RBROT 187025 beenletsel door anodes van 1020 kg; geen schending klachtplicht; zorgplicht geschonden; feitelijk werkgever aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 187025 beenletsel door anodes van 1020 kg; geen schending klachtplicht; zorgplicht geschonden; feitelijk werkgever aansprakelijk;
- kosten gevorderd en toegewezen € 3.696,50 obv 10 uren x € 285,- + btw + griffierecht
2 De feiten
2.1.
[verzoekster] is door uitzendbureau Peoples Job Choice B.V. uitgezonden aan [verweerster] om arbeid te verrichten.
2.2.
[verweerster] heeft [verzoekster] tewerkgesteld op haar project bij Matrans Rotterdam Terminal B.V. (hierna: Matrans). [verzoekster] hielp daar bij het losmaken van stalen banden rond bundels “anodes”, een grondstof voor aluminium. Een anode weegt ongeveer 1020 kg per stuk.
2.3.
Op 18 november 2022 heeft [verzoekster] tijdens zijn werkzaamheden bij Matrans letsel aan zijn been opgelopen. [verzoekster] is daarvoor behandeld in het ziekenhuis en heeft meermaals het ziekenhuis moeten bezoeken.
2.4.
Op 1 juni 2023 heeft [verweerster] [verzoekster] bericht dat zij hem (op basis van de door de behandelende artsen gedane uitlatingen) per 1 juli 2023 (en effectief op 3 juli 2023 nu die datum op een zaterdag viel) weer in staat achtte om zijn werkzaamheden te hervatten.
2.5.
Op 3 juli 2023 is [verzoekster] niet op het werk verschenen. Ook heeft [verweerster] nadien, ondanks diverse pogingen daartoe, geen contact meer kunnen krijgen met [verzoekster] .
Daarop is de arbeidsovereenkomst op 18 augustus 2023 per brief opgezegd.
2.6.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft [verweerster] op 22 januari 2025 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW voor alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval van 18 november 2022.
2.7.
Door de gemachtigde van [verweerster] is de aansprakelijkheid bij e-mail van 17 maart 2025 van de hand gewezen.
3 Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt:
I. een verklaring voor recht dat [verweerster] jegens hem aansprakelijk is voor het door hem op of omstreeks 18 november 2022 opgelopen arbeidsongeval;
II. de kosten van het deelgeschil te begroten op € 3.696,50 en [verweerster] te veroordelen tot betaling van dat bedrag;
III. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat hij op of omstreeks 18 november 2022 in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [verweerster] letsel heeft opgelopen aan zijn been doordat daar annodes op zijn voet/been terecht zijn gekomen. Als gevolg daarvan moest [verzoekster] naar het ziekenhuis alwaar zijn letsel met K-draden (operatie) is behandeld.
3.3.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat [verweerster] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Daartoe stelt [verzoekster] dat [verweerster] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Voor wat betreft de schade stelt [verzoekster] dat hij nog steeds onder medische behandeling staat en dat er nog geen medische eindtoestand is bereikt. Om de omvang van de schade in kaart te brengen is verder medisch onderzoek nodig.
3.4.
[verzoekster] is van mening dat de onderhavige zaak geschikt is voor de deelgeschilprocedure. Als eenmaal duidelijkheid bestaat over de aansprakelijkheidsvraag kunnen partijen vervolgens verder met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
3.5.
[verweerster] stelt dat de zaak zich niet leent voor beoordeling in het kader van een deelgeschilprocedure. Ook dient volgens [verweerster] de door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht, inhoudende dat [verweerster] jegens [verzoekster] aansprakelijk is, te worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.6.
[verweerster] stelt voorts dat [verzoekster] niet aan de klachtplicht heeft voldaan. Ook stelt [verweerster] dat [verzoekster] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan omdat in het geheel niet duidelijk is gemaakt wat de schade van [verzoekster] is. [verweerster] betwist tot slot aansprakelijk te zijn op grond van artikel 7:658 BW alsook de door [verzoekster] gevorderde kosten van de procedure.
4 De beoordeling
Het verzoek leent zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
[verzoekster] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc Rv). [verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Daartoe stelt [verweerster] – kort gezegd - dat er nog geen daadwerkelijke onderhandelingen hebben plaatsgevonden en dat de aansprakelijkheid zonder nadere bewijslevering niet vaststaat. De kantonrechter is van oordeel dat het onderhavige verzoek zich wel leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.
4.3.
Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Deelgeschillen waarvan derhalve te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat hoewel juist is dat er in het onderhavige geval nog geen daadwerkelijke buitengerechtelijke onderhandelingen hebben plaatsgevonden, dit aan het starten van deze deelgeschilprocedure niet in de weg staat, noch aan het oordeel dat de beslissing voldoende zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers doorgaans een geschilpunt aan het begin van het traject van minnelijke onderhandelingen en vast staat dat [verweerster] , na aansprakelijk gesteld te zijn door [verzoekster] , de aansprakelijkheid direct van de hand heeft gewezen. De onderhandelingen zijn dan ook niet verder van de grond gekomen.
4.5.
De beslissing op de aansprakelijkheidsvraag kan de tussen partijen bestaande impasse doorbreken en de onderhandelingen op gang brengen. Dat dit niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de vaststelling van de aansprakelijkheid een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling.
4.6.
De door [verweerster] aangehaalde uitspraken verschillen van de onderhavige situatie, in die zin dat in geval van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland1 in de buitengerechtelijke fase door verweerder in het geheel niet op de aansprakelijkstelling was gereageerd en dat in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam2 door verweerder naast de aansprakelijkheid ook de feitelijke toedracht van het ongeval werd betwist.
4.7.
Dat zonder nader feitenonderzoek en bewijslevering geen uitspraak over de aansprakelijkheid kan worden gedaan, is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin komen vast te staan. In dit kader wordt van belang geacht dat [verweerster] de aansprakelijkheid weliswaar heeft betwist, maar dat de kantonrechter begrijpt dat dit niet zozeer geldt ten aanzien van de door [verzoekster] gestelde feitelijke toedracht van het ongeval. De (concrete) schadeonderbouwing is gelet op de in deze procedure voorgelegde rechtsvraag bovendien nog niet aan de orde.
Wettelijk toetsingskader van artikel 7:658 BW
4.8.
Het verzoek van [verzoekster] is gegrond op artikel 7:658 BW. In lid 1 van dat artikel staat dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Lid 2 bepaalt dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn in lid 1 omschreven zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.9.
Artikel 7:658 lid 1 BW houdt een ruime zorgplicht in. Er wordt niet snel aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 lid 1 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar, maar een werkgever dient ingevolge dit artikel wel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid verwacht mag worden, hangt af van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn daarbij de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. In de context van artikel 7:658 BW gaat het in het bijzonder ook om de aard van de werkzaamheden én het gegeven dat werknemers zelf niet altijd voorzichtig genoeg zijn. Rekening moet worden gehouden worden met het ervaringsfeit dat werknemers tijdens het werk niet steeds de vereiste zorg in acht nemen.
De werkgever dient niet alleen deugdelijke veiligheidsmaatregelen te treffen en instructies te geven, maar dient ook toezicht te houden op de naleving van de door hem verstrekte instructies. Dit toezicht moet toegesneden zijn op de omstandigheden van het geval. Er wordt rekening gehouden met de ervaring, opleiding en functie van de getroffen werknemer.
Tegelijkertijd gaat de zorgplicht niet zo ver dat de werkgever zijn werknemers tegen iedere vorm van gevaar moet beschermen en hen absolute veiligheid moet bieden bij de uitoefening van hun werkzaamheden. Ook in het kader van het werk is er een zeker ‘normaal maatschappelijk risico’.
4.10.
Uit artikel 7:658 lid 4 BW volgt dat hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Hiermee is beoogd een grondslag voor aansprakelijkheid te bieden indien hij die in de uitoefening van zijn bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, tekortschiet in het treffen van veiligheidsmaatregelen en degene die de arbeid verricht daardoor schade lijdt. Deze bepaling strekt ertoe bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Die situatie is in dit geval aan de orde, nu [verzoekster] ten tijde van het ongeval in dienst was van uitzendbureau Peoples Job Choice B.V., maar feitelijk tewerkgesteld was door [verweerster] op haar project bij Matrans.
Geen schending klachtplicht
4.11.
[verweerster] heeft zich er op beroepen dat [verzoekster] zijn klachtplicht ex artikel 6:89 BW heeft geschonden. [verzoekster] heeft na het laatste contact tussen partijen in juni 2023 tot aan de datum van aansprakelijkstelling van 22 januari 2025 namelijk niets van zich te laten horen. Dit leidt volgens [verweerster] voor haar tot allerlei bewijsrechtelijke nadelige gevolgen, welke gevolgen voor rekening en risico van [verzoekster] moeten komen en tot afwijzing van de aansprakelijkheid moeten leiden. Het voorgaande is door [verzoekster] betwist. Hoewel de kantonrechter met [verweerster] van oordeel is dat [verzoekster] pas in een laat stadium heeft geklaagd, ziet de kantonrechter geen aanleiding om daaraan in dit geval de door [verweerster] gewenste gevolgen te verbinden.
