Rb Rotterdam 181213 moord; ziektebeeld vastgesteld door HA en psycholoog; relatie tussen ernst normschending en rechtstreeksheid confrontatie
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 181213 moord; ziektebeeld vastgesteld door HA en psycholoog; relatie tussen ernst normschending en rechtstreeksheid confrontatie.
- depressieklachten en ernstige PTSS; grote invloed op het dagelijks leven; smartengeld € 25.000,-
2 De feiten
2.1.
Op 18 april 2008 is de man van [eiseres] om het leven gebracht.
2.2.
[gedaagde] is bij onherroepelijk geworden arrest van het hof te Den Haag van 21 november 2011 veroordeeld voor het plegen van moord op de man van [eiseres].
Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Daarbij is de vordering van [eiseres] als benadeelde partij tot een bedrag van € 3.987,13 toegewezen.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 32.464,24, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
[eiseres] vordert in deze procedure vergoeding van de immateriële en de materiële schade – te weten begrafeniskosten, telefoon- en portokosten, vliegtickets, kosten rechtsbijstand en reiskosten – die zij heeft geleden en lijdt door de moord op haar man. Deze vordering wordt hierdoor gekenmerkt dat zij als nabestaande vergoeding vordert van schade die zij heeft geleden en lijdt ten gevolge van de dood van haar man die slachtoffer is geworden van een onrechtmatige daad van een derde. Bij de beoordeling van de vordering wordt het volgende vooropgesteld.
4.2.
Het huidige stelsel van het Burgerlijk Wetboek (BW) kent voor deze schade een limitatieve regeling in het samenstel van de artikelen 6:107 t/m 6:108 BW. Dit systeem komt er op neer dat alleen de in die artikelen genoemde derden recht hebben op vergoeding van schade, en wel limitatief beperkt tot de enkele materiële schadeposten als in die artikelen genoemd. Die limitatieve werking van artikel 6:108 BW staat er aan in de weg om langs een andere weg – rechtstreeks van de dader – vergoeding te krijgen van andere dan in artikel 6:108 BW genoemde schadeposten als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. Ook wanneer zou kunnen worden aangenomen dat er tevens jegens de nabestaanden van het slachtoffer onrechtmatig is gehandeld, sluit de wet met dit limitatieve stelsel dus uit dat nabestaanden aanspraak kunnen maken op vergoeding van andere schade dan in de wet voorzien.
4.3.
Op dit systeem bestaan twee uitzonderingen, namelijk in het geval waarin de dader zijn daad heeft begaan met het uitdrukkelijke oogmerk daarmee immateriële schade aan de nabestaanden toe te brengen (vgl. HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 216) en in het geval waarin kort gezegd bij degene bij wie door het waarnemen van door een onrechtmatige daad veroorzaakte dood of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een zodanig shock teweeg wordt gebracht, dat daaruit geestelijk letsel voortvloeit (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240; Shockschade-arrest, zie ook onder rov. 4.7.).
4.4.
Voor de vordering van [eiseres] brengt dit wettelijke stelsel met zich dat voor de toewijsbaarheid van de gevorderde kosten van de lijkbezorging - die op grond van artikel 6:108 BW in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen - vast moet komen te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens haar man. Voor de toewijsbaarheid van de gevorderde telefoon- en portokosten, vliegtickets, kosten rechtsbijstand, reiskosten en immateriële schade - waarin artikel 6:108 BW niet voorziet - moet vast komen te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens [eiseres] zelf zoals bedoeld in rov. 4.3.
Onrechtmatige handelen jegens de man van [eiseres]
4.5.
Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens haar man verwijst [eiseres] naar het arrest van het hof in de strafprocedure.
4.6.
Op grond van artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis, waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit, behoudens tegenbewijs. Ten aanzien van [gedaagde] is bewezen verklaard dat hij, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, op 18 april 2008 opzettelijk en met voorbedachten rade de man van [eiseres] van het leven heeft beroofd hierin bestaande dat na kalm beraad en rustig overleg hij de man van [eiseres] ongeveer 24 maal met een mes in het hoofd en het lichaam heeft gestoken, tengevolge waarvan hij is overleden. [gedaagde] heeft geen tegenbewijs aangeboden tegen zijn onder 2.2. genoemde, onherroepelijke veroordeling door de strafrechter en daartoe ook geen relevante feiten of omstandigheden gesteld. [gedaagde] heeft dan ook niet bestreden dat hij onrechtmatig jegens de man van [eiseres] heeft gehandeld. Dit staat dus vast.
