Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 270624 voorschot vanwege te afwachtend beleid m.b.t. bekkenbodemfysio; verzocht € 45.000,00, toegewezen € 2.250,00

RBDHA 270624 te afwachtend beleid m.b.t. bekkenbodemfysiotherapie tijdens detentie; staat aansprakelijk
- voorschot vanwege te afwachtend beleid m.b.t. bekkenbodemfysio; verzocht € 45.000,00, toegewezen € 2.250,00
- cf verzoek toegewezen; 24,9 uur x € 225 + 6% + 21% = € 7.185,77

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] is van juni 2021 tot 23 november 2021 gedetineerd geweest in Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] locatie [locatie] (‘PI [locatie] ’). Op 23 november 2021 is haar verblijf geëindigd, omdat zij vanwege haar medische situatie detentieongeschikt werd verklaard.

2.2.

Op 16 augustus 2022 heeft dr. [naam medisch adviseur 1] (werkzaam als medisch adviseur bij De Bureaus) op verzoek van [verzoekster] een medisch advies uitgebracht over de medische zorg die binnen PI [locatie] aan haar is verleend. Het advies van [naam medisch adviseur 1] luidt als volgt, voor zover hier relevant:

“Beschouwing

(…).

Zoals betrokkene zelf al aangeeft, heeft ze er alles aan gedaan om haar complexe medische situatie ten tijde van het voorarrest zo goed mogelijk te onderbouwen door zelf en via haar advocaat medische informatie aan te leveren. Tijdens het intakegesprek wordt daarnaast besproken dat haar medicatielijst en de huisartseninformatie zou worden opgevraagd. Al deze informatie bij elkaar was van belang voor de medische dienst om een duidelijk beeld te krijgen van de gezondheidsstatus van betrokkene, gezien de verschillende problemen die een rol spelen en grotendeels met elkaar lijken samen te hangen / elkaar in stand lijken te houden. Aangezien ten tijde van het voorarrest sprake was van een actieve behandeling, zowel op het gebied van (bekkenbodem)fysiotherapie als op het gebied van medicatie en frequente specialistische controles, is het naar mijn mening in het kader van goed hulpverlenerschap noodzakelijk dat de medische dienst die betrokkene begeleidde tijdens haar voorarrest voldoende op de hoogte was van in ieder geval de indicaties voor deze actieve behandelingen. Dit lijkt op basis van de ontvangen informatie slechts beperkt het geval te zijn geweest. Ik lees in de ontvangen informatie dat de verwachting was dat betrokkene waarschijnlijk drie tot vier weken in voorarrest zou blijven. Ik kan daarvan uitgaande de conclusie dat de ziekenhuiszorg (dat wil zeggen de consulten bij de gynaecoloog, de uroloog en eventueel MDL-arts, naast de geplande onderzoeken van de buik) geduid werden als uitstelbare zorg en dat hiervoor geen spoedindicatie werd gezien, wel begrijpen.

Er bleek echter sprake te zijn van een langere aanwezigheid in de penitentiaire inrichting met in augustus 2021 een duidelijke toename van klachten. Hierop heeft de medische dienst adequaat verwijzingen opgesteld naar de specialisten in het ziekenhuis, maar deze verwijzingen lijken met enige vertraging te zijn gedaan, omdat niet zou zijn beschikt over de medische informatie en die alsnog opgevraagd moest worden. Betrokkene geeft aan dat deze informatie in een eerder stadium al zou zijn overhandigd.

Waarom op dat moment niet is gestart met adequate fysiotherapie en bekkenbodemfysiotherapie is mij niet volledig duidelijk. Naar mijn mening was dit wel geïndiceerd, aangezien betrokkene al ruim een maand aanwezig was in de inrichting en uit de ontvangen informatie duidelijk blijkt dat een indicatie aanwezig was voor deze behandelingen vanwege de met name overactieve bekkenbodem, blaas en darm ten tijde van het voorarrest. Hoe het beloop was geweest als op dat moment gestart was met adequate fysiotherapie, is moeilijk in te schatten.

(…).

Conclusie

Al met al acht ik het onzorgvuldig van de medische dienst dat, gezien de uitgebreide pre-existente complexe problematiek, onvoldoende een beeld is gevormd van alle klachten en lopende behandelingen ten tijde van de intake of kort daarna.

Goed te begrijpen is dat de zorg in 1e instantie is aangeduid als uitstelbare zorg, met het idee dat betrokkene 3 tot 4 weken in de inrichting aanwezig zou zijn. Echter, toen duidelijk werd dat de detentie langer zou duren, werd onvoldoende adequaat gehandeld in het opstarten van de juiste behandelingen en begeleiding.

