RBROT 141218 ropivacaine; voorschot € 100.000,00 obv 50% kans;
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 141218 ropivacaïne; voorschot € 100.000,00 obv 50% kans;
- nader desk. onderzoek aangewezen maar ouders hebben het recht om dit niet te willen; tegenverzoek afgewezen
- kosten cf verzoek: 24,8 uur x € 235,- + 21% = € 7051,88; geen korting vanwege erkende fout irt mogelijke kans (50%) aansprakelijkheid
2.
De feiten
2.1.
[naam minderjarige] is op 1 maart 2009 geboren met een afwijking aan zijn dunne darm.
Hiervoor is hij driemaal geopereerd in het EMC. De derde operatie vond plaats op 16 juni 2009 (hierna ook: de operatie). Na de operatie ontstonden bij [naam minderjarige] trekkingen.
2.2.
Op 19 juni 2009 is bij [naam minderjarige] een MRI gemaakt. Op deze MRI is uitgebreide hersenschade te zien die niet te zien was op een MRI die op 9 juni 2009 bij hem is gemaakt.
2.3.
[naam minderjarige] heeft een ernstige hersenbeschadiging en is blijvend ernstig gehandicapt. Zijn grof motorische vaardigheden bevinden zich thans op het ontwikkelingsniveau van een kind van 10 tot 12 maanden, fijn motorische vaardigheden op een niveau van een kind van 10 maanden en zijn sociale vaardigheden op het niveau van een kind van 10 tot 18 maanden. Ook in zijn taalvaardigheid is een ernstige ontwikkelingsachterstand, hij is aangewezen op 24 uur zorg. Hij kan niet normaal lopen, eet alleen sondevoeding en is volledig incontinent.
2.4.
In opdracht van beide partijen heeft een onafhankelijk medisch onderzoek plaatsgevonden door dr. [persoon A] , kinderanesthesioloog, en dr. [persoon B] , kinderarts-neonatoloog. Hun definitieve rapport d.d. 6 oktober 2015 vermeldt – voor zover hier van belang – :
“[ ... ]
EIGEN BESCHOUWING
[ ... ]
2. Tijdens de laparotomie op 16-6-2009 werd een bijna 2 keer hogere dosis locaal anestheticum (ropivacaine 3,8 mg/kg + 2,4 mg/kg 4 uur later= 6,2 mg/4 uur) toegediend, dan volgens de lokale en landelijke richtlijn voor kinderen werd geadviseerd. De maximaal epiduraal aanbevolen dosis is 2 mg/kg als oplaaddosis en 0,2 mg/kg als continue infuus via epidurale route (in totaal 2,8 mg/4 uur) (bron: Kinderformularium). Het lokale protocol schrijft voor (onafhankelijk voor leeftijd): ropivacaïne 0,2 % 1 ml/kg (maximaal 20 ml), wat neerkomt op 2 mg/kg.
De bijwerkingen en symptomen van een te hoge dosering van ropivacaine zijn o.a. (zover mogelijk te beoordelen bij deze patiënt): hypotensie, bradycardie, convulsies, spiertrekkingen, tremor, hartritmestoornissen. "Voorzichtigheid is geboden bij ernstige leverfunctiestoornis".
3. De slechte voedingstoestand in combinatie met de bestaande leverfunctiestoornissen van [naam minderjarige] hebben mogelijk bijgedragen aan een verhoogde gevoeligheid voor (de bijwerkingen van) ropivacaine.
4. [naam minderjarige] heeft de volgende bijwerkingen vertoond die het gevolg zijn geweest van de hoge dosering ropivacaine: circulatoire shock bestaande uit hypotensie en bradycardie.
Na inspuiten van het locaal anestheticum om 13.11 was er een vertraging van de hartslag (onder 110 van 14h00 - 15h00) en een lagere bloeddruk (om 13h00: 96/39 mean: 52 mm Hg dalend naar om 13h26: 51/21 mean: 29 mm Hg en weer verder dalend naar 13h50:43/15 mean: 22 mm Hg) Hierdoor was er tijdens de operatie van 16-6-09 een periode van ongeveer 70 mm Hg geweest met verminderde circulatie (hypotensie en bradycardie).
