Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 080120 doodslag Milica van Doorn in 1992; shockschade vader voldoet wél aan confrontatievereiste, van zus niet

RBNHO 080120 doodslag Milica van Doorn in 1992; beroep op verjaring naar red. en bil. onaanvaardbaar;
- shockschade vader voldoet wél, schockschade zus voldoet niet aan confrontatievereiste; schockschade vastgesteld op € 10.000,00

2. De feiten

2.1.
Op 8 juni 1992 is in de wijk Kogerveld in Zaandam het levenloze lichaam van de toen negentienjarige Milica van Doorn (hierna: Milica) aangetroffen in het water van de Noordervaldeursloot. Milica bleek door geweld om het leven te zijn gebracht. Zij had onder meer steek- en snijverwondingen in haar hals en gelaat, waarbij haar grote halsader en slagader waren geraakt. Deze verwondingen hebben haar dood tot gevolg gehad. Daarnaast is op meerdere plekken in het lichaam van Milica sperma aangetroffen.

2.2.
Er is een opsporingsonderzoek gestart. In de loop der jaren is dit onderzoek meermalen heropend. In 2017 is een grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd. Gedaagde heeft geweigerd aan dit onderzoek mee te werken. De broer van gedaagde heeft wel vrijwillig DNA afgestaan. Onderzoek van het bij hem afgenomen monster gaf de officier van justitie aanleiding een bevel tot afname van DNA-materiaal van gedaagde te geven. Bij gedaagde is vervolgens ook DNA-materiaal afgenomen. Het DNA-profiel van gedaagde bleek vervolgens te matchen met het DNA-profiel van het in het lichaam van Milica aangetroffen sperma.

2.3.
Bij vonnis van 11 december 2018 heeft de meervoudige strafkamer in deze rechtbank gedaagde schuldig bevonden aan gekwalificeerde doodslag van Milica en hem ter zake veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren. De rechtbank heeft verder toegewezen een bedrag aan de benadeelde partij [P] - een zus van Milica - van € 680,76, bestaande uit immateriële schade. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is gedaagde veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op € 3.173,39, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

2.4.
Zowel gedaagde als het Openbaar Ministerie is tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Amsterdam. Het hoger beroep is nog niet inhoudelijk behandeld.

2.5.
Eiseres sub 1 is de andere zus van Milica en eiser sub 2 is haar vader. Eisers hebben geen vordering ingediend in de strafzaak. Zij hebben daarin wel als slachtoffer gebruikgemaakt van hun spreekrecht. Zij zijn deze civiele procedure tegen gedaagde gestart.

2.6.
Eisers hebben, tot zekerheid van de voldoening van hun vorderingen tot vergoeding van de door hen geleden schade, conservatoir beslag laten leggen op - kort gezegd - de woning van gedaagde. Ook is een conservatoir derdenbeslag gelegd op een geldbedrag dat het arrondissementsparket Noord-Holland onder zich heeft. Dat bedrag was onder gedaagde in beslag genomen.

3Het geschil
3.1.
Eisers vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiseres sub 1 van een bedrag van € 136,44 aan reiskosten in verband met het strafproces in eerste aanleg, vermeerderd met rente;
II. gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiseres sub 1 van een bedrag van € 4.840,00 aan juridische kosten in verband met het strafproces in eerste aanleg, vermeerderd met rente;
III. gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiser sub 2 van een bedrag van € 3.011,86 aan begrafeniskosten, vermeerderd met rente;
IV. gedaagde veroordeelt tot betaling aan zowel eiseres sub 1 als aan eiser sub 2 van een bedrag van € 40.000,- aan immateriële schade (shockschade), vermeerderd met rente;
V. gedaagde veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten en de beslagkosten.

3.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag, kort weergegeven, dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door Milica te verkrachten en te doden. Eisers stellen materiële en immateriële schade geleden te hebben door de toerekenbare onrechtmatige gedraging van gedaagde.

(...)