Bij de zeer forse toename van de klachten lijkt meer te zijn ingezet op pijnstilling dan op behandeling van de onderliggende oorzaak, waarbij verschillende medicamenten betrokkene eerder kwaad dan goed gedaan.

Als eerder een poging gedaan was om een adequate behandeling van de grond te krijgen, was ook eerder duidelijk geworden dat een dergelijke behandeling niet mogelijk was binnen detentie en verwacht ik dat [verzoekster] eerder ongeschikt zou zijn verklaard. Lastig is in te schatten hoe het beloop van de klachten in dat geval was geweest.”

2.3.

Op 20 oktober 2022 heeft [verzoekster] de Staat aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van medisch onzorgvuldig handelen gedurende genoemde periode van detentie in PI [locatie] .

2.4.

Op 21 februari 2023 heeft dr. [naam medisch adviseur 2] (arts, werkzaam als medisch adviseur bij Dienst Justitiële Inrichtingen) een medisch advies uitgebracht op verzoek van de Staat. Het advies van [naam medisch adviseur 2] luidt als volgt, voor zover hier relevant:

“Uw vragen en daarop mijn antwoorden:

(…).

3. In de beschouwing worden door de medisch adviseur een aantal conclusies getrokken en verwijten geformuleerd. Kun je je vinden in deze conclusies en in hoeverre acht jij de gemaakte verwijten – aan de medische dienst – al dan niet terecht? (…).

(…).

- Had de medische dienst in augustus 2021 moeten starten met het aanbieden van adequate fysiotherapie en bekkenbodemfysiotherapie?

Ja.

De medisch adviseur van De Bureau acht dit geïndiceerd. Is dit een terechte conclusie, en een conclusie die de medische dienst op dat moment ook had moeten trekken?

Ja, zoals onder punt 2 toegelicht had de medische dienst in mijn ogen op/kort na 25 augustus 2021 de relatie tussen buikpijn en overactieve bekkenbodem kunnen en moeten leggen. Mevrouw had eind augustus meerdere malen geklaagd over buikpijn. De gynaecoloog indiceerde hiervoor in april 2021 BBFT1. Deze BBFT vond plaats, aldus het dossier van de bedrijfsarts. (…).

- Door de neuroloog zou zijn geadviseerd te starten met pijnmedicatie en fysiotherapie. Fysiotherapie lijkt wel te zijn aangevraagd, maar niet van de grond te zijn gekomen. Klopt dit?

Ja, dit klopt deels. De BBFT komt laat van de grond.

En zo ja, is daarvoor een reden aan te duiden in het dossier?

Ja, deels. Op 7 september noteert de administratief medewerker dat een externe fysiotherapiepraktijk op 17 september in de PI een behandeling aan haar bekken kan geven. Er is een verwijzing gestuurd maar deze is niet opgenomen in het dossier. Ik tref in het dossier geen notities aan dat door de medische dienst is overwogen of dit een tijdige afspraak zou zijn of dat de afspraak vervroegd zou moeten worden. Op 17 september noteert de fysiotherapeut vervolgens dat een behandeling door een geregistreerd BB FTH2 noodzakelijk is. Kennelijk was om onduidelijke reden niet op voorhand duidelijk dat het consult door een BB FTH moest worden verricht. Ik tref in het dossier geen notities aan dat door de medische dienst is overwogen wat hierop aan actie zou moeten worden ondernomen en op welke termijn (ook niet dat door de medische dienst naar een verklaring is gezocht dat geen consult door een BB FTH werd verricht). Op 27 september stelt de gynaecoloog een duidelijke indicatie BBFT wegens zeer forse bekkenbodemhypertonie. Op 1 oktober meent de arts dat daarvoor een overplaatsing naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) nodig is. In overleg met mevrouw wordt afgewacht. Uiteindelijk vindt toch op 8 oktober een consult plaats met een BB FT.

(…).

- Mevrouw [verzoekster] is op 27 september 2021 gezien door een gynaecoloog?

Ja.

Heeft de medische dienst tijdig de adviezen van de gynaecoloog opgevolgd?

Nee, in mijn ogen niet. De gynaecoloog stelt na de beoordeling op 27 september een duidelijke indicatie voor adequate bekkenfysiotherapie. De brief van de gynaecoloog met de resultaten van de beoordeling en het beleid, wordt op 29 september in het medisch dossier opgeslagen. Op 1 oktober spreekt de arts met mevrouw over de bevindingen. In dit gesprek komt aan bod dat bewegen en BBFT heel belangrijk zijn voor haar. Ze bespreken een eventuele overplaatsing naar het JCvSZ, maar mevrouw wil nog even afwachten. Ik had hier geen afwachtend beleid verwacht. Ik had juist (wederom) verwacht dat de arts het belang van BBFT zou uitleggen aan mevrouw, zou onderzoeken hoe dit binnen de PI [locatie] of elders binnen (of vanuit) detentie op korte termijn geregeld kan worden en zou overleggen met de gynaecoloog wat de consequenties kunnen zijn als BBFT werd uitgesteld. (…).