[ ... ]
Er is gepoogd de bloeddruk te verhogen met efedrine en intraveneuze vulling (10 ml/kg voluven). Efedrine heeft slechts kortdurend een effect gehad (<10 min) en het effect van voluven valt niet te beoordelen omdat het tijdstip van infusie niet genoteerd staat. Beide handelingen hebben slechts beperkt effect gehad en er zijn geen aanvullende maatregelen genomen (zoals herhalen van efedrine en/of voluven of het starten anderen [de rechtbank leest: met] andere inotropica (zoals dopamine, noradrenaline of adrenaline) om structureel de bloeddruk te verhogen.
[ ... ]
8. Een hoge dosis ropivacaine kan een direct toxisch effect op de hersenen hebben die bewusteloosheid, tonisch clonische insulten (epilepsie) en totale onderdrukking van enige
hersenactiviteit kan veroorzaken. Echter er zijn geen gevolgen bekend van een hoge dosering ropivacaine op de hersenen op de langere termijn.
[ ... ]
CONCLUSIE
I. Geboorte van een neonaat met ernstige congenitale stoornissen van het maagdarmstelsel op 1 maart 2009 waarvoor direct een laparotomie noodzakelijk was en parenterale voeding via een centrale toegangsweg.
II. Vele complicaties van zowel de operatie als de centrale lijn.
III. Een correctieve laparotomie op 16 september [de rechtbank leest: 16 juni] 2009 waarbij
Een haast tweemaal hogere dosis dan voor deze kinderen gebruikelijke hoeveelheid ropivacaine in de epidurale ruimte is aangebracht, waarna en waardoor er een periode van 70 minuten is ontstaan met een zeer lage bloeddruk (< 30 mm Hg) en een sterke bradycardie (waarden:< 110) waarop onvoldoende corrigerende maatregelen zijn genomen. Een en ander heeft geleid tot een ernstige verstoring van het metabolisme blijkend uit slechte bloedgas waarden en een verhoogd lactaatgehalte.
Als gevolg daarvan direct postoperatief teken[en] zijn ontstaan van hersenbeschadiging in de vorm van gegeneraliseerde epileptische symptomen; de hersenbeschadiging is door beeldvorming en EEG onderzoek bevestigd.
IV. Onvolledige verslaglegging waardoor een exacte reconstructie van de anesthesie niet mogelijk is.
[…]
BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN
Vraag 1
Heeft de betrokken specialist bij zijn diagnostiek en behandeling op enig moment naar uw oordeel onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijke handelend vakgenoot verwacht had mogen worden? Met name het handelen tussen 01-03-2009 en 24-06-2009 dient te worden beoordeeld met speciale aandacht voor de operatieve behandeling d.d. 16-06-2009
Antwoord:
Tijdens de operatie was er een twee keer hogere dosis ropivacaine epiduraal toegediend wat waarschijnlijk tot een langdurige bloeddrukdaling en bradycardie heeft geleid. De leverfunctiestoornissen en ondervoedingstoestand zullen hier eveneens een rol hebben gespeeld.
De lage bloeddruk was ons inziens mede veroorzaakt door het toedienen van een te hoge dosis ropivacaine versterkt. Tevens waren de effecten van deze overdosering versterkt door de slechte voedingstoestand en leverfunctiestoornissen.
Wij concluderen derhalve dat het aannemelijk is dat hersenbeschadiging tijdens de operatie is ontstaan ten gevolge van een lage bloeddruk. Een en ander wordt bevestigd door het beeldvormende onderzoek dat op 16 september 2009 is verricht.
Echter in 2009 en op dit moment waren er geen richtlijnen of standaarden bekend in de medische literatuur met grenswaarden voor te hoge of te lage bloeddruk bij kinderen onder anesthesie.