4.12.
Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.
De klachtplicht is ook van toepassing op situaties waarin personenschade is ontstaan tijdens werkzaamheden waarop een arbeidsovereenkomst van toepassing is. De Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat artikel 6:89 BW van toepassing is op ‘alle verbintenissen’, waaronder een (op een gebrek gebaseerde) actie uit onrechtmatige daad.3
4.13.
In het arrest is voorts overwogen dat bij beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. De rechter dient daarnaast rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld - te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming - en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend.
4.14.
De kantonrechter is gelet op de omstandigheden van dit geval van oordeel dat van een schending van de klachtplicht geen sprake is geweest. Daarbij wordt het volgende van belang geacht.
4.14.1.
[verweerster] was er vanaf 18 november 2022 al van op de hoogte en dus bekend mee dat [verzoekster] in de uitoefening van zijn werkzaamheden letsel aan zijn been heeft opgelopen. [verzoekster] is die dag immers naar het ziekenhuis vervoerd, heeft daar enige tijd verbleven en is door [verweerster] vervolgens ook tijdens meerdere ziekenhuisbezoeken begeleid. Nadien heeft [verzoekster] zijn werkzaamheden bij [verweerster] bovendien gedurende enkele maanden niet kunnen uitvoeren. Daarnaast is door de Arbeidsinspectie op 18 november 2022 direct al een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het ongeval bij Matrans waarvan een ongevalsrapport is opgemaakt.
4.14.2.
[verweerster] heeft dus zelf vanaf 18 november 2022 de mogelijkheid gehad om (uitvoerig) onderzoek te verrichten naar de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en de veiligheidsmaatregelen en instructies die op dat moment binnen haar bedrijf golden. [verweerster] was daarbij niet afhankelijk van (het klagen van) [verzoekster] . Voor zover zij dit niet (uitvoerig) heeft gedaan, komt dit dan ook (mede) voor haar eigen rekening en risico.
4.14.3.
Daarnaast is niet gebleken dat er een bedrijfsarts is ingeschakeld ten einde de arbeids(on)geschiktheid van [verzoekster] te beoordelen en is [verweerster] er op basis van de door de behandeld artsen gedane uitlatingen zelf vanuit gegaan dat [verzoekster] per 1 juli 2023 weer arbeidsgeschikt was. Het is echter niet aan de behandelend artsen (of [verweerster] ) om de arbeids(on)geschiktheid van [verzoekster] te beoordelen. Dat oordeel is immers bij uitstek voorbehouden aan de bedrijfsarts.
4.14.4.
Ook geldt dat door de Arbeidsinspectie direct onderzoek is verricht waarvan een ongevalsrapport is opgemaakt. Daarbij is uitvoerig onderzoek gedaan en is zowel [verzoekster] als de enige bij het ongeval aanwezige getuige (de heftruckchauffeur) gehoord. Niet gebleken is dat [verweerster] de door [verzoekster] en de in het ongevalsrapport beschreven (feitelijke) toedracht van het ongeval als zodanig heeft betwist, laat staan dat sprake is van een gemotiveerde betwisting.
4.14.5.
Tot slot geldt dat [verzoekster] aanvankelijk nog in een afhankelijk positie verkeerde en dat het niet ondenkbaar is dat de eventuele (medische) klachten van [verzoekster] gedurende een bepaalde periode zijn verminderd en later weer (meer) zijn gaan opspelen. Het enkele tijdsverloop maakt dan nog niet dat dus te laat is geprotesteerd.
[verzoekster] heeft voldaan aan de stelplicht
4.15.
[verweerster] heeft ook nog naar voren gebracht dat door [verzoekster] niet aan de stelplicht ex artikel 150 Rv is voldaan. Daartoe heeft [verweerster] gesteld dat [verzoekster] in het geheel niet heeft duidelijk gemaakt wat de gestelde schade inhoudt, laat staan dat de omvang en het (financieel) beloop van de schade is onderbouwd en gespecificeerd. Ook is volgens [verweerster] niet duidelijk gemaakt in hoeverre de schade verband houdt met het ongeval.
4.16.
[verzoekster] heeft gesteld dat hij schade lijdt, onder meer doch niet uitsluitend, bestaande uit de post smartengeld omdat hij letselschade heeft opgelopen. Volgens [verzoekster] is de omvang van de schade fors. Hij heeft na juni 2023 nog enige tijd gewerkt bij (achtereenvolgend) twee nieuwe werkgevers maar is vervolgens weer met klachten uitgevallen. [verzoekster] is nog onder medische behadeling en er is nog geen medische eindtoestand bereikt. Om de omvang van de schade in kaart te brengen is verder medisch onderzoek nodig, aldus [verzoekster] .