- Is de conclusie van de medisch adviseur van De Bureaus terecht dat uit de beoordeling van de tijdelijke detentieongeschiktheid blijkt dat de tijd in detentie en met name het ontbreken van adequate behandeling, mevrouw [verzoekster] heeft teruggeworpen in haar klachtenpatroon vanwege het ontbreken van de juiste zorg?

Ja, dit staat verwoord in het medisch advies van mijn collega [Naam] d.d. 21 januari 2022. Ik ben het hiermee eens.

3. Kun jij op basis van het medisch dossier een oordeel geven over het handelen van de medische dienst?

Ja.

Ontbrak inderdaad de juist zorg?

Ja.

En zo ja, kun jij op basis van het dossier beoordelen wat daarvan de oorzaak is geweest?

Deels, omdat mogelijk niet alle overwegingen van de zorgverleners zijn gerapporteerd in het medisch dossier.

Is dit (slechts?) te wijten aan een afwachtende houding van de medische dienst, zoals het verwijt lijkt te zijn, of zijn daar ook andere oorzaken voor?

Het betreft denk ik een combinatie van oorzakelijke factoren. Ik denk dat een afwachtende houding een rol heeft gespeeld. Daarnaast wist de medische dienst kennelijk niet hoe BBFT te regelen viel binnen (of vanuit) detentie. Ik vermoed dat het idee dat hiervoor een overplaatsing naar het JCvSZ noodzakelijk was, het opstarten van BBFT heeft vertraagd. Dat een strafonderbreking kon worden aangevraagd om buiten detentie intensieve therapie te doorlopen, was kennelijk ook onbekend bij de medische dienst. Er is, uitgaande van de notities in het medisch dossier, geen overleg gevoerd met haar casemanager over mogelijke opties rond overplaatsing en haar detentie. Het heeft te lang geduurd voordat het belang van BBFT voor mevrouw duidelijk werd. Wat hiervoor de oorzaak is weet ik niet. Mogelijk is de informatie van externe huisarts, bedrijfsarts, externe behandelaren van de periode voorafgaand aan detentie, onvoldoende bestudeerd. Onbekendheid met de klachten die een overactieve bekkenbodem kan veroorzaken en hoe ernstig die kunnen zijn is mogelijk ook een oorzaak. De klachten van spierzwakte en gevoelsstoornissen in de benen wezen eerst naar een mogelijk neurologisch probleem. Dat vind ik begrijpelijk. Mogelijk is het belang van BBFT in het algemeen onbekend. Waarom op 17 september mevrouw niet door een geregistreerde BBFTH is gezien is mij ook onbekend. Waarom het de medische dienst niet lukt om in overleg met de leefafdeling mevrouw meer te laten bewegen en gezond te laten eten, is mij ook onbekend. Er wordt melding gemaakt van miscommunicatie, maar wat daar precies onder wordt verstaan is onduidelijk.

4. Indien jij concludeert dat de juiste zorg heeft ontbroken, heeft dat er dan voor gezorgd dat de klachten van mevrouw [verzoekster] zijn toegenomen of zijn er ook andere oorzaken aan te wijzen?

Andere oorzaken zijn niet geheel uit te sluiten. Maar gelet op - de relatie tussen buik/bekkenklachten en de overactieve bekkenbodem die de eerdere gynaecoloog al stelde en de werd bevestigd door de huidige gynaecoloog, - het ontbreken van lopende BBFT door de detentie, - het ontbreken van neurologische verklaringen voor de pijnen, en - de zeer forse bekkenbodemhypertonie die de gynaecoloog tijdens detentie constateerde, zie ik het langdurig uitblijven van BBFT als belangrijke oorzaak van de toename aan klachten bij mevrouw tijdens detentie.

5. Ligt het in de lijn der verwachting dat de klachten van mevrouw [verzoekster] zouden zijn afgenomen indien de medische dienst anders zou hebben gehandeld, althans volgens de wijze als voorgesteld door de medisch adviseur van De Bureaus?