Onrechtmatig handelen jegens [eiseres]
4.7.
De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] met de vaststaande feiten onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, heeft zij (mede) geplaatst in het licht van het hiervoor onder 4.3. al genoemde Shockschade-arrest. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat wanneer iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, hij niet alleen onrechtmatig handelt jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. Daarbij overwoog de Hoge Raad dat voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.
4.8.
[eiseres] heeft in dit verband aangevoerd dat zij – hoewel zij geen getuige is geweest van de moord – zonder meer met de ernstige gevolgen van het misdrijf is geconfronteerd. Zo heeft zij haar man direct na het gebeuren zwaar gewond op straat zien liggen. De directe confrontatie met het met bloed besmeurde lichaam en het ontsierde gelaat van haar man heeft grote geestelijke littekens nagelaten. Zij lijdt aan (ernstige) depressie- en PTSS-klachten, aldus [eiseres]. Ter staving hiervan heeft zij diverse medische stukken in het geding gebracht, afkomstig van onder meer haar huisarts en psycholoog.
4.9.
[gedaagde] heeft hiertegen ingebracht dat geen sprake is geweest van een rechtstreekse confrontatie met de (gevolgen van de) moord op de man van [eiseres]. Bovendien heeft hij betwist dat [eiseres] een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft opgelopen.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat hier om een weerzinwekkende moord op de man van [eiseres]. De man van [eiseres] was op 18 april 2008 nietsvermoedend op weg naar de moskee toen hij plotseling op de openbare weg op brute wijze ongeveer 24 maal met een mes in het hoofd en andere lichaamsdelen werd gestoken. Weliswaar is [eiseres] niet bij de moord aanwezig geweest (zij was haar man vooruit gelopen en al in de moskee aanwezig toen zij werd gewaarschuwd), maar zij heeft wel direct na het gebeuren het lichaam van haar man op straat zien liggen en kennis genomen van de gruwelijke omstandigheden waaronder haar man is overleden. De rechtbank acht aannemelijk dat (een deel van) de verminkingen als gevolg van de messteken voor [eiseres] duidelijk zichtbaar waren.
4.11.
De rechtbank acht, al deze omstandigheden tezamen nemend, de conclusie gerechtvaardigd dat [eiseres] rechtstreeks is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door [gedaagde] jegens haar man gepleegde gruwelijke handelingen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat uit het Shockschade-arrest blijkt dat voor een rechtstreekse confrontatie niet is vereist dat de nabestaanden bij de dodelijke gebeurtenis aanwezig zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie minder strenge eisen dienen te worden gesteld naarmate de normschending ernstiger is. Bij opzettelijke levensberoving met voorbedachten rade op de wijze zoals die hier heeft plaatsgevonden is sprake van een zo ernstige normschending dat geen hoge eisen aan de rechtstreeksheid van de confrontatie kunnen worden gesteld. Aldus moet worden aangenomen dat [gedaagde] ook jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.12.
Dat [eiseres] door deze confrontatie een psychische shock heeft opgelopen neemt de rechtbank zonder meer aan. Beoordeeld moet worden, in verband met het tweede verweer van [gedaagde], of sprake is van een dermate ernstige shock dat deze heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Immers, slechts in geval sprake is van deze vorm van aantasting in de persoon is er hier een wettelijke grondslag voor toekenning van smartengeld op de voet van artikel 6:106 sub b BW en aan geestelijk letsel toe te rekenen materiële schade, zo volgt uit het Shockschade-arrest.
4.13.
Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft [eiseres] diverse medische stukken in het geding gebracht, afkomstig van onder meer haar huisarts en psycholoog. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de klachten die [eiseres] ondervindt uitsluitend het gevolg zijn van de schok wegens de confrontatie met de gruwelijke feiten en gevolgen van de moord op haar man en dat die klachten duiden op een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat een dergelijk ziektebeeld alleen door een psychiater zou kunnen worden vastgesteld, zoals door [gedaagde] betoogd, vindt geen steun in het recht. Op grond van de overgelegde medische gegevens kan dan ook worden aangenomen dat bij [eiseres] geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin is ontstaan.
Kosten lijkbezorging
4.14.
[eiseres] vordert voldoening van de begrafeniskosten bestaande uit uitvaartkosten (inclusief de kosten van het grafmonument) ad € 2.872,18 en de kosten van steunbetuiging ad € 1.400,00.
4.15.
Artikel 6:108 lid 2 jo. lid 1 BW bepaalt dat wanneer iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is overlijdt, de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
4.16.
