Rb Maastricht 120111 geen deelgeschil nu het verzochte (€ 287.350,--) zich niet beperkt tot beslissing van een deelvraag; kosten niet in redelijkheid gemaakt
- Meer over dit onderwerp:
Rb Maastricht 120111 geen deelgeschil nu het verzochte (€ 287.350,--) zich niet beperkt tot beslissing van een deelvraag; kosten niet in redelijkheid gemaakt
Verzoeker is op 22 december 1998, in dienst van verweerster, uitgegleden in de wasstraat van verweerster. Als gevolg hiervan heeft hij lichamelijke klachten en beperkingen overgehouden en is hij voor 80% tot 100% afgekeurd. De verzekeraar van verweerster, Bovemij, heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Partijen zijn in de periode 2002 tot en met 2005 overeengekomen voorlopig de (im)materiële schade tot 1 juli 2008 af te handelen, waarna Bovemij € 145.500,-- aan verzoeker ter beschikking heeft gesteld. De gemachtigde van verzoeker heeft in het voorjaar van 2008 de correspondentie met Bovemij hervat. Bovemij wenst zonder nader medisch onderzoek niets meer aan verzoeker te betalen.
Het verzoek
Verzoeker verzoekt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verweerster te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te voldoen een bedrag van € 287.350,--, met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van verweerster in de kosten van deze procedure.
Aan zijn verzoek legt verzoeker samengevat ten grondslag dat hij op grond van in het verzoekschrift uitgebreid omschreven argumenten niet nogmaals onderwerp van nader medisch onderzoek wenst te zijn. Op zijn verzoek is door een rekenbureau zijn Verlies Arbeids Vermogen over de periode 1 juli 2008 tot de datum van zijn pensionering, 1 april 2026, becijferd op voormeld bedrag. De door hem buiten rechte gemaakte kosten zijn hierin niet begrepen.
Het verweer
Kort gezegd voert verweerster aan dat verzoeker in weerwil van gemaakte afspraken weigert om medewerking te verlenen aan noodzakelijke en medische onderzoeken ter vaststelling van zijn verlies van verdien vermogen. Tevens voert zij gemotiveerd aan dat in casu geen sprake is van een deelgeschil. Ook betwist zij de berekening door het rekenbureau. Verweerster concludeert primair verzoeker niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair het verzoek af te wijzen, meer subsidiair een veroordeling te beperken tot het verlies arbeidsvermogen voor de komende twee tot driejaar, telkens met veroordeling van verzoeker in de kosten van deze procedure.
De beoordeling
Verzoeker heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure in letsel- en overlijdensschadezaken opgenomen.
Partijen
Uitdrukkelijk is door partijen naar aanleiding van de ter zitting gerezen discussie besproken dat niet de verzekeraar maar [Verweerster] aangemerkt moet worden als de procespartij. Hoewel het verzoekschrift de [Verweerster], in dit verband noemt vormt dit - zo is medegedeeld - geen onderdeel van het debat van partijen en dient hiervoor gelezen te worden [Verweerster]
Deelgeschil dat zich leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure?
De rechter dient te beoordelen of er sprake is van een deelgeschil dat zich leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een dergelijk geschil. Indien dit niet het geval is dient het verzoek afgewezen te worden.
De regeling van de deelgeschilprocedure is bedoeld om de afhandeling van letsel- en overlijdensschadeclaims in het buitengerechtelijke traject te bevorderen en partijen een instrument te geven om de impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen te doorbreken en terug te keren naar de buitengerechtelijke onderhandelingen om het schaderegelingstraject definitief af te kunnen ronden. Betrokkenen wordt daartoe een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter geboden ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling.
Er is sprake van een deelgeschil dat voor behandeling in de deelgeschilprocedure in aanmerking komt indien het verzoek een geschil betreft over een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt in verband met de vordering zoals die zou luiden indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt en waarvan beëindiging bij kan dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. Indien partijen daar niet in slagen kunnen zij alsnog de gehele zaak aan de rechter voorleggen in een bodemprocedure in eerste aanleg.
De kantonrechter stelt vast dat het verzochte zich niet beperkt tot beslissing van een deelvraag maar geformuleerd is als het petitum in een bodemprocedure. De - wat gezochte - omstandigheid dat verzoeker de beslissing omtrent de kosten buiten rechte buiten het verzoek heeft gehouden maakt dit niet substantieel anders. Reeds om deze reden is er geen sprake van een deelgeschil dat zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure zodat het verzoek afgewezen dient te worden.
Indien al ruimte gevonden zou worden om in het kader van het verzochte de ter zitting gebleken debatpunten tussen partijen -al dan niet na nadere bewijsvoering of wisseling van stukken- te beoordelen en daarover te beslissen krijgt de onderhavige procedure (wat betreft inhoud en tijdsduur) het karakter van een bodemprocedure. Dit past niet bij de ratio en het doel van de deelgeschilprocedure, zoals hiervoor weergegeven. Daaraan doet niet af dat de wetgever de mogelijkheid van meerdere deelprocedures in hetzelfde geschil open heeft gelaten, nu zich hier immers de situatie voordoet waarin er geen sprake is van meerdere deelprocedures in hetzelfde geschil doch veelal van nagenoeg alle deelgeschillen in één deelprocedure. De kantonrechter slaat daarbij ook acht op de omstandigheid dat er in beginsel geen hoger beroep tegen de beslissing in het deelgeschil openstaat, doch dezelfde onderwerpen onder omstandigheden in een bodemprocedure opnieuw aan de orde kunnen worden gesteld. Mede gelet op het principiële en verstrekkende karakter van enkele van de ter zitting gebleken debatpunten, zoals de vraag omtrent de verjaring van het verzochte en de vraag of in het kader van al dan niet gemaakte afspraken tussen partijen in 2006 door de verzekeraar terecht aangedrongen wordt op nadere (medische en/of arbeidsdeskundige) beoordeling van de klachten is het hoogst onwaarschijnlijk dat de beslissing op het verzochte uiteindelijk zal leiden tot een succesvolle totstandkoming van een buitengerechtelijke regeling. Gelet op het hiervoor geschetste wegen de kosten en tijdsduur van de deelprocedure niet op tegen het belang.
Kosten
Op voet van artikel 1019aa Rv dient de rechter de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van verzoeker te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid BW in aanmerking moeten worden genomen. Het dient daarbij te gaan om kosten welke in redelijkheid gemaakt zijn en de hoogte van die kosten dient eveneens redelijk te zijn. De kantonrechter wijst de kosten af, nu niet blijkt dat ze in redelijkheid zijn gemaakt. Gelet op al het vorenstaande had een bodemprocedure in de huidige stand van het debat tussen partijen voor de hand gelegen.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af; Piv-site LJN BP2143