4.17.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] voor wat betreft de in deze procedure voorgelegde (aansprakelijkheids)vraag aan zijn stelplicht heeft voldaan. In dit verband wordt erop gewezen dat het aan de werknemer is om te stellen (en bij betwisting te bewijzen) dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Deze bewijslast gaat niet zover dat op de werknemer de last rust te bewijzen wat de toedracht van een bedrijfsongeval was of wat de oorzaak ervan is. Vervolgens is het aan de werkgever om aan te tonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, dan wel dat de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.18.
Dat [verzoekster] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast. Niet in geschil is immers dat [verzoekster] op 18 november 2022 tijdens zijn werkzaamheden voor [verweerster] anodes van 1020 kg per stuk tegen zijn been aan heeft gekregen, dat hij naar het ziekenhuis is vervoerd, een operatie aan zijn been heeft ondergaan en vervolgens enige tijd niet heeft kunnen werken. [verzoekster] heeft daarnaast gesteld dat hij nog steeds onder behandeling is, dat van een medische eindtoestand nog geen sprake is en dat aan de hand van verder medisch onderzoek de precieze omvang van de schade nog dient te worden vastgesteld.
4.19.
In hoeverre de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade al dan niet een gevolg is van het ongeval, betreft een vraag die pas in een later stadium nog aan de orde zal komen. Daarvan ligt de stelplicht en bewijslast wel weer bij [verzoekster] . De zogeheten causaliteitsvraag komt pas aan de orde als eerst de aansprakelijkheidsvraag is beantwoord. Over de omvang van de door [verzoekster] geleden schade hoeft in dit deelgeschil echter niet te worden beslist, gezien het petitum van het verzoek, zoals hiervoor in 3.1. vermeld.
[verweerster] is aansprakelijk
4.20.
Dat [verzoekster] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast. Het ligt dan ook op de weg van [verweerster] , die stelt niet aansprakelijk te zijn, om aan te tonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, dan wel dat de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoekster] . [verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid van [verzoekster] . Ook stelt zij dat de enkele vaststelling van een (betwiste) overtreding van de Arbeidsinspectie niet zonder meer aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 7:658 BW met zich brengt. Het voorgaande is door [verzoekster] betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] aansprakelijk is voor het door [verzoekster] op 18 november 2022 opgelopen ongeval. Dit baseert de kantonrechter op het volgende.
4.21.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] niet, althans onvoldoende, aangetoond dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. In dit kader acht de kantonrechter in de eerste plaats van belang dat de Arbeidsinspectie op 18 november 2022 uitvoerig onderzoek heeft verricht, een ongevalsrapport heeft opgemaakt en een boete vanwege overtreding van artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit aan [verweerster] heeft opgelegd. Genoemd artikel beplaat het volgende:
“Het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt.
(…)”.
4.22.
De Arbeidsinspectie heeft haar oordeel onder meer gebaseerd op haar bevinding dat het ongeval heeft kunnen gebeuren omdat er geen veilige werkwijze werd gehanteerd om de metalen banden te verwijderen en het daarna verplaatsen van de anodes. Bij het oppakken en verplaatsen van de anodes waren er onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat [verzoekster] geraakt kon worden door de anodes, welk risico zich uiteindelijk ook heeft verwezenlijkt.
4.23.
Daarbij heeft de Arbeidsinspectie onder meer opgemerkt dat [verzoekster] genoemde werkzaamheden altijd met een collega deed. Hij wist dat hij moest wachten met het losknippen van de metalen banden tot de vorkheftruck weg was. [verzoekster] heeft die dag, terwijl hij alleen werkte, de metalen banden van de anodes doorgeknipt en deed dat op een positie dat de heftruckchauffeur hem niet zag. Volgens de Arbeidsinspectie zijn er geen maatregelen genomen om te voorkomen dat een mobiel arbeidsmiddel met een eigen aandrijving in de buurt van personen kon komen. De wijze waarop de anodes werden opgepakt en verplaatst en de positie die [verzoekster] daarbij innam, waren zodanig dat het gevaar om te worden getroffen door anodes aanwezig was. Ook is door de Arbeidsinspectie geconstateerd dat op een Excel uitdraai van cursussen die door de medewerkers in 2022 online gevolgd moesten worden, de naam van [verzoekster] niet voorkwam.
4.24.