Beoordeling van de afzonderlijke schadeposten

4.29.2.
De rechtbank overweegt als volgt.

De politie kwam eiseres sub 1, terwijl zij als 17-jarig meisje alleen thuis was, vertellen dat haar zus dood was gevonden. Eiseres sub 1 heeft vervolgens met de politie op de komst van haar ouders gewacht. Uiteraard begrijpt de rechtbank dat dit voor eiseres sub 1 een buitengewoon schokkende gebeurtenis is geweest. Toch moet de rechtbank concluderen dat deze feiten niet kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf, zoals vereist voor toewijzing van shockschade (vgl. Taxibus-arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356).
Op grond van de omstandigheid dat eiseres sub 1, toen Milica thuis lag opgebaard, dagenlang geconfronteerd is met de (niet te camoufleren) snij- en steekwonden in haar hals en gelaat - welke omstandigheid niet nader is beschreven - is evenmin de conclusie gerechtvaardigd dat is voldaan aan het ‘directe confrontatievereiste’ uit het Taxibus-arrest.

De Hoge Raad heeft in het latere Vilt-arrest (Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583) benadrukt dat het confrontatievereiste niet terzijde mag worden gesteld of mag worden afgezwakt vanwege de aard of ernst van de normschending. Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken. In verband daarmee is alleen onder strikte voorwaarden plaats voor vergoeding van shockschade. Eiseres sub 1 heeft geen andere specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat is voldaan aan het vereiste van een directe confrontatie zoals door de Hoge Raad bedoeld.

Hierop strandt reeds haar vordering, voor zover die gebaseerd is op de vergoeding van shockschade. De vraag of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld bij eiseres sub 1 behoeft daarom geen bespreking meer.

Eiser sub 2, de vader van Milica

Shockschade

4.32.
Eiser sub 2 stelt dat hij zijn verminkte dochter heeft moeten identificeren in het mortuarium en dat hij door die confrontatie ernstig getraumatiseerd is geraakt. Hij was geschokt over hoe zijn dochter was toegetakeld, in zijn woorden: afgeslacht.

4.32.1.
Eiser sub 2 is door deze identificatie op directe wijze geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de gebeurtenissen die de dood van Milica tot gevolg hebben gehad en de omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden. Niet betwist is dat deze confrontatie bij eiser sub 2 een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat in het geval van eiser sub 2 wél is voldaan aan het ‘directe confrontatievereiste’.

4.32.2.
Eiser sub 2 stelt dat ook aan de andere voorwaarde voor vergoeding van shockschade is voldaan, te weten dat de schok bij hem heeft geleid tot geestelijk letsel. Hij heeft zich recentelijk onder behandeling gesteld van een psycholoog en een EMDR behandeling ondergaan. In dit verband wijst eiser sub 2 op een overgelegde verklaring van psychotherapeute en GZ-psycholoog [psycholoog] van 29 oktober 2019, waaruit blijkt dat bij hem een posttraumatische stressstoornis (ptss) is gediagnosticeerd op grond van de DSM 5-classificatie. Eiser sub 2 stelt dat er voor hem een drempel was om eerder hulp te zoeken. Het taboe van het bezoeken van een therapeut, dat er in ieder geval 27 jaar geleden voor eiser sub 2 nog was, speelde hierin mee. Volgens eiser sub 2 heeft hij al die jaren in een overlevingsmodus geprobeerd om overeind te blijven voor zijn vrouw en kinderen.

4.32.3.
Ter zitting heeft de advocaat van gedaagde benadrukt dat eiser sub 2 pas na vele jaren een GZ-specialist heeft bezocht. De advocaat van gedaagde stelde verder wel eens betere rapportages van een deskundige gezien te hebben. Hij wees er op dat er in dit geval geen rapportages in het geding zijn gebracht die blijk geven van behandelingen van eiser sub 2 in de achterliggende periode.

4.32.4.
De rechtbank kan gedaagde volgen in zijn standpunt dat er geen sprake is van een uitgebreid beschreven medische geschiedenis waaruit het bestaan en verloop van een psychiatrische aandoening bij eiser sub 2 als gevolg van de directe confrontatie met het misdrijf blijkt.

