Rb Arnhem 180411 voorschot terzake te maken reiskosten (ID-NL) in verband met een toegewezen verzoek deskundigenbericht afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 180411 voorschot terzake te maken reiskosten (ID-NL) in verband met een toegewezen verzoek deskundigenbericht afgewezen, kosten € 3.805,69 (€ 225,00 X 12,5 + 6% + 19% + € 258,00 aan griffierecht).
2. De beoordeling
2.1. In deze zaak met internationale aspecten bestaat rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder b jº artikel 2 Rv. De partijen hebben er desgevraagd voor gekozen dat Nederlands recht op het onderhavige geschil van toepassing is.
2.2. Op 8 oktober 2007 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Op de [adres] te [woonplaats], gemeente Nijmegen, is de auto waarin hij naast [betrokkene] voornoemd als bijrijder zat, van achteren aangereden door een bij ASR verzekerde auto.
ASR heeft erkend dat zij aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval lijdt.
[verzoeker] stelt dat hij als gevolg van het ongeval rugklachten, een kneuzing van de borstkas en beenklachten heeft opgelopen en geheugen- en concentratieproblemen ondervindt. Als gevolg van deze klachten lijdt [verzoeker] schade in de vorm van onder meer verlies aan verdienvermogen. Bovendien moet hij als gevolg van het ongeval medische kosten maken waartegen hij niet verzekerd is, aldus [verzoeker].
ASR betwist dat de (rug)klachten door het ongeval zijn veroorzaakt en stelt zich voorts op het standpunt dat [verzoeker] zijn gestelde verlies aan verdienvermogen niet heeft aangetoond.
2.3. [verzoeker] houdt ASR op grond van artikel 6 WAM en artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het verkeersongeval lijdt. In verband hiermee heeft [verzoeker] bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot het bevelen van voorlopige deskundigenberichten (zaak- en rolnummer: 210490 / HA RK 11-13). Bij beschikking van heden heeft de rechtbank dit verzoek van [verzoeker] toegewezen in die zin dat voorlopige deskundigenberichten door een neuroloog en een orthopeed zijn bevolen, en heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek een voorlopig deskundigenbericht door een arbeidsdeskundige te bevelen aangehouden.
2.4. Het onderhavige verzoekschrift strekt ertoe op de voet van artikel 1019w Rv te beslissen dat ASR aan [verzoeker] een voorschot betaalt van € 7.106,35 ter zake van de kosten samenhangend met de reis van verzoeker in verband met door hem in Nederland te ondergane onderzoeken met betrekking tot de voorlopige deskundigenberichten.
2.5. Met het verweer van ASR ligt onder meer de vraag voor of het verzoek voldoende aan een vaststellingsovereenkomst bijdraagt als bedoeld in artikel 1019z Rv.
Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Ter zitting is duidelijk naar voren gekomen dat wat er ook zij van de aard en de omvang van het ongevalsgerelateerde letsel, het feit dat er vrijwel geen bewijs is van de stelling dat als gevolg van het ongeval arbeidsvermogensschade wordt geleden, in de weg zal blijven staan aan een regeling tussen partijen. Dat [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval werkte, in de door hem gestelde mate en dat hij daarmee het genoemde inkomen genereerde is met geen enkel bewijsstuk gestaafd. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat bevoorschotting in verband met de reis die [verzoeker] dient te maken om in het kader van voorlopige deskundigenberichten onderzoek mogelijk te maken naar het causaal verband tussen zijn klachten en het verkeersongeval, te ver af ligt van de totstandkoming van een minnelijke regeling over de vergoeding van letselschade als gevolg van dat ongeval. De rechtbank verwijst in dit verband naar de volgende passage in de wetsgeschiedenis: “Blijkt bijvoorbeeld dat naast het deelgeschil over wezenlijke andere geschilpunten ook nog geen overeenstemming is bereikt, dan is de zaak (nog) niet geschikt voor een deelgeschilprocedure.” (TK 2008-2009, 31 518 nr. 8, p. 8).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek dient daarom op de voet van artikel 1019z Rv te worden afgewezen.
2.6. Ter zake van de kosten geldt het volgende. Niet kan worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Anders dan ASR heeft opgeworpen is op zichzelf niet uitgesloten dat de verzochte bevoorschotting aan een schikking zou hebben kunnen bijdragen. Dat die bijdrage onvoldoende is geoordeeld betekent niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van de daarmee gepaard gaande kosten onredelijk was. Begroting van de kosten op de voet van artikel 1019aa Rv is dan aangewezen.
ASR heeft aangegeven dat zij zich kan verenigen met een uurtarief van € 225,00 exclusief BTW zoals genoemd onder randnummer 15 van het verzoekschrift. Nu daar is vermeld dat in dit uurtarief de kantoorkosten van 6% niet zijn begrepen veronderstelt de rechtbank ASR ook met deze opslag akkoord. Dit uurtarief komt de rechtbank niet onredelijk voor.
In haar verweerschrift heeft ASR opgemerkt dat zij 3 in plaats van de door [verzoeker] opgevoerde 5.2 uur redelijk acht voor de tot en met de indiening van het verzoekschrift bestede tijd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ASR echter laten weten dat zij de begroting van de kosten aan de rechtbank wil overlaten. Mr. Roth heeft tijdens de mondelinge behandeling, onderbouwd met een uitgebreide urenstaat, aangegeven dat hij 12½ uur aan de zaak heeft besteed. Dit aantal uren komt de rechtbank niet onredelijk voor. De kosten zullen gelet op het voorgaande worden begroot op € 3.805,69 (€ 225,00 X 12,5 + 6% + 19% + € 258,00 aan griffierecht).
2.7. [verzoeker] heeft tevens verzocht ASR in de aldus begrote kosten te veroordelen. Dat verzoek is niet bestreden en toewijsbaar. Op de voet van artikel 1019aa lid 2 Rv gelden de begrote kosten als kosten bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW en zijn de regels betreffende de proceskostenvergoeding niet van toepassing in het geval de vordering ten principale aanhangig wordt gemaakt. Het ‘van kleur verschieten’ van de kosten waarmee in het oorspronkelijke wetsontwerp nog rekening moest worden gehouden (TK 2007-2009, 31 518, nr. 3, p. 19) is derhalve uitgesloten (zie het gewijzigd amendement Gerkens, TK 2008-2009, 31 518, nr. 13). Vast staat dat ASR schadeplichtig is in de zin van artikel 6:95 BW. Een belemmering voor een veroordeling van ASR in de kosten bestaat dan niet.
2.8. Voor een veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, zoals ASR heeft verzocht, is geen plaats. Op grond van artikel 1019aa lid 3 Rv is artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat het indienen van het onderhavige verzoek door [verzoeker] jegens ASR onrechtmatig is. LJN BQ5786