II. [gedaagde] gebiedt om aan NS de instructie te geven de declaratie van [eiser] van € 36.386,- minus het bedrag dat in 2024 in het kader van het geschil tussen [gedaagde] en NS door het advocatenkantoor Dingemans Van der Kind is gedeclareerd aan NS, te betalen aan [eiser] , op straffe van een dwangsom, dan wel bepaalt dat, indien [gedaagde] het gebod niet nakomt, het door de rechtbank te wijzen vonnis als een dergelijke instructie aan NS moet worden beschouwd,
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 36.386,- minus hetgeen op grond van de subsidiaire eis door NS aan [eiser] is betaald;
Meer subsidiair
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 36.386,- aan [eiser] ;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 1.138,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2024;
VI. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
VII. [gedaagde] veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] vindt, kort gezegd, dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen en dat [eiser] haar de daadwerkelijke proceskosten van deze rechtszaak moet betalen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5De beoordeling
5.1.
[eiser] legt aan haar vorderingen onder I en II ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig handelt als zij nalaat om aan NS de instructie tot betaling van de factuur van [eiser] te geven, omdat zij geen belang heeft bij het tegenhouden van de betaling. Ook wijst [eiser] erop dat in de vaststellingsovereenkomst niet is overeengekomen dat [gedaagde] zelf kan bepalen om een betaling tegen te houden of te bepalen of en wanneer de declaraties kunnen worden voldaan. Aan haar vorderingen onder III en IV legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] haar verplichting uit de overeenkomst van opdracht met [eiser] moet nakomen: [gedaagde] is verplicht te betalen voor de door [eiser] aan [gedaagde] verleende rechtsbijstand.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de weigering van [gedaagde] om de betalingsinstructie aan NS te geven alleen onrechtmatig kan zijn als in de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] vaststaat dat [eiser] recht heeft op een bepaald bedrag als vergoeding voor verleende rechtsbijstand. Of [eiser] hier recht op heeft, is ook van belang bij de beantwoording van de vraag of zo nodig [gedaagde] zelf tot betaling kan worden veroordeeld op basis van de overeenkomst van opdracht. Daarom zal eerst worden beoordeeld of [eiser] in haar rechtsverhouding tot [gedaagde] (dat wil zeggen op grond van de overeenkomst van opdracht) recht heeft op een vergoeding voor verleende rechtsbijstand. De afspraak in de vaststellingsovereenkomst over de vergoeding van kosten van rechtsbijstand staat hier in principe buiten, omdat die overeenkomst uitsluitend de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en NS regelt, en niet (ook) de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiser] . [eiser] is bij de vaststellingsovereenkomst immers geen partij, terwijl niet in geschil is dat de bepaling in de vaststellingsovereenkomst over de vergoeding van kosten van rechtsbijstand niet is aan te merken als een derdenbeding ten behoeve van [eiser] . De omstandigheid dat [gedaagde] door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand vergoed kan krijgen van haar voormalig werkgever neemt dus niet weg dat eerst moet worden beoordeeld of [gedaagde] op grond van de overeenkomst van opdracht met [eiser] een bedrag aan [eiser] verschuldigd is.
Toetsing aan het consumentenrecht
5.3.
In dit geval is de overeenkomst van opdracht tussen [eiser] en [gedaagde] over het verlenen van rechtsbijstand gesloten tussen [eiser] als handelaar en [gedaagde] als consument. Daarom moet de rechtbank, zo nodig ambtshalve, toetsen aan consumentenbeschermende bepalingen en in dit kader onder andere onderzoeken of in de opdrachtovereenkomst oneerlijke bedingen zijn opgenomen in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). [gedaagde] heeft zich met de door haar voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden producties overigens ook beroepen op het consumentenrecht. Op de mondelinge behandeling hebben partijen zich hierover (nader) uitgelaten.
5.4.
De afspraken over de prijs van de werkzaamheden, zoals opgenomen in de opdrachtbevestiging (zie 3.3), zijn een kernbeding. Kernbedingen hoeven alleen ambtshalve te worden getoetst op oneerlijkheid als deze niet transparant zijn (zie artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen). Dit geldt ongeacht of partijen over het beding hebben onderhandeld. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of het beding voldoende transparant is.
Het kostenbeding is niet transparant
5.5.