De invloed van het anestheticum kan niet worden beoordeeld omdat deze niet geregistreerd staat in het anesthesiologische verslag.
Vraag 2
Wat zijn naar uw mening momenteel de gevolgen voor betrokkene op uw vakgebied van dit in bovenvermelde zin onzorgvuldig medisch handelen?
Antwoord: Het is onwaarschijnlijk dat de dosis lokaal anesthetica direct de hersenbeschadiging heeft veroorzaakt. Indirect heeft de hoge dosis er wel toe bijgedragen om dat de dosis lokaal anesthetica heeft bijgedragen aan de lagere bloeddruk tijdens de laatste operatie.
[ ... ]
Vraag 4
Wat zijn momenteel de gevolgen en beperkingen op uw vakgebied die ook bij adequaat medisch handelen zouden zijn opgetreden?
Antwoord: De patiënt was ten tijde van de operatie op 16-6-2009 in een slechte gezondheidstoestand. Anesthesie induceert een lagere bloeddruk, en dit effect kan worden versterkt door een slechte voedingstoestand van de patiënt. Het staat echter wel vast dat de 70 minuten durende periode van circulatoire shock een zeer nadelige invloed op organen waaronder de hersenen heeft veroorzaakt. Het is niet in te schatten of de aanvullende maatregelen die getroffen zouden kunnen worden om de lage bloeddruk te verhogen (extra vulling, starten intropica) wel voldoende effect zouden hebben.
Vraag 5
Wilt u gemotiveerd aangeven hoe groot u de kans acht dat ook bij zorgvuldig medisch handelen de door u vastgestelde restverschijnselen bij betrokkene zouden zijn opgetreden?
Antwoord: Zie antwoord op vraag 4
[ ... ] Addendum
Aanvullende vragen van de heer [persoon C] per mail d.d. 13-8-2015
[ ... ]
2.1.
Zou de bloeddruk bij [naam minderjarige] ook zo gedaald zijn als nu het geval was als geen hoog volume caudaal was gebruikt.?
Het zou heel goed mogelijk zijn geweest dat de bloeddruk tijdens de operatie ook gedaald was als de "hoog volume caudaal" niet gebruikt was. De voedings-, en gezondheidstoestand van [naam minderjarige] was slecht, en dan is het risico op een lage bloeddruk tijdens anesthesie groot.
[ ... ]
2.4.
[naam minderjarige] was zwak en had onder meer nierproblemen. Is het toedienen van een hoog volume caudaal geïndiceerd bij zwakke patiënten?
Het toedienen van een hoog caudaal blok is niet gecontraindiceerd bij ernstig zwakke patiënten, echter de dosis van lokaal anestheticum dient niet overschreden te worden (bijvoorbeeld door [de] een lagere concentratie en/of een kleiner volume te geven).
[ ... ]
Reactie en aanvullende vragen van mw [persoon D] 3-7-2015 & 21-7-2015
3.1.
De anesthesioloog heeft zich gebaseerd op het, aan haar doorgegeven, gewicht van 4,6 kg. om de dosering van Ropivacaine 0,2% voor de peroperatieve "hoge caudaal" te berekenen. Deze hoge volume caudaal stand niet beschreven in het, toen geldende, protocol "Regionale technieken". De toegediende dosering is gebaseerd op de toen, door [persoon E] tussen anderen auteurs, aanbevolen dosis van 3 mg (1,5 ml) /kg voor hoge volume caudaal. Na de toediening van de caudal analgesia is de bloeddruk weliswaar gezakt, maar er is geen sprake geweest van een "sterke bradycardia". De hartfrequentie is altijd boven de 100 slagen per minuut gebleven. Tegelijkertijd zijn de endtidal C02 en de 02 saturatie niet veranderd.