(…). Het beloop van klachten met adequate behandeling is moeilijk in te schatten. Maar ik verwacht dat met eerder opstarten van BBFT en het bieden van voldoende mogelijkheid tot bewegen en het nuttigen van gezonde voeding, er een goede kans zou hebben bestaan dat de klachten in gunstige zin zich ontwikkelden. Dit zijn immers interventies die geadviseerd zijn door medisch specialisten. (…). Ze kent trauma’s in de voorgeschiedenis waarvan algemeen bekend is dat ze een relatie hebben met een overactieve bekkenbodem. (…). Dat een eerdere poging om een adequate behandeling van de grond te krijgen zou leiden tot een eerdere verklaring detentie ongeschiktheid, steun ik niet. Als in een eerder stadium duidelijk werd hoe BBFT door een erkende BBFTH binnen of vanuit detentie geleverd kon worden (want dat is mogelijk, er zijn PI’s die dit regelen) dan was de benodigde intensiteit van BBFT mogelijk minder en was hier geen verblijf buiten detentie voor nodig.

(…).”

2.5.

Op 7 december 2023 heeft drs. [naam medisch adviseur 3] (huisarts, werkzaam als medisch adviseur bij Medisch Advies Bureau) een medisch advies uitgebracht op verzoek van [verzoekster] . Het advies van [naam medisch adviseur 3] luidt als volgt, voor zover hier relevant:

“(…).

4. Of u van mening bent dat binnen PI [locatie] de juiste medische zorg is verleend aan cliënte. Kunt u in het geval u niet van mening bent dat de juiste zorg is verleend aan cliënte binnen PI [locatie] aangeven waar dit dan precies in is gelegen? (…).

Ook ik ben van mening dat het belang van bekkenbodemfysiotherapie niet goed is doorgekomen (bij de medische dienst van de penitentiaire inrichting en mogelijk bij betrokkene zelf aangezien zij in de eerste maanden van detentie er ook geen melding van lijkt te maken) en dat betrokkene deze wel had moeten ontvangen tijdens detentie. Uroloog [naam uroloog] , die tijdens detentie is geconsulteerd en waarvan de medische dienst directe terugkoppeling zal hebben gekregen (of anders had moeten vragen) schrijft ook bekkenbodemfysiotherapie voor (buiten dat betrokkene hier al langere tijd mee bekend was op nadrukkelijk en herhaaldelijk advies van de gynaecologen.) De pijn en incontinentie maken herstart van de bekkentherapie tijdens detentie al zeer wenselijk, maar het voorkomen van urineweginfecties ten gevolge van onvolledig uitplassen bij verhoogde bekkenspanning acht ik nog belangrijker, omdat urineweginfecties niet alleen erg hinderlijk, maar potentieel zeer ziekmakend zijn.

Op 06-09-2021 maakt betrokkene, nadat zij in het ziekenhuis is geweest, gewag van het ontvangen advies om vooral bekkenbodemfysiotherapie te starten. Ook gynaecoloog [naam gynaecoloog] geeft in consult tijdens detentie, op 27-09-2021, dat bekkenbodemtherapie aangewezen is en dat deze geregeld wordt in de penitentiaire inrichting. De eerste afspraak vindt plaats op 08-10-2021, wanneer de klachten dermate hevig zijn dat behandeling door de bekkenbodemfysiotherapeut in wezen niet mogelijk is en eerst goed mobiliseren met een rollator aangewezen is. Waarom het belang van spoed in de behandeling van de bekkenbodemproblematiek niet snel genoeg lijkt door te komen kan ik niet beoordelen. Opvallend vind ik het voorts dat alle stappen lang op zich laten wachten, nadat eind september/begin oktober bij de medische dienst het belang van de behandeling van de bekkenbodem duidelijk wordt.

(…).

5. (…).

Ik ben het met beide adviseurs eens dat betrokkene eerder (in ieder geval zodra de informatie uit het medisch dossier beschikbaar kwam; onduidelijk blijft waarom dit niet bij intake gebeurde, maar er is dan ook geen notitie van vermelding van bekkenproblematiek door betrokkene) bekkenbodemfysiotherapie had moeten krijgen. Ook vind ik het opvallen dat het lang duurde voordat betrokkene ontslagen werd uit detentie nadat duidelijk werd dat geen adequate zorg geboden kon worden. Ik ben het ermee eens dat dit het herstel van de pre-existente klachten van betrokkene teruggeworpen heeft. Overigens kan ik mij er wel in vinden dat de medische dienst op basis van de notities van het intakegesprek, waar de bekkenproblematiek niet genoemd wordt, aanvankelijk uitgaat van uitstelbare zorg, totdat het medisch dossier beschikbaar komt en anders uitwijst. De adviseurs [naam medisch adviseur 1] en [naam medisch adviseur 2] lijken ook het voorschrijfgedrag van de medische dienst te bekritiseren, maar persoonlijk heb ik daar, zoals gezegd, geen moeite mee.

