Rb Arnhem 051012 aanvullend voorschot schade afgewezen, voorschot BGK € 5.000,00 toegewezen, want nog midden in schaderegelingstraject
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 051012 obv psychiatrisch deskundigenrapport in conceptfase kan causaal verband nog niet vastgesteld worden;
- aanvullend voorschot schade afgewezen, voorschot BGK € 5.000,00 toegewezen, want nog midden in schaderegelingstraject;
- kosten gevorderd en toegewezen € 3.965,00 + griffierecht, totaal € 4.232,00
4 De beoordeling
4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
Voorts geldt dat het voorleggen van meerdere deelgeschillen in één procedure in beginsel mogelijk is. Daarbij moet echter wel voor ogen worden gehouden dat de deelgeschilprocedure er niet op is gericht de rechter over een groot aantal deelgeschillen te laten oordelen. Het verder onderhandelen, al dan niet met behulp van een mediator, of het instellen van een bodemprocedure, is dan een meer geëigende weg (Kamerstukken II, 2008-2009, 31518, nr. 8, p. 7). De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).
Causaal verband beperkingen - ongeval
4.2.
Aan haar verzoek tot vaststelling van causaal verband tussen haar psychische beperkingen en het ongeval heeft [verzoekster] de rapportage van dr. Korzec ten grondslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat die rapportage niet tot uitgangspunt kan worden genomen bij een beslissing op dat verzoek, nu dat rapport zich nog in de conceptfase bevindt en beide partijen nog aanvullende vragen hebben voorgelegd aan dr. Korzec waarop, voorzover in deze deelgeschilprocedure bekend, nog geen antwoord is gegeven. Die aanvullende vragen raken de kern van hetgeen partijen verdeeld houdt, namelijk de vraag of de psychische klachten van [verzoekster] veroorzaakt zijn door het ongeval of dat sprake is van klachten die zonder het ongeval ook zouden zijn ontstaan. Er is dus nog onvoldoende deskundige voorlichting beschikbaar om op het verzoek te beslissen. Dat betekent dat het verzoek zonder nadere instructie, die zich in deze complexe zaak tot de gehele causaliteit zou moeten uitstrekken, niet toewijsbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het kader van dit deelgeschil, dat zich in beginsel niet leent voor instructie, die instructie aan zich te trekken. Daarmee zou de procedure dreigen te verworden tot een bodemprocedure in de vorm van een deelgeschil. De investering die dat zou vergen in tijd, geld en moeite staat daarin in de weg. Daarom stuit dit verzoek af op artikel 1019z Rv.
Voorschot
4.3.
Ten aanzien van het verzochte voorschot blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat een dergelijk verzoek in een deelgeschil kan worden voorgelegd (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3 Memorie van Toelichting, p. 14 en 16). [verzoekster] heeft in dat kader gewezen op het patroon van bevoorschotting door Bovemij. Daarmee verschilt deze zaak ook van de zaak waarin de rechtbank Alkmaar vonnis heeft gewezen op 30 maart 2012 met kenmerk LJN BW0460. Daar komt bij dat voldoende aannemelijk is dat een nader voorschot [verzoekster] beter in staat zal stellen de onderhandelingen voort te zetten en dat dat in zoverre bij zal dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Op grond van het voorgaande kan niet gezegd worden dat dit verzoek van [verzoekster] zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschil.
4.4.
[verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek gewezen op het patroon van bevoorschotting van Bovemij. Bovemij mag dit patroon niet doorbreken, nu zij anders zal zijn verstoken van elke bron van inkomsten, aldus [verzoekster]. Beantwoording van de vraag of Bovemij is gehouden een nader voorschot van € 60.000,00 op de schadevergoeding aan [verzoekster] te verstrekken is afhankelijk van de vraag of het voldoende aannemelijk is dat tenminste het bedrag van het door [verzoekster] gevorderde voorschot op de schadevergoeding, boven het voorschot dat Bovemij reeds heeft betaald, bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure aan haar zal worden toegewezen. In dat kader wordt voorop gesteld dat Bovemij reeds tot een bedrag van € 113.000,00 heeft bevoorschot en dat de totale schade volgens [verzoekster] op maximaal € 300.000,00 kan worden geschat. Gelet op de stellingen daaromtrent ziet deze schade met name op het verlies aan arbeidsvermogen. [verzoekster] heeft immers gesteld dat zij het restaurant heeft moeten verkopen en dat zij, nu zij door het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geraakt, niet in staat is inkomen uit arbeid te verwerven. Ten aanzien van dit punt heeft Bovemij op diverse punten verweer gevoerd. Zo is betwist dat de psychische beperkingen van [verzoekster] het gevolg zijn van het ongeval. In dat kader dient nog een definitieve rapportage te worden opgesteld. Ook is naar voren gebracht dat [verzoekster] en haar echtgenoot al – afgezien van het ongeval van 2010 – van plan waren het restaurant te verkopen. Die verkoop is dus volgens Bovemij niet het gevolg van het ongeval. Voorts is uitgebreid verweer gevoerd tegen de stellingen die zijn ingenomen omtrent hetgeen aan inkomen (al dan niet zwart) zou zijn verworven via het restaurant. Daartoe heeft Bovemij verwezen naar de grote discrepantie tussen de jaarcijfers van het restaurant, die een beperkte opbrengst laten zien, en het door [verzoekster] opgestelde overzicht van het uitgavenpatroon van haar en haar echtgenoot. Ook is tussen partijen de looptijd van de schade in geschil. In dat kader heeft Bovemij gesteld dat sprake is van pre-existente klachten en heeft Bovemij bovendien verwezen naar de opvatting van dr. Korzec dat behandeling van de klachten van [verzoekster] mogelijk is. Op grond van het voorgaande kan binnen het kader van deze deelgeschilprocedure, waarbinnen in beginsel geen plaats is voor nadere instructie, niet met voldoende mate van zekerheid geconcludeerd worden dat de schadevergoeding waarop [verzoekster] aanspraak kan maken hoger is dan het bedrag dat zij tot op heden van Bovemij bevoorschot heeft gekregen.