[ ... ]
Antwoord:
In het betreffende artikel van [persoon E] worden de plasmaconcentraties van ropivacaine gemeten (en veilig geacht) na een singelshot caudaal anesthesie van 1ml/kg met een maximale concentratie ropivacaine van maximaal 3mg/ml (3mg/kg) bij gezonde kinderen tussen de 4 en 12 jaar. Naar mijn mening is het artikel van [persoon E] niet van toepassing op de huidige casus. In de voorliggende casus wordt aan een kind van 3 maanden oud in een slechte lichamelijke conditie een single shot ropivacaine gegeven van 3,8 mg/kg.
[ ... ]”
2.5.
Naar aanleiding van dit deskundigenrapport heeft EMC erkend dat aan [naam minderjarige] een te hoge dosis ropivacaine is toegediend en dat er onvoldoende corrigerende maatregelen tegen de lage bloeddruk zijn genomen (verder: de erkende fout).
2.6.
EMC heeft tot op heden in totaal € 157.600,- aan voorschotten op de schadevergoeding aan [verzoeker 1] voldaan, inclusief een voorschot van € 30.000,- op het smartengeld (gestort op een BEM-rekening) en exclusief voorschotten op de buitengerechtelijke kosten (van ruim € 40.000).
2.7.
Bij beschikking van 6 september 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de ouders van [naam minderjarige] machtiging verleend voor het voeren van deze deelgeschilprocedure.
3.
Het geschil
3.1.
[verzoeker 1] verzoekt de rechtbank in het kader van een deelgeschil te beslissen, onafhankelijk van elkaar:
I. dat de huidige situatie van [naam minderjarige] dient te worden toegeschreven aan de door EMC erkende fout en dat op basis van de erkende fout de schade van [naam minderjarige] zoals die is ontstaan door deze fout, volledig vergoed dient te worden; een nader onderzoek is een gepasseerd station.
II. dat een voorschot betaald dient te worden van € 250.000,00 binnen zeven werkdagen na de datum van de in deze te wijzen beschikking;
III. dat EMC de buitengerechtelijke kosten (kosten van het deelgeschil) dient te betalen aan (de advocaat van [verzoeker 1] ), ten bedrage van € 6.470,80 te vermeerderen met BTW en kosten van de tolkendienst.
3.2.
EMC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken. Verder verzoekt EMC, als tegenverzoek, [verzoeker 1] te gelasten mee te werken aan een (nader) onafhankelijk deskundigenonderzoek op kosten van EMC, ten einde duidelijkheid te krijgen over het causaal verband tussen de door EMC erkende fout en de bij [naam minderjarige] opgetreden hersenschade.
3.3.
[verzoeker 1] voert verweer tegen het verzoek van EMC.
3.4.
Op de stellingen van partijen – voor zover van belang – wordt hierna ingegaan.
4.
De beoordeling
4.1.
De vraag of op basis van voormeld deskundigenrapport kan worden vastgesteld dat de huidige situatie van [naam minderjarige] volledig het gevolg is van de door EMC erkende fout en de vraag of er een nader voorschot op de verschenen schade dient te worden voldaan houden partijen verdeeld en blokkeren daarmee de verdere afwikkeling van de schade. Een oordeel over deze geschilpunten kan een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv.
Aansprakelijkheid
4.2.
Over de wijze waarop het deskundigenrapport tot stand is gekomen, de deskundigheid van de opstellers en de kwaliteit van het rapport hebben partijen geen klachten. Daarom kan, zoals tussen partijen niet ter discussie staat, worden uitgegaan van de in het rapport neergelegde bevindingen en conclusies van de deskundigen.
4.3.
EMC erkent dat bij de operatie aan [naam minderjarige] een te hoge dosis ropivacaine is toegediend en dat er onvoldoende corrigerende maatregelen tegen de lage bloeddruk zijn genomen. Hiermee staat vast dat een anesthesist van EMC heeft gehandeld in strijd met de norm van hetgeen een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot betaamt. Voor de beoordeling van het causaal verband tussen die erkende fout en de gestelde schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de erkende fout en de hypothetische situatie zoals die geweest zou zijn als de erkende fout zou zijn uitgebleven. Wat de feitelijke situatie betreft, gaat het om de vaststelling van hetgeen daadwerkelijk is voorgevallen. Voor de hypothetische situatie dient te worden uitgegaan van de behandeling die bij uitblijven van de fout feitelijk zou hebben plaatsgevonden, waarbij uitgangspunt moet zijn dat geen normschending zou hebben plaatsgevonden.