Hoewel juist is dat een door de Arbeidsinspectie vastgestelde overtreding niet automatisch en in alle gevallen civielrechtelijke aansprakelijkheid met zich brengt, hecht de kantonrechter in dit geval wel betekenis de bevindingen van de Arbeidsinspectie.
4.24.1.
Daarbij wordt allereerst van belang geacht dat de zorgplicht van artikel 7:658 BW nader vorm krijgt door publiekrechtelijke regelgeving waaronder de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Wanneer bepaalde publiekrechtelijke regels niet zijn nageleefd, kan dit dus ook een schending van de zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW met zich brengen. Dit geldt in het onderhavige geval des te meer nu de vastgestelde schending ziet op een voorschrift die bescherming beoogd te bieden tegen een specifiek gevaar.
4.24.2.
Daarnaast geldt dat [verweerster] weliswaar stelt de bevindingen en conclusies van de Arbeidsinspectie niet te delen, maar dat zij op geen enkele wijze heeft toegelicht waarom zij deze bevindingen niet deelt en/of deze onjuist zouden zijn.
4.24.3.
Daarbij komt dat het in deze procedure op de weg van [verweerster] ligt om aan te tonen dat zij wel aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dat en, zo ja, op welke wijze [verweerster] aan haar zorgplicht heeft voldaan, is door haar in deze procedure echter in het geheel niet toegelicht en onderbouwd. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om van de juistheid van de bevindingen van de Arbeidsinspectie uit te gaan.
4.25.
Dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van [verzoekster] , is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin komen vast te staan. Uit het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie volgt dat [verzoekster] tegenover de Arbeidsinspectie onder andere het volgende heeft verklaard:
“Nadat ik de metalen banden had verwijderd kwam er een heftruck om de blokken op te halen en te verplaatsen naar de plek waar de plastic banden om de blokken werden gebonden. Ik wilde het werk snel en goed doen, omdat ik wilde laten zien dat ik goed kon werken. Normaal doen we dit werk met zijn tweeën, maar ik stond alleen omdat mijn collega op een andere plek werkte. Het is niet gebruikelijk dat men tussen de blokken staat terwijl de heftrucks er rijden om de blokken te halen. Ik heb instructies gehad en die gingen over het opruimen van de spullen, dat ik moet wachten tot de heftruck weg is en dat ik niet te snel moest werken. Ik wilde mijzelf bewijzen door snel te werken.”
4.26.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de kantonrechter weliswaar dat [verzoekster] onzorgvuldig/onoplettend is geweest, doch niet dat sprake is geweest van opzet dan wel bewuste roekeloosheid. Het feit dat de werknemer mede schuldig is aan het ontstaan van een ongeval is niet relevant, nu in de tekst van artikel 7:658 BW is bepaald dat de schade het gevolg moet zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer, hetgeen iets anders is dan het gevolg van medeschuld van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is pas sprake indien de werknemer zich, tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest.4 Deze lat ligt hoog en wordt hier niet gehaald. Daarbij komt dat [verzoekster] op 18 november 2022 nog geen twee maanden bij [verweerster] werkzaam was en dus als een onervaren kracht moet worden aangemerkt.
4.27.
Het voorgaande tezamen leidt tot de slotsom dat de door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht, inhoudende dat [verweerster] jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor het door [verzoekster] op 18 november 2022 opgelopen arbeidsongeval, wordt toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.28.
Op grond van artikel 1019aa Rv moet de kantonrechter de kosten van de procedure begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Hierbij moet de dubbele redelijkheidstoets worden gehanteerd: de kosten moeten in redelijkheid zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn.
4.29.
[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 3.696,50. Daarbij gaat hij uit van griffierecht van € 248,- en 10 uren aan werkzaamheden voor zijn gemachtigde tegen een uurtarief van € 285,- exclusief btw. Het betoog van [verweerster] dat de kosten niet voor vergoeding op grond van artikel 1019aa Rv in aanmerking komen omdat het geschil zich niet leent voor behandeling in deelgeschil, gaat gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen niet op. Naar het oordeel van de kantonrechter is het gehanteerde tarief redelijk en is het aantal bestede uren in overeenstemming met de aard en complexiteit van dit deelgeschil. Omdat de aansprakelijkheid van [verweerster] hiervoor is vastgesteld, zal de kantonrechter [verweerster] veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure.
1Rechtbank Midden-Nederland 29 maart 2017 ECLI:NL:RBMNE:2017:2319
2Rechtbank Rotterdam 24 april 2019 ECLI:NL:RBROT:2019:3246
3Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600. Zie tevens HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024;1278
4HR 20 september 1996, NJ 1997/198 (Pollemans/Hoondert) ECLI:NL:RBROT:2025:9448