RBAMS 280125 wel uurtarief maar geen indicatie totaalkosten, niet transparant, ook oneerlijk; advocaat mag zich uitlaten over nietigheid
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 280125 wel uurtarief maar geen indicatie totaalkosten, niet transparant, ook oneerlijk; advocaat mag zich uitlaten over nietigheid
GRONDEN VAN DE BESLISSING
-
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 377,08 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, € 34,23 aan rente en € 56,56 aan buitengerechtelijke kosten, alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
-
[eiser] stelt dat hij in opdracht en voorrekening van [gedaagde] diverse werkzaamheden heeft verricht, waarvoor hij [gedaagde] een nota heeft gezonden. Op 6 juli 2021 is op het kantoor van [eiser] een overeenkomst tot stand gekomen, wat [eiser] op 7 juli 2021 schriftelijk heeft bevestigd. [gedaagde] is voorafgaand aan de overeenkomst zeer nadrukkelijk in duidelijke bewoordingen voorgehouden hoe het stelsel van gefinancierde rechtshulp werkt en wat hiertoe de eigen financiële voorwaarden zijn. [gedaagde] heeft dan ook weloverwogen de beslissing genomen om [eiser] de opdracht te gunnen en de overeenkomst aan te gaan. Ondanks sommaties is [gedaagde] volgens [eiser] in gebreke gebleven met betaling van een declaratie voor gewerkte uren op basis van een uurtarief.
-
Uit de bevestiging van de opdracht blijkt dat [eiser] [gedaagde] heeft bijgestaan in een geschil met haar verhuurder. Nu niets is gesteld over de hoedanigheid van [gedaagde] , wordt ervan uitgegaan dat zij de overeenkomst heeft gesloten als consument. De overeenkomst tussen partijen wordt daarom aangemerkt als een consumentenovereenkomst, zodat ambtshalve moet worden onderzocht of [eiser] heeft voldaan aan de informatieplichten van afdeling 2b van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en of in de overeenkomst die tussen partijen is gesloten oneerlijke bedingen zijn opgenomen in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). In dat kader is ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 van belang (ECLI:EU:C:2023:14).
-
Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat [eiser] slechts een uurtarief (en dan nog alleen voor het geval de aanvraag om gefinancierde rechtsbijstand werd afgewezen) en kostenposten die niet onder een toevoeging vallen (zonder bedragen) heeft genoemd en verder dat de verrichte werkzaamheden werden genoteerd in eenheden van zes minuten. Er is daarbij geen indicatie gegeven van de uiteindelijke of te verwachten hoogte van die bedragen. Hoewel begrijpelijk is dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van opdracht geen exact totaalbedrag kon geven, had hij [gedaagde] wel meer informatie kunnen geven dan hij heeft gedaan en had hij tenminste een (voorlopige) inschatting van het aantal uren of bedrag kunnen geven, te meer nu het een overzichtelijke, redelijk afgebakende opdracht lijkt te zijn (volgens de bevestiging van 7 juli 2021 gaat het om een ontruimingsvonnis na een huurachterstand). Nergens blijkt uit dat [gedaagde] voor het sluiten van de overeenkomst erover is geïnformeerd dat zij rekening moest houden met een bedrag in deze orde van grootte. Het prijsbeding is dan ook onvoldoende transparant.
-
Dat leidt nog niet direct tot het oordeel dat het beding ook oneerlijk is, maar het is een (belangrijk) element binnen die toets. Het gaat om de vraag of het beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort of kan verstoren.
-
Door geen inschatting te geven van het aantal uur dat met de zaak gemoeid zou (kunnen) zijn heeft [eiser] niet alleen geen inzicht gegeven in de financiële verplichting die [gedaagde] aanging, ook is zij hierdoor onthouden om daarop enige controle uit te voeren. [gedaagde] zal als gemiddelde consument zelf weinig idee hebben van de werkzaamheden die moeten worden verricht ter uitvoering van de opdracht en hoeveel tijd daarmee normaliter gemoeid zou zijn. [eiser] heeft daar als handelaar en professional juist wel zicht op en had die uitleg en het aantal uren dat hij waarschijnlijk bezig was aan [gedaagde] moeten verstrekken. Door vooraf een inschatting te geven verplicht [eiser] zichzelf voorts om rekening en verantwoording aan [gedaagde] af te leggen, zonder welke hij in wezen de mogelijkheid creëert om onbeperkt uren te declareren en kosten in rekening te brengen. De hoogte van het uurtarief is daarbij niet relevant, zodat dat niet wordt meegewogen bij deze beoordeling. Het beding wordt gezien het voorgaande oneerlijk bevonden.
-
De kantonrechter heeft dan ook het voornemen om het kostenbeding te vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat het kostenbeding wordt geacht nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf op grond van het bepaalde in artikel 7:405 BW niet kan bestaan zonder loon, zou dit inhouden dat de hele overeenkomst tussen partijen vervalt. [eiser] mag zich hierover eerst nog uitlaten.
-
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Rechtbank Amsterdam 28 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:933