4.4.
De hersenbeschadiging van [naam minderjarige] , zo volgt uit het deskundigenrapport en wordt ook door partijen als uitgangspunt genomen, is het gevolg van een langdurig te lage bloeddruk tijdens de operatie. Die lage bloeddruk werd mede veroorzaakt door de toegediende te hoge dosis ropivacaine, waarvan de effecten werden versterkt door de reeds bestaande slechte voedingstoestand en leverfunctiestoornissen van [naam minderjarige] . Uit de beantwoording van vraag 1 en de conclusie ( III sub en onder a), in onderling verband gelezen, blijkt dat de deskundigen van oordeel zijn dat de te hoge dosis ropivacaine tot een langdurige bloeddrukdaling en bradycardie heeft geleid en dat de hersenbeschadiging is veroorzaakt door de te lage bloeddruk tijdens de operatie. Op grond daarvan wordt thans vastgesteld dat er in ieder geval een oorzakelijk verband (in de zin van een condicio sine qua non-verband) bestaat tussen de erkende fout en het verlies van de kans van [naam minderjarige] op een betere uitkomst van de operatie.
4.5.
Nog onzeker is of er in de hypothetische situatie dat de erkende fout niet was begaan er geen hersenschade zou zijn opgetreden. Immers, [naam minderjarige] was voor en tijdens de operatie al ernstig ziek. Hij was geboren met een aantal medische problemen die los staan van de erkende fout. Er was, (mede) ten gevolge van die aangeboren aandoeningen, sprake van een slechte voedings- en gezondheidstoestand waardoor volgens de deskundigen het risico op een lage bloeddruk tijdens anesthesie groot was. Verder hebben de deskundigen niet kunnen inschatten of de aanvullende maatregelen die getroffen zouden hebben kunnen worden om de lage bloeddruk tijdens de operatie te verhogen voldoende effect zouden hebben gehad. Hierdoor kan voorshands niet worden uitgesloten dat de huidige ernst van de hersenbeschadiging is ontstaan door een combinatie van de toestand waarin [naam minderjarige] zich al voorafgaand aan de operatie bevond en de erkende fout. Over de kans dat zonder de erkende fout bij de operatie de hersenbeschadiging van [naam minderjarige] ook, in deze vorm, omvang en ernst, zou zijn opgetreden geeft het deskundigenrapport geen duidelijkheid; die vraag was, op die manier, ook niet voorgelegd. De rechtbank onderschrijft [verzoeker 1] ’s interpretatie van het deskundigenrapport op dit punt dus niet. Nader onderzoek is op dit punt nog niet gedaan, maar is – zo stelt EMC en is niet door [verzoeker 1] bestreden – wel mogelijk. Dit alles betekent dat voorlopig rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat de hersenschade van [naam minderjarige] mede, ten dele, is toe te schrijven aan een oorzaak die niet voor rekening van EMC komt.
4.6.
Op grond van het vorenstaande kan op dit moment niet worden geoordeeld dat de huidige toestand van [naam minderjarige] volledig aan de erkende fout worden toegeschreven en is het verzoek sub I van [verzoeker 1] niet toewijsbaar.
Voorschot
4.7.
Verzoek sub II van [verzoeker 1] strekt tot een nader voorschot op de verschenen schade.
Voor toewijzing van een nader voorschot op de door [verzoeker 1] als gevolg van de erkende fout geleden schade dient voldoende aannemelijk te zijn dat de bodemrechter in de hoofdzaak tot het oordeel zal komen dat causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de erkende fout en dat de omvang van de daaraan toe te rekenen schade de reeds door EMC verstrekte voorschotten te boven gaat. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen mede te worden betrokken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van het voorschot.