6. Of de gezondheidsklachten die cliënte nu nog ervaart naar uw oordeel in direct verband staan met het niet bieden van adequate medische zorg binnen PI [locatie] . (…).

Deze vraag is uitermate moeilijk te beantwoorden en niet in concrete termen te doen. Ik ben van mening dat het onthouden van adequate zorg het herstel van problematiek die reeds aanwezig was (bekkenproblematiek met name, prikkelbare darmsyndroom in mindere mate) heeft teruggeworpen. Dit heeft mogelijk ook aanleiding gegeven tot het ontwikkelen van de functionele neurologische stoornis, maar het is niet met zekerheid te zeggen dat betrokkene dit niet ontwikkeld zou hebben als zij wél direct adequaat zou zijn behandeld. Het beloop geruime tijd na detentie beschrijft ook een wisselende tendens met terugvallen in herstel en ook vóór detentie wordt een verslechtering van de psychische klachten beschreven, hetgeen zijn uitwerking kan hebben op de overige problematiek. Al met al denk ik dat de huidige situatie van betrokkene in enige mate nog wel in direct verband staat met het ontbreken van adequate behandeling tijdens detentie, maar concreet schatten of kwantificeren van deze mate is ondoenlijk.

(…).”

3 Het deelgeschil

3.1.

Na wijziging van het verzoek verzoekt [verzoekster] dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:

I. verklaart voor recht dat het medisch onzorgvuldig handelen (van de medische dienst van PI [locatie] ) in de periode van juni 2021 tot en met november 2021 een tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelovereenkomst dan wel een onrechtmatige daad van de Staat jegens [verzoekster] oplevert;

II. de Staat veroordeelt de schade te vergoeden die [verzoekster] als gevolg van het medisch onzorgvuldig handelen heeft geleden of nog zal lijden;

III. de Staat veroordeelt een voorschot op de door [verzoekster] geleden en/of te lijden schade te voldoen van € 45.000 althans een voorschot in goede justitie vast te stellen;

IV. de buitengerechtelijke kosten (‘bgk’) vanwege het deelgeschil begroot op een bedrag van € 7.185,77 voor advocaatkosten en de Staat veroordeelt om aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 584 vanwege de aan haar opgelegde eigen bijdragen.

3.2.

[verzoekster] legt aan het verzoek ten grondslag dat de medische dienst gedurende haar detentie onzorgvuldig heeft gehandeld en dat daarmee toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hen bestaande geneeskundige behandelovereenkomst op grond van artikel 7:446 Burgerlijk Wetboek (‘BW’) in samenhang met artikel 6:74 BW dan wel dat sprake is van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). De Staat moet de schade vergoeden die [verzoekster] daardoor heeft geleden en lijdt. [verzoekster] stelt dat de medische dienst haar klachten niet serieus heeft genomen, onvoldoende op de hoogte was van haar medische geschiedenis en gesteldheid en eerder had moeten starten met bekkenbodemfysiotherapie. [verzoekster] beroept zich daarbij op de rapporten van de drie medisch adviseurs.

3.3.

Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat een veroordeling tot het betalen van schadevergoeding zonder dat daarbij een concreet bedrag (of verwijzing naar de schadestaatprocedure) is gevorderd – zoals onder II verzocht – niet toewijsbaar is. De rechtbank vat haar verzoeken aldus op, dat zij wil dat (ook) voor recht wordt verklaard dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die zij stelt geleden te hebben en nog te lijden als gevolg van de fout van de medische dienst. Zo heeft de Staat het ook begrepen.

3.4.

De Staat voert verweer. Volgens de Staat is er onvoldoende reden om een beslissing te nemen in deelgeschil over de aansprakelijkheid. Partijen zijn het erover eens dat er nog veel onduidelijk is en dat het nodig is expertises te laten verrichten, waarvan de Staat de kosten wil dragen, en zijn daarover in overleg. Het verzoek tot nadere bevoorschotting en vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen omdat de schade van [verzoekster] al is vergoed en de Staat heeft voor het overige toezeggingen gedaan. De Staat heeft de kosten voor het inwinnen van medisch advies (€ 4.105,85) betaald en is bereid de eigen bijdrage van € 584 te betalen. Daar is geen oordeel over nodig.

3.5.

Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4 De beoordeling

Behandeling in deelgeschil

4.1.

Voordat tot inhoudelijk beoordeling van de verzoeken kan worden overgegaan, moet de rechtbank beoordelen of deze zich lenen voor behandeling in deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w - 1019z Rv. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen kan worden doorbroken. De rechter moet dus toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.2.

