Overslaan en naar de inhoud gaan

HR111125 poging tot moord op advocaat/curator, niet voldaan aan confrontatievereiste shockschade

HR111125 poging tot moord op advocaat/curator, niet voldaan aan confrontatievereiste shockschade

3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel dat namens de benadeelde partijen is voorgesteld

3.1

Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] gevorderde vergoeding van schokschade.

3.2

De stukken die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.2 tot en met 6.5.

3.3

De uitspraak van het hof houdt onder meer in:

“Kort nadat haar partner [benadeelde 1] was neergeschoten, heeft benadeelde partij [benadeelde 2] in een appbericht gelezen dat er iemand gewond was geraakt bij een schietpartij bij haar in de straat. Vrezend dat [benadeelde 1] het slachtoffer was, is zij telefonisch naar hem op zoek gegaan en vernam zij uiteindelijk van de politie dat [benadeelde 1] inderdaad het slachtoffer was en dat hij naar het ziekenhuis was gebracht. In het ziekenhuis hoorde zij na enige tijd dat [benadeelde 1] werd geopereerd aan een schotwond in zijn been. Kort na 14:00 uur, circa zes uur na de aanslag, mocht benadeelde partij [benadeelde 2] naar [benadeelde 1] toe. Hij was toen wakker.

Hoewel het hof begrijpt dat benadeelde partij [benadeelde 2] op de dag van de aanslag een zenuwslopende, emotioneel gezien zware tijd heeft doorgemaakt, die ook naderhand nog zijn tol heeft geëist, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een voor de toekenning van shockschade vereiste confrontatie met de jegens [benadeelde 1] gepleegde onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan. Het hof zal de vordering dan ook afwijzen voor zover deze ziet op shockschade.”

3.4

In zijn arrest van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, heeft de Hoge Raad over de vergoeding van schokschade overwogen:

“3.3 In zijn arrest van 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in het daar besproken geval toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk is. In de rechtspraak van de Hoge Raad daarna zijn ook andere gevallen waarin schokschade werd gevorderd aan de orde geweest. In de praktijk komen over de vraag in welke gevallen vergoeding van schokschade mogelijk is verschillende opvattingen naar voren, zoals ook is weergegeven in de conclusie van de advocaten-generaal die is genomen in een andere zaak op 22 februari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:166. De Hoge Raad ziet daarin aanleiding zijn rechtspraak hierover te preciseren, waarbij geldt dat voor zover zijn eerdere rechtspraak hierover anders zou kunnen worden gelezen, daarvan wordt teruggekomen.

3.4

Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.

3.5

Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:

- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.

- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.

- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.

3.6

De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.

3.7

Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.

Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.”

3.5

Het hof heeft de afwijzing van de vordering tot vergoeding van schade die het gevolg is van de hevige emotionele schok die bij de benadeelde partij [benadeelde 2] is teweeggebracht door het – tegen [benadeelde 1] gepleegde – strafbare feit gebaseerd op zijn oordeel dat geen sprake is van een, voor de toekenning van een vergoeding voor die schokschade vereiste, confrontatie van de benadeelde partij [benadeelde 2] met de ten aanzien van [benadeelde 1] gepleegde onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan. Gelet op wat het hof heeft vastgesteld over de manier waarop de benadeelde partij [benadeelde 2] is geconfronteerd met de ten aanzien van [benadeelde 1] gepleegde onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan en op wat onder 3.4 – in het bijzonder in de daar onder 3.4 en 3.5 aangehaalde overwegingen – is weergegeven, geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd.

3.6 Het cassatiemiddel faalt. Hoge Raad 11 november 2025, ECLI:NL:HR:2025:1676