De rechtbank is evenwel van oordeel dat op basis van de overgelegde verklaring van psychotherapeute en GZ-psycholoog [psycholoog] toch kan worden aangenomen dat ten tijde van de identificatie van Milica bij eiser sub 2 sprake is geweest van een hevige emotionele schok waardoor geestelijk letsel is veroorzaakt, bestaande uit een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Immers, de behandelend GZ-psycholoog spreekt in haar verklaring van een posttraumatische stressstoornis, een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Uit deze verklaring blijkt verder dat eiser sub 2 een man is met een blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Sinds de moord op zijn dochter heeft hij volgens de psycholoog diverse ptss-klachten. Dat deze klachten het gevolg zijn van de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het feit dat de psycholoog hierover het volgende meldt: “Dhr heeft beelden op zijn netvlies van de identificatie van zijn dochter, en van de foto’s die van het misdrijf zijn gemaakt. Deze emotioneren hem, en hij kan hier maar beperkt over spreken, richt zijn aandacht dan meteen op de verachtelijkheid van de dader. Er is vermijding tav het stil staan bij het misdrijf zelf.

Volgens de psycholoog zijn de ptss-klachten verhevigd door de rechtszaak tegen de dader, het zien van de foto’s van het plaats delict en het wegvallen van steun van zijn echtgenote door dementie.

Gelet op het voorgaande is voor de rechtbank in voldoende mate komen vast te staan dat uit de schok die eiser sub 2 heeft ervaren geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is voortgevloeid.

4.32.5.
Een en ander leidt tot de slotsom dat eiser sub 2 aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW.

4.33.
Eiser sub 2 vordert als shockschade een bedrag van € 40.000,-. Hij stelt dat deze zaak is te vergelijken met de zaak Vaatstra, waarin de rechtbank Noord-Nederland aan de vader van het slachtoffer voornoemd bedrag aan shockschade heeft toegekend.

Gedaagde voert verweer tegen de hoogte van dit bedrag.

4.33.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het aan gedaagde te maken verwijt en de aard en ernst van het psychische letsel. Verder dient bij de begroting van de schade gelet te worden op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met de sinds de desbetreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. Bij de begroting van deze schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.

4.33.2.
Met inachtneming van het voorgaande acht de rechtbank een vergoeding van € 10.000,-- in de gegeven omstandigheden billijk.

De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het hierbij gaat om een gruwelijke en voor eiser sub 2 zeer ingrijpende gebeurtenis. Gedaagde heeft Milica gedood door haar meermalen in de hals te steken/snijden en heeft na het plegen van dit feit 25 jaar lang gezwegen en een normaal leven geleid. Eiser sub 2 heeft daardoor jarenlang in het duister getast omtrent de identiteit van de dader en de reden waarom dit Milica is aangedaan. Hij heeft door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het overlijden van zijn dochter een posttraumatische stressstoornis ontwikkeld.

Niet is echter komen vast te staan dat de ptss-klachten hem tot op heden aanzienlijk in zijn functioneren hebben belemmerd en hebben geleid tot blijvende beperkingen. De psychische gevolgen die eiser sub 2 door het misdrijf de afgelopen jaren heeft ondervonden (ten tijde van de indiening van de dagvaarding had gedaagde nog geen therapie gehad), nog steeds ondervindt en mogelijk gedurende zijn verdere leven nog zal ondervinden zijn door hem niet, althans slechts in zeer summiere bewoordingen naar voren gebracht. De rechtbank heeft behoudens de beknopte verklaring van de psycholoog, geen medische stukken over de aard en ernst van het psychische letsel gezien. Bij de vaststelling van de immateriële schade weegt de rechtbank ook mee dat eiser sub 2, anders dan in de door hem genoemde zaak Vaatstra, - zonder op de verdere details van die zaak in te gaan – het slachtoffer niet op de plaats van delict heeft zien liggen met alle zichtbare en tastbare gevolgen daarvan. Terecht stelt gedaagde dat de vergelijking met de zaak Vaatstra in dit opzicht mank gaat. Dat in vergelijkbare gevallen als hier aan de orde een vergoeding van een bedrag van € 40.000,- aan immateriële schade door Nederlandse rechters gerechtvaardigd is geacht, is niet gebleken.

4.34.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat gedaagde in verband met dit onderdeel van de vordering veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 10.000,- aan eiser sub 2, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 1992. De rechtbank merkt op dat de vordering van eiser sub 2 uit hoofde van onrechtmatige daad vanaf de datum van confrontatie door eiser sub 2 opeisbaar is en dat gedaagde van rechtswege in verzuim is. ECLI:NL:RBNHO:2020:17