In deze zaak gaat het om de vraag of voor de verdere onderhandelingen tussen partijen van belang is dat wordt vastgesteld dat de Staat (op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad) aansprakelijk is voor eventuele schade van [verzoekster] , opgelopen door een tekort aan medische zorg tijdens detentie. Volgens de Staat kan dat in het midden blijven omdat hij meewerkt aan alle relevante onderzoeken en overleg, en daarvan ook de kosten vergoedt. De Staat erkent dat de medische dienst jegens [verzoekster] niet-adequaat heeft gehandeld en is bereid om de schade te vergoeden die zij als gevolg daarvan mogelijk heeft geleden.

4.3.

De rechtbank stelt voorop dat het praktisch kan zijn om in onderhandelingen eerst (ook) te onderzoeken of en zo ja hoeveel schade de vermeende fout heeft veroorzaakt. Als langs die lijnen overeenstemming wordt bereikt biedt dat partijen het voordeel dat niet eerst kostbaar en tijdrovend onderzoek wordt gedaan naar de vraag of er daadwerkelijk een fout is gemaakt. Dat neemt niet weg dat die laatste vraag wel van belang is voor de beoordeling van een vordering en ook voor de in dat verband te nemen tussenstappen, de kosten van onderzoeken en rechtsbijstand. Het is de vraag of [verzoekster] voldoende houvast heeft aan de toezeggingen van de Staat over de vergoeding van kosten en haar schade.

4.4.

Dat (partijen het erover eens zijn dat) er nog twee expertises moeten worden verricht en dat de uitkomst daarvan moet worden afgewacht teneinde een volledig beeld te krijgen over de gang van zaken gedurende de detentie van [verzoekster] , althans om (de gevolgen van) het handelen van de medische dienst jegens [verzoekster] in die periode zorgvuldig te kunnen beoordelen, laat onverlet dat [verzoekster] belang heeft bij duidelijkheid over de vraag of de medische dienst gedurende haar detentie een fout heeft gemaakt bij het bieden van medische zorg en of die fout dan is toe te rekenen aan de medische dienst althans de Staat, en de Staat dus gehouden is om eventuele schade te vergoeden. Een oordeel over die vraag kan [verzoekster] helpen bij het verkrijgen van grip op de onderhandelingen tussen partijen en op de daarbij te nemen stappen en dit kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De rechtbank zal het verzoek van [verzoekster] daarom inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

Aansprakelijkheid

4.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat de medische dienst ‘niet-adequaat heeft gehandeld’ door de bekkenbodemfysiotherapie niet eerder te faciliteren voor [verzoekster] .

4.6.

Onder verwijzing naar drie medisch adviezen stelt [verzoekster] dat de medische dienst door dit ‘niet-adequate handelen’ onzorgvuldig heeft gehandeld en dat dit jegens haar een tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst oplevert. De Staat betwist dit standpunt, voert aan dat niet-adequaat handelen door de medische dienst niet vanzelfsprekend (ook) betekent dat in strijd is gehandeld met artikel 7:453 lid 1 BW, wijst op het bestaan van eerdere (relevante) gezondheidsklachten bij [verzoekster] en betoogt dat onduidelijk is in hoeverre de door [verzoekster] gestelde schade in causaal verband staat met het niet-adequaat handelen.

4.7.

Uit de toelichting bij artikel 7:446 BW en artikel 7:453 BW volgt dat de vraag hoe de hulpverlener zijn verplichtingen uit hoofde van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet nakomen wordt beantwoord door te bezien hoe een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden had moeten handelen. De hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners professionele standaard, waaronder de kwaliteitsstandaard. De professionele standaard brengt niet noodzakelijkerwijs met zich dat slechts één goede manier van geneeskundig handelen bestaat. Het begrip professionele standaard is gedefinieerd als volgt: “Het geheel van private normen en regels, medisch wetenschappelijke inzichten en ervaringen dat invulling geeft aan het professioneel handelen van zorgverleners of zorgaanbieders (artikel 1 Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg). Van de hulpverlener mag worden verlangd dat hij die behandelmethode kiest die naar verwachting het beste resultaat voor de patiënt oplevert”.

4.8.