Deze vordering berust derhalve op een wettelijke grondslag waarvoor, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, vereist is dat sprake is van aansprakelijkheid van [gedaagde] voor het overlijden van de man van [eiseres]. Hiervoor heeft de rechtbank beslist dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de man van [eiseres] heeft gehandeld en dat het overlijden van de man van [eiseres] daarvan het gevolg is. Deze vordering berust dus op een deugdelijke grondslag.
4.17.
De gevorderde kosten van de lijkbezorging zijn door [gedaagde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken en komen mitsdien voor vergoeding in aanmerking.
Telefoon- en portokosten, vliegtickets, kosten rechtsbijstand en reiskosten
4.18.
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de gevorderde telefoon- en portokosten, vliegtickets, kosten rechtsbijstand en reiskosten. Deze kosten moeten worden beschouwd als materiële schade van [eiseres] zelf. Het betreft schade die geacht kan worden te behoren tot de kenmerkende gevolgen van de betreffende gebeurtenis. Zij staat bovendien in een zodanig verband met het onrechtmatig handelen door [gedaagde] dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg daarvan kan worden toegerekend.
Immateriële schade
4.19.
Bij de begroting van het smartengeld naar billijkheid houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden van het geval, waaronder in ieder geval de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het aan [gedaagde] te maken verwijt en de aard, ernst en duur van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde van [eiseres] zoals die blijken uit de aard en ernst van het geconstateerde geestelijk letsel. De toekenning van een bedrag wegens immateriële schade kan het gemis van haar man voor [eiseres] niet compenseren, noch haar genezing brengen van het geestelijk letsel dat zij heeft opgelopen. Toekenning van smartengeld onderstreept wel dat haar letsel erkenning verdient. Inherent aan elk bedrag is echter dat de mate waarin die erkenning wordt ervaren, per persoon kan verschillen. Daarom kan de subjectieve wens van [eiseres] ten aanzien van de hoogte van het smartengeld niet beslissend zijn, maar gaat het er zoals gezegd om naar billijkheid een bedrag vast te stellen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en zo mogelijk met bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen.
4.20.
Wat het laatste betreft, biedt de rechtspraak nog zo weinig aanknopingspunten, dat de rechtbank meer gewicht toekent aan de geobjectiveerde omstandigheden van dit geval dan aan de hoogte van de vergoeding die is toegekend in de zaak die heeft geleid tot het hiervoor reeds aangehaalde Shockschade-arrest, of in enkele andere zaken in lagere rechtspraak. Daarbij weegt mee dat voor de vergelijkbaarheid van gevallen niet volstaat dat het gevallen betreft waarin schade juridisch als ‘shockschade’ wordt aangeduid. Het gaat er ook om onder welke omstandigheden de benadeelde die schade lijdt.
Die omstandigheden lopen in de gevallen die tot gepubliceerde rechtspraak hebben geleid tot op heden zeer uiteen, alleen al doordat de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het aan de aansprakelijke persoon te maken verwijt en de aard en ernst van het letsel uiteenlopen.
4.21.
De rechtbank houdt rekening met de volgende omstandigheden. [eiseres] is in haar persoon aangetast doordat zij direct en indirect is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de moord die [gedaagde] op 18 april 2008 op haar man heeft gepleegd. [eiseres] was toen 60 jaar en moeder van 4 kinderen. Zij verloor volkomen onverwacht haar echtgenoot, met wie zij een nauwe affectieve relatie had. Aan [gedaagde] valt een ernstig verwijt te maken van de moord op de man van [eiseres] en de gruwelijke wijze waarop hij die heeft gepleegd. [eiseres] lijdt als gevolg van de confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord op haar man aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, depressieklachten en een ernstige posttraumatische stressstoornis. Deze stoornis is van grote invloed op haar dagelijks leven, onder andere door slaapproblemen, akelige dromen, angst- en piekerklachten, concentratieproblemen, vermoeidheid en verminderde belangstelling voor activiteiten. Zij ondergaat hiervoor nog altijd behandeling. De prognose is ongunstig. Alles afwegende begroot de rechtbank het smartengeld op € 25.000,-.
4.22.
Resumerend zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 27.464,24:
- materiële schadevergoeding € 6.451,37
- immateriële schadevergoeding € 25.000,00 + € 31.451,37
- uitgekeerde vordering BP € 3.987,13 -/-
€ 27.464,24
De gevorderde wettelijke rente vanaf 18 april 2008 tot aan de dag der voldoening is toewijsbaar over dit bedrag. ECLI:NL:RBROT:2013:10725