4.8.
Indien tussen partijen verschil van mening over de verdeling van de aansprakelijkheid blijft bestaan is het aan de bodemrechter in de hoofdzaak om die verdeling vast te stellen. Hiervoor zal aan de hand van de dan beschikbare (medische) informatie moeten worden vastgesteld of er een reële kans bestaat dat ook zonder de erkende fout bij de operatie de huidige hersenschade zou zijn opgetreden en zo ja, hoe groot die kans is. Zo nodig zal de rechter die kans moeten schatten. Dat ten behoeve daarvan nadere medische informatie door middel van een nader onderzoek van deskundigen wordt ingewonnen ligt voor de hand, nu een andere wijze om meer duidelijkheid te verkrijgen niet bestaat. Dat nadere onderzoek heeft tot op heden echter niet plaatsgevonden omdat [verzoeker 1] om hem moverende redenen daaraan niet wilde meewerken. Hoe begrijpelijk dat in verband met de slechte ervaringen van [verzoeker 1] en de (te) lange duur van het schaderegelingstraject ook is, het kan er niet toe leiden dat het ontbreken van die nadere inlichtingen thans ten nadele van EMC werkt.
4.9.
Om te beoordelen of ruimte is voor een nader voorschot behoeft niet reeds thans meer duidelijkheid te bestaan, doch is wel terughoudendheid op zijn plaats. Gelet op de conclusie van de deskundigen, inhoudende dat door de te hoge dosis ropivacaine een periode van 70 minuten is ontstaan waarin de bloeddruk van [naam minderjarige] zeer laag was, is op dit moment voldoende aannemelijk dat minimaal de helft van de hersenschade aan de erkende fout van EMC kan worden toegerekend, zodat maximaal de andere helft voor rekening van [verzoeker 1] komt.
Die verdeling zal, na een nader deskundigenonderzoek, voor [verzoeker 1] gunstiger kunnen uitvallen. Immers, slechts bij een reële kans dat er door de voedings- en gezondheidstoestand van [naam minderjarige] voor en tijdens de operatie ook zonder de erkende fout zo lang een zodanige lage bloeddruk zou zijn ontstaan dat deze hersenschade zou zijn opgetreden zal er sprake kunnen zijn van een oorzaak die mede voor rekening van [verzoeker 1] komt. Bovendien zal blijvende onduidelijkheid die het gevolg is van de onvolledigheid van het anesthesieverslag voor rekening van EMC dienen te komen. Bij de uiteindelijke beslissing is bovendien nog van belang dat, na de causaliteitsbeoordeling, de billijkheidscorrectie van art. 6:101 BW zal kunnen worden toegepast, in het voordeel van [verzoeker 1] . Tegen die achtergrond moet er, in het kader van deze vordering in deelgeschil, van worden uitgegaan dat EMC tenminste de helft van de daaruit voortvloeiende schade dient te vergoeden.
4.10.
De door [verzoeker 1] overgelegde staat van de verschenen schade sluit op het totaalbedrag van € 1.201.174,94 (exclusief smartengeld en wettelijke rente). In ieder geval moet dat bedrag, zoals het EMC terecht heeft aangevoerd en ter zitting ook werd erkend, worden gecorrigeerd op het punt van de berekende vergoeding over de tijd die ouders sowieso aan de verzorging van een jong kind met een aangeboren afwijking als die van [naam minderjarige] zouden hebben moeten besteden. Immers, die bestede tijd is geen gevolg van de erkende fout. Verder heeft EMC slechts aangevoerd dat nog nadere informatie voor een objectieve berekening nodig is. Dat argument, dat is onderbouwd met de mededeling dat Trivium de verschenen schade nog niet volledig heeft geïnventariseerd, volstaat niet; de fout is reeds in 2009 gemaakt en het deskundigenrapport dateert van 2015; het had op de weg van EMC gelegen om omtrent de schade thans een duidelijker standpunt in te nemen. Bij gebrek aan een nadere reactie van EMC op de details van de schadestaat en gelet op de opgenomen posten kan daarom voor het overige, met inachtneming van de voorlopigheid van die staat, daarvan worden uitgegaan.