Samenvattend begrijpt de rechtbank de bevindingen van de medisch adviseurs aldus dat het [verzoekster] volgens hen over een periode van circa zes weken in de PI heeft ontbroken aan de juiste medische zorg omdat het belang van spoedige behandeling van de bekkenbodemproblematiek niet snel genoeg is onderkend. De medisch adviseurs weten voor de (trage) gang van zaken geen duidelijke oorzaak aan te wijzen, maar overwegen dat enerzijds sprake was van een samenloop van omstandigheden - zo noteert de medische dienst op zich wel (al) op 7 september 2021 dat een externe fysiotherapeut een behandeling in de PI kan geven, maar wordt die afspraak pas gepland op 17 september 2021 en vervolgens niet uitgevoerd, omdat de fysiotherapeut die zich dan meldt, meent dat daarvoor een geregistreerd fysiotherapeut moet worden ingeschakeld - en anderzijds onbekendheid met behandeling van de klachten op zich en de mogelijkheden tot het faciliteren van de behandeling in de PI in het algemeen.

4.9.

Hoewel het toetsingskader van een ‘zorgvuldig handelend hulpverlener’ als zodanig niet is voorgelegd in de vraagstelling aan de medisch adviseurs, valt uit de adviezen af te leiden dat de organisatie van de medische dienst volgens de adviseurs gedurende de detentie van [verzoekster] niet zodanig was ingericht dat voldoende kon worden ingespeeld op de gezondheidsklachten van [verzoekster] . De hele gang van zaken gedurende genoemde periode van zes weken heeft er (mede) toe geleid dat niet is gekozen voor een behandelmethode die - voorshands, aangezien de uitkomst van de expertises nog moet worden afgewacht, waarover hierna meer - mogelijk het beste resultaat voor [verzoekster] zou hebben opgeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de bevindingen van de medisch adviseurs tot de conclusie dat de medische dienst in voornoemde periode van zes weken jegens [verzoekster] niet ten minste heeft gehandeld conform de professionele standaard.

4.10.

De medisch adviseurs hadden geen afwachtend beleid verwacht en vinden dat het te lang heeft geduurd voordat het belang van adequate bbft duidelijk werd voor de medische dienst en toen dit eenmaal het geval was, wist de medische dienst niet hoe dit te regelen in praktische zin. Volgens de medisch adviseurs had de behandeling met bbft eerder moeten en kunnen worden opgestart indien de medische dienst in een vroeger stadium goed zou hebben gekeken naar de klachten van [verzoekster] en zich meer had verdiept in de behandeling daarvan, zeker nu daar binnen de medische dienst kennelijk onbekendheid mee was. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat de medische dienst het redelijkerwijs niet in zijn macht heeft gehad genoemde vertraging te voorkomen.

4.11.

Dit betekent dat sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming van de medische dienst jegens [verzoekster] in de nakoming van de tussen hen bestaande geneeskundige behandelingsovereenkomst. De Staat is aansprakelijk voor de schade die [verzoekster] als gevolg daarvan heeft geleden of nog lijdt. Dat zal voor recht worden verklaard.

Nadere bevoorschotting

4.12.

[verzoekster] heeft verzocht om nadere bevoorschotting, omdat de door haar geleden schade volgens haar het bedrag van het al door de Staat aan haar betaalde voorschot van € 1.000 overstijgt.

4.13.

Artikel 6:74 BW stelt als voorwaarde voor een recht op schadevergoeding het bestaan van causaal verband tussen het norm schendende gedrag van een ander en de schade. In dit geval is echter sprake van causaliteitsonzekerheid en partijen zijn het erover eens dat de uitkomst van de twee nog uit te voeren expertises moet worden afgewacht om de gevolgen van het handelen van de medische dienst volledig te overzien en de daaruit voor [verzoekster] voortvloeiende schade in kaart te kunnen brengen.

4.14.

Ook voor de medisch adviseurs is onduidelijk of de door [verzoekster] geschetste schade zou zijn uitgebleven indien eerder met bekkenbodemfysiotherapie was gestart. Andere oorzaken voor de klachten van [verzoekster] zijn volgens hen niet uit te sluiten. Er is een kans dat de klachten zich in gunstige zin zouden hebben ontwikkeld in geval van eerdere behandeling met bekkenbodemfysiotherapie, maar tegelijk is moeilijk in te schatten hoe het beloop van de bekkenbodemklachten dan zou zijn geweest. [verzoekster] onderkent dat nader onderzoek nodig is omdat onduidelijk is in hoeverre haar gezondheidstoestand een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de schade en de door haar (in het kader van de verzochte nadere bevoorschotting) gestelde arbeidsongeschiktheid.

4.15.

Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de gestelde inkomensschade van € 31.356,30, de grootste post waarop [verzoekster] haar voorschotverzoek van € 45.000 heeft gebaseerd, geheel of gedeeltelijk te wijten is aan de tekortkoming van de medische dienst tijdens de periode van detentie. Daarbij is van belang dat de post door de Staat gemotiveerd is betwist en dat niet is duidelijk wat de financiële situatie van [verzoekster] zou zijn geweest als zij adequaat zou zijn behandeld en haar eerder in detentie bekkenbodemfysiotherapie was aangeboden.