Aan het feit dat Bovemij tot op heden ruim heeft bevoorschot kon [verzoekster] voorts, behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gebleken, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat Bovemij daarmee doorgaat, ook waar zij van mening is dat er onvoldoende feitelijke basis is voor verdere bevoorschotting. Een andersluidend oordeel zou tot het ongewenste resultaat kunnen leiden dat verzekeraars zich terughoudend opstellen wat betreft bevoorschotting. Dit betekent dat het verzoek van [verzoekster] tot het betalen van een nader voorschot wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.5.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft [verzoekster] gesteld dat Bovemij in het verleden de advocaatkosten en buitengerechtelijke kosten volledig heeft voldaan, maar dat zij daar nadien een achterstand in heeft laten ontstaan. Bovemij is op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW gehouden om deze achterstand te betalen, aldus [verzoekster]. Bovemij heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd.
Ten aanzien van de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte is vereist dat, in de gegeven omstandigheden, de kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Bovemij heeft zelf de complexiteit van deze zaak benadrukt. Die complexiteit zal dan ook zijn uitwerking hebben op de door de advocaat van de benadeelde te verrichten werkzaamheden en daarmee op de buitengerechtelijke kosten. Bovemij heeft als verweer aangevoerd dat een integrale beoordeling van de buitengerechtelijke kosten in verhouding tot de uiteindelijk te vergoeden schade nog niet mogelijk is. Dat moge zo zijn, vast staat wel dat al een aanzienlijk bedrag aan schade is betaald, terwijl de partijen zich nog midden in het schaderegelingstraject bevinden en het dus reëel is dat daarvoor nog buitengerechtelijke kosten worden gemaakt. Onder deze omstandigheden is er voldoende grond voor toewijzing, als voorschot, van (een deel van) de achterstallige buitengerechtelijke kosten, in redelijkheid bepaald op € 5.000,00. Aan de algemene betwisting, door Bovemij, van de relevantie van de werkzaamheden gaat de rechtbank voorbij. De declaraties zijn deugdelijk gespecificeerd.
Kostenbegroting
4.6.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18).
4.7.
[verzoekster] heeft in dat kader verzocht terzake van het honorarium van de advocaat deze kosten aan haar zijde te begroten op € 3.965,00 nog te vermeerderen met de griffierechten ad € 267,00. Bovemij heeft verweer gevoerd. Volgens haar betreft de zaak geen deelgeschil en de zaak is aldus onterecht ingesteld. Op haar beurt verzoekt zij [verzoekster] te veroordelen in de kosten van het geding.
4.8.
Aan het verweer van Bovemij zal voorbij worden gegaan nu vastgesteld is dat de verzoeken van [verzoekster] zich leenden voor behandeling in deelgeschil. Dat de verzoeken niet zijn toegewezen, doet daaraan niet af. Nu voor het overige geen verweren zijn gevoerd tegen de verzochte kostenbegroting en deze kostenbegroting de rechtbank ook niet bovenmatig voorkomt zullen de kosten conform het verzoek van [verzoekster] worden begroot op in totaal € 4.232,00. [verzoekster] heeft tevens verzocht Bovemij in de aldus begrote kosten te veroordelen. Dat verzoek is eveneens toewijsbaar, aangezien het Bovemij aansprakelijkheid voor de schade - waarvan deze kosten deel uitmaken - heeft erkend.
4.9.
Op grond van artikel 1019 aa lid 3 Rv is artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, niet van toepassing. ECLI:NL:RBARN:2012:3827