4.11.
Dit alles in aanmerking nemend is voldoende aannemelijk dat de verschenen schade ten minste € 500.000,- bedraagt. Bij een aansprakelijkheid voor de helft van de schade dient het EMC daarvan € 250.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente, te vergoeden. Ook als rekening wordt gehouden met de reeds betaalde voorschotten ad € 157.200,-, waarvan € 30.000,- op het smartengeld (dus € 127.200,- op de materiele schade), en de rente buiten beschouwing wordt gelaten is daarom thans zonder meer aannemelijk dat EMC voor de reeds verschenen schade thans nog een vergoeding van € 100.000,- aan [verzoeker 1] zal moeten voldoen.
4.12.
Het vorenstaande leidt tot toewijzing van het verzoek sub II van [verzoeker 1] tot het bedrag van € 100.000,-.
Tegenverzoek
4.13.
Een nader deskundigenonderzoek zou verstandig en zeer behulpzaam zijn omdat het de vlotte schadeafwikkeling ten goede zal komen. Dit laat echter onverlet dat de ouders van [naam minderjarige] het recht hebben om te zeggen dat zij dat onderzoek niet willen. De bodemrechter in de hoofdzaak zal daaraan ten nadele van [verzoeker 1] gevolgen kunnen verbinden, maar de rechter kan [verzoeker 1] in dit deelgeschil niet bevelen aan een deskundigenonderzoek mee te werken, mede gelet op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die een dergelijk onderzoek meebrengt Daarbij komt dat de weg van het verzoek tot het verrichten van een voorlopig deskundigenonderzoek, een mogelijkheid die de wet biedt, open staat. Het tegenverzoek van het EMC is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
4.14.
De rechtbank hecht eraan nog het volgende op te merken. Het wantrouwen van de ouders van [naam minderjarige] is in verband met hun slechte ervaringen en de (te) lange duur van het schaderegelingstraject begrijpelijk, maar helpt hen niet verder. Het is in het belang van beide partijen dat er in onderling overleg een nader deskundigenonderzoek plaatsvindt en met voortvarendheid wordt opgepakt, zodat zo snel mogelijk tot ene eindafwikkeling kan worden gekomen.
Kosten van het deelgeschil
4.15.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, komen de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking. Uit het vorenstaande volgt reeds dat het laatste niet aan de orde is.
In dit geval dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden.
4.16.
Volgens opgave van [verzoeker 1] heeft mr. Van Benthem, inclusief de zitting, in totaal 24,8 uren aan het deelgeschil besteed. De redelijkheid van die aan het deelgeschil bestede tijd is niet door EMC bestreden. Hetzelfde geldt voor de redelijkheid van het door mr. Van Benthem gehanteerde uurtarief van € 235,- exclusief 21% BTW. Bij de begroting zal daarom dat uurtarief en die bestede tijd worden aangehouden. De aan de zijde van [verzoeker 1] gemaakte kosten voor het deelgeschil komen daarmee op (24,8 x € 235,- = € 5.828 + 21% =) € 7.051,88, te vermeerderen met de door [verzoeker 1] betaalde leges ad € 22,80 en het door [verzoeker 1] betaalde griffierecht ad € 291,00 en het nog niet nader bekend gemaakte bedrag dat [verzoeker 1] voor de tolkendienst ter zitting is verschuldigde bedrag. De kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker 1] worden daarom begroot op € 7.365,68, te vermeerderen met het door [verzoeker 1] aan EMC onder overlegging van de factuur bekend te maken bedrag voor de tolkendienst ter zitting.
4.17.
Gelet op de erkende fout en de aansprakelijkheid daarvoor ziet de rechtbank aanleiding EMC te veroordelen in de volledige kosten. ECLI:NL:RBROT:2018:10307\