4.16.

Volgens [verzoekster] heeft zij in de periode van november 2021 tot maart 2023 te maken gehad met kosten voor bekkenbodem- en revalidatiefysiotherapie (inclusief reiskosten) ter hoogte van € 10.809,61. Ook ten aanzien van het verzoek tot bevoorschotting voor deze posten geldt dat eerst moet worden opgehelderd of de klachten waarvoor [verzoekster] in genoemde periode fysiotherapie heeft gevolgd al dan niet verband houden met de reeds voor detentie bestaande klachten en/of het uitblijven van tijdige bekkenbodemfysiotherapie gedurende de detentie, te meer nu [verzoekster] zelf naar voren heeft gebracht dat zij al voor detentie werd behandeld met bekkenbodemfysiotherapie.

4.17.

Het voorgaande neemt niet weg dat uit de stukken blijkt dat [verzoekster] is geconfronteerd met kosten voor medische zorg en naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat [verzoekster] in ieder geval in enige mate schade zal hebben geleden als gevolg van genoemde toerekenbare tekortkoming gedurende haar detentie. De Staat betwist dit ook niet. De rechtbank acht voor deze schadepost een nadere bevoorschotting van € 1.500 op zijn plaats.

4.18.

[verzoekster] heeft ook gesteld dat een vergoeding van € 5.000 uit hoofde van smartengeld passend is, omdat zij tijdens detentie in een rolstoel is beland en lang heeft moeten revalideren. Zij kan nog steeds slechts zeer korte stukken lopen.

4.19.

Artikel 6:106 sub b BW in samenhang met artikel 6:95 BW biedt een grondslag voor vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook daarvoor is onder meer vereist dat er causaal verband bestaat tussen de (gevolgen van de) toerekenbare tekortkoming en het letsel.

4.20.

Omdat nog niet duidelijk is welke gevolgen het niet adequaat handelen van de medische dienst heeft gehad voor [verzoekster] , kan ook niet goed worden ingeschat welk ander nadeel (dan financieel) zij daardoor leed. Ook hierbij geldt dat aannemelijk is dat [verzoekster] wel enig ander nadeel heeft geleden en dat is door de Staat ook niet weersproken. Voor deze post is een voorschot van € 750 naar het oordeel van de rechtbank passend.

Kosten

4.21.

In het verzoekschrift vraagt [verzoekster] om de kosten van het deelgeschil te begroten op € 7.185,77 voor rechtsbijstand en € 3.772,18 voor medische advisering, en de Staat te veroordelen om haar eigen bijdrage van € 584 te vergoeden alsmede het bedrag voor het medisch advies. De kosten van het medisch advies heeft de Staat inmiddels voldaan.

4.22.

Op grond van artikel 1019aa Rv moet begroting plaatsvinden van de kosten van de behandeling van het verzoek in deelgeschil aan de zijde van [verzoekster] . Hierbij wordt de dubbele redelijkheidstoets die besloten ligt in artikel 6:96 lid 2 BW gehanteerd. Het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit laatste is niet aan de orde. Het verweer dat de Staat in dat verband naar voren heeft gebracht, is gepasseerd.

4.23.

[verzoekster] procedeert op basis van een toevoeging, maar de rechtbank ziet geen aanleiding de kostenbegroting daarom achterwege te laten. Het staat [verzoekster] vrij alsnog af te zien van de toevoeging en een eventuele latere schade-uitkering kan meebrengen dat de toevoeging achteraf wordt ingetrokken. [verzoekster] heeft dus belang bij begroting.

4.24.

[verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op basis van een uurtarief van € 225 exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. De advocaat van [verzoekster] heeft samen met een kantoorgenoot 14,9 uur besteed aan de voorbereiding van het deelgeschil en verwacht dat met de verdere behandeling van het deelgeschil nog 10 uren zullen zijn gemoeid. In totaal gaat het dan om 24,9 uur. [verzoekster] verzoekt de advocaatkosten te begroten op: 24,9 uur x € 225 = € 5.602,50 + € 336,15 (6% kantoorkosten) + € 1.247,12 (21% btw) = € 7.185,77.

4.25.

De Staat is bereid om kosten te vergoeden voor zover deze de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Volgens de Staat is geen oordeel van de rechtbank nodig over de door [verzoekster] betaalde eigen bijdrage van € 584, omdat de Staat ook bereid is die kosten te vergoeden.

4.26.

De begrote tijdsbesteding van 24,9 uur is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet bovenmatig. De rechtbank begroot de advocaatkosten op € 7.185,77. ECLI:NL:RBDHA:2024:10536