GHAMS 061022 Dodelijk ongeval; rijden o.i.v. alcohol en cannabis; affectieschade zus, broer en verloofde toegewezen, mede ogv hardheidsclausule
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 061022 Dodelijk ongeval; rijden o.i.v. alcohol en cannabis; affectieschade zus, broer en verloofde toegewezen, mede ogv hardheidsclausule
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , zus van het overleden slachtoffer, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade (affectieschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 2] , broer van het overleden slachtoffer, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade (affectieschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 3] , de verloofde van het overleden slachtoffer, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00, bestaande uit immateriële schade (affectieschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar vordering aangepast tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade (affectieschade).
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen naasten van het overleden slachtoffer vergoeding van schade vorderen ter hoogte van een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag ter erkenning voor het ondervonden leed. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder a tot en met f, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) is gespecificeerd welke naasten hiervoor in aanmerking komen. Indien een persoon niet onder één van die onder a tot en met f gespecificeerde categorieën valt, kan een beroep gedaan worden op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, aanhef onder g, BW waarin de mogelijkheid tot het toekennen van affectieschade is geopend voor “een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt”.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vallen als zus onderscheidenlijk broer van het overleden slachtoffer, niet onder (één van) de categorieën in artikel 6:108, vierde lid, aanhef onder a tot en met f, BW. Zij doen een beroep op de voormelde hardheidsclausule en hebben gesteld dat zij ten tijde van het overlijden van hun broer in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot hem stonden, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108, derde lid, als naaste worden aangemerkt.
Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij op het moment van overlijden van het slachtoffer nog met hem in dezelfde woning woonden en dat zij met hem opgroeiden in gezinsverband. In dat gezin nam het overleden slachtoffer als hun oudere broer voor hen in diverse opzichten een vaderrol in, omdat hun vader, die kampte met psychische problematiek, daartoe niet in staat was. Het overleden slachtoffer ondersteunde het gezin daarnaast ook financieel.
De verdachte heeft de vorderingen niet betwist en heeft zich bereid verklaard de gevorderde bedragen te betalen.
Het hof is van oordeel dat deze benadeelde partijen, op grond van hetgeen door hen naar voren is gebracht, als naaste in de zin van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW kunnen worden aangemerkt en zal deze vorderingen volledig toewijzen, omdat de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] valt, als verloofde van het overleden slachtoffer, evenmin onder een van de categorieën in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder a tot en met f, BW. Zij was op het moment van het overlijden van het slachtoffer nog niet met hem gehuwd en zij voerde met hem nog geen duurzame gemeenschappelijke huishouding. Zij doet een beroep op de voormelde hardheidsclausule en heeft gesteld dat zij ten tijde van het overlijden van haar verloofde in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot hem stond, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108, derde lid, BW als naaste wordt aangemerkt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij en het overleden slachtoffer concrete trouwplannen hadden op zeer korte termijn, en dat zij ook van plan waren op korte termijn te gaan samenwonen. Ook heeft zij aangevoerd dat de band tussen haar en het overleden slachtoffer zo nauw was dat hij een rol speelde als ‘bonuspapa’ in het leven het zoontje van de benadeelde partij.
De verdachte heeft ook deze vordering niet betwist en heeft zich bereid verklaard het gevorderde bedrag te betalen.
Het hof is van oordeel dat ook deze benadeelde partij, op grond van hetgeen door haar naar voren is gebracht, als naaste in de zin van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW kan worden aangemerkt en zal de vordering volledig toewijzen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. ECLI:NL:GHAMS:2022:2852