Bij de beoordeling van de transparantie van het kostenbeding is het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) van belang. In die zaak speelde de vraag of een beding in een overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten, waarin de kosten alleen zijn vastgelegd op basis van een uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen. Het HvJEU heeft geoordeeld dat alleen het noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. Verder is overwogen dat de advocaat, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie moet verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen. Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de diensten te schatten, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen, of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat de prijsafspraak niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd in de zin van de richtlijn oneerlijke bedingen. In de opdrachtbevestiging heeft [naam 1] zijn uurtarief genoemd, maar dit is gelet op het hiervoor genoemde arrest niet genoeg. [eiser] heeft onvoldoende informatie gegeven over de mogelijke financiële consequenties van de overeenkomst. [naam 1] heeft verklaard dat hij [gedaagde] heeft voorgehouden dat de kosten voor één procedure in standaardsituaties kunnen uitkomen op € 8.000 tot € 10.000. [gedaagde] heeft dit betwist. Volgens [gedaagde] heeft [naam 1] gezegd dat een procedure tussen de € 6.000 en € 8.000 kost. Ook als uit zou worden gegaan van de verklaring van [naam 1] dan geeft de door hem genoemde globale kostenraming voor één procedure onvoldoende inzicht voor [gedaagde] om bij benadering de totale kosten van de diensten van [eiser] te kunnen ramen. Nog daargelaten dat niet gebleken is dat de globale kostenraming was toegespitst op de situatie van [gedaagde] , is met name problematisch dat is afgesproken dat [naam 1] zou wachten met declareren totdat hij een goede indruk had of partijen tot een voor [gedaagde] aanvaardbare regeling zouden komen, terwijl geen afspraken zijn gemaakt over het verstrekken van tussentijdse facturen of urenbesteding. ( [eiser] heeft ook tussentijds niet gedeclareerd en heeft tussentijds geen specificaties van tijdsbesteding aan [gedaagde] verstrekt.) De overeenkomst voorziet ook niet in een afspraak dat [gedaagde] erover wordt geïnformeerd als het bedrag van de kostenraming wordt bereikt of overschreden. Tegen deze achtergrond is een globale kostenraming dan te weinig informatief. Voor [gedaagde] was het daarom niet mogelijk om de totale kosten vooraf goed in te schatten. Het kostenbeding is dus niet transparant.
Het kostenbeding is niet eerlijk
5.7.
Dat een beding niet transparant is, betekent nog niet dat het beding ook oneerlijk is, maar weegt wel mee bij de beoordeling van de (on)eerlijkheid. Het gaat bij die beoordeling om de vraag of het beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort of kan verstoren.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De afspraken over declareren komen erop neer dat [eiser] pas achteraf, dat wil zeggen nadat duidelijk is geworden of een regeling met de werkgever zal worden bereikt (en dus grotendeels na uitvoering van de overeenkomst van opdracht) alle door haar tot dan toe gemaakte uren in één keer declareert, zonder dat [gedaagde] zich tussentijds een beeld kan vormen van (de hoogte van) de kosten die tijdens de uitvoering van de overeenkomst worden gemaakt. De overeenkomst voorziet ook niet in een afspraak dat [gedaagde] erover wordt geïnformeerd als de daadwerkelijke kosten de geschatte kosten te boven gaan. [gedaagde] is er bovendien naar eigen zeggen pas voor het eerst eind november 2023 (in het kader van door [naam 1] in de procedure bij de kantonrechter overgelegde stukken) van op de hoogte geraakt dat de kosten van [naam 1] op dat moment al € 23.000 bedroegen en dat de raming dus in grote mate was overschreden. [naam 1] heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat hij [gedaagde] eerder al had geïnformeerd over de hoogte van de kosten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ontbreekt het vereiste evenwicht en is het beding oneerlijk.
Gevolgen van het oneerlijke kostenbeding voor de overeenkomst van opdracht
5.9.
Omdat het kostenbeding oneerlijk is, vernietigt de rechtbank het beding op grond van artikel 6:233 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit heeft als gevolg dat het beding geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf op grond van artikel 7:405 BW niet kan bestaan zonder loon, betekent dit dat de hele overeenkomst vervalt. [eiser] heeft om deze reden geen recht op betaling van haar factuur. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de stellingen van partijen over de juistheid van de factuur en de urenbesteding.
Conclusie: de vorderingen van [eiser] worden afgewezen
5.10.
Omdat [eiser] geen recht heeft op betaling van de factuur, worden al haar vorderingen afgewezen.
Proceskosten
5.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. [gedaagde] verzoekt de rechtbank om [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten. Zij legt aan dit verzoek ten grondslag dat [eiser] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door het instellen van haar vordering, gezien de evidente ongegrondheid daarvan en de betrokken belangen van [gedaagde] . Hierbij is volgens [gedaagde] van belang dat [eiser] wist dat zij de kwestie rondom de factuur aanhangig had gemaakt bij de Geschillencommissie Advocatuur. Ook brengt zij naar voren dat zij al veel eerder had geklaagd over de factuur, maar dat [naam 1] hier nooit adequaat op heeft gereageerd, en dat de vordering op onjuistheden is gebaseerd.
5.12.
Een vordering tot veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten is volgens vaste rechtspraak alleen toewijsbaar bij misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de eisende partij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
5.13.
Aan dit (strenge) criterium is niet voldaan. [eiser] heeft haar vordering niet gebaseerd op feiten of omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of had moeten kennen. Ook is geen sprake van stellingen waarvan [eiser] op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarnaast is in het vonnis in incident geoordeeld dat [gedaagde] zich er niet op kon beroepen dat de Geschillencommissie Advocatuur over het geschil moest oordelen, zodat ook dat argument niet opgaat. De rechtbank zal de proceskosten van [gedaagde] hierna daarom op de gebruikelijke wijze begroten (aan de hand van het liquidatietarief).
5.14.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht |
€ |
1.325,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
1.572,00 |
(2 punten × € 786,00) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
3.075,00 |