Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 080518 levensdelict; vordering ex art 6:108 lid 1 BW toegewezen in een voeging; € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade

RBNNE 080518 levensdelict; vordering ex art 6:108 lid 1 BW toegewezen in een voeging; 
- € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade; € 74.321,02 ter zake overlijdensschade

Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en poging tot doodslag. Verdachte is op de avond van 15 augustus 2017 naar de woning van een jonge vrouwelijke collega gegaan met de bedoeling om haar iets aan te doen. Hij beschouwde haar als zijn “doelwit” en zou de andere personen in de woning vastbinden om zijn plannen met haar uit te voeren. Verdachte had een rugzak met onder meer handboeien, tie-rips, ducttape en een rubberen hamer bij zich. Nadat hij onder valse voorwendselen was binnengelaten door [slachtoffer 2] , heeft hij deze, toen deze voor hem liep, onverhoeds met een hamer op zijn hoofd geslagen.
In het daarop ontstane gevecht tussen verdachte en [slachtoffer 2] , werd ook diens vader [slachtoffer 1] bij de worsteling betrokken, toen deze op het lawaai van het gevecht afkwam.

Verdachte heeft tijdens de worsteling zijn mes uit zijn broekzak gepakt en daarbij om zich heen gestoken. Daarbij heeft hij [slachtoffer 2] in zijn borst en onderbeen gestoken. Deze raakte als gevolg daarvan zwaar gewond.
[slachtoffer 1] werd twee keer in de borst gestoken, waarbij vitale organen zijn geraakt. Ten gevolge van deze messteken is [slachtoffer 1] in de woning overleden. [slachtoffer 2] heeft verdachte vervolgens, terwijl hij zwaargewond was, in bedwang kunnen houden tot de gealarmeerde politie kwam. In de woning zijn de partner van [slachtoffer 2] en de jonge vrouwelijke collega getuige geweest van het gevecht en de gevolgen daarvan.

Toerekening
Wat betreft de persoon en de strafbaarheid van verdachte neemt de rechtbank onder meer in ogenschouw de bevindingen en conclusies van het rapport van het PBC d.d. 12 april 2018, opgemaakt door L.W. Schallenberg, psychiater in opleiding, D.C.W.H. Naus, psychiater, en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:

Bij verdachte is sprake van een zeer ernstige psychopathologie, waarbij verdachte naast de milde autismespectrumstoornis en een ernstige obsessieve-compulsieve stoornis een veelheid aan symptomen en kenmerken heeft die passen binnen meerdere stoornissen binnen het angstspectrum en bij de persoonlijkheidsproblematiek, maar die door de ernstige op de voorgrond staande en tot nu toe onbehandelde obsessieve-compulsieve stoornis niet voldoende kunnen worden gedifferentieerd en dus momenteel niet kunnen worden vastgesteld.
Het complexe mengbeeld van psychiatrische problematiek bestaat bij verdachte al jaren. Gezien het feit dat verdachte onvoldoende in staat is om zijn agressieve gevoelens waar te nemen, gezien de niet opgehelderde directe aanleiding tot het ten laste gelegde, het onbekend blijven van de reden waarom verdachte op dat moment geen weerstand kon bieden aan zijn dwanggedachtes en gezien de plotse door verdachte beschreven en eerder niet ervaren “gevoelloosheid” voor het ten laste gelegde, is het momenteel onmogelijk om een delictscenario te beschrijven. Globaal gezien kan worden geconcludeerd dat de zeer ernstige psychopathologie in grote mate heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het bewezen verklaarde tenminste in een verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte (op basis van de driepuntsschaal toerekenen-in verminderde mate toerekenen- niet toerekenen).

Het risico op herhaling van een gewelddadig delict wordt, gelet op de psychopathologie van verdachte, bij het uitblijven van behandeling, als hoog ingeschat. Het agressief gedrag van verdachte is zeer onvoorspelbaar gebleken, aangezien de agressie voor de complete omgeving van verdachte totaal onverwacht kwam, en blijft onvoorspelbaar omdat er geen duidelijk delictscenario kan worden opgesteld. De agressie is dusdanig hoog dat de inschatting is dat wanneer verdachte tot agressief handelen overgaat, het risico op ernstig geweld groot is. Daarnaast is de kans aanwezig dat het recidiverisico door behandelaars en begeleiders wordt onderschat doordat uiterlijk weinig zichtbaar wordt van de binnenwereld van verdachte.
Gezien de ernstige problematiek bij verdachte, de grote mate van doorwerking van deze problematiek in het hem ten laste gelegde, alsmede de kans op herhaling van een geweldsdelict wordt geadviseerd om verdachte een gedwongen behandeling op te leggen.
Gezien de op dit moment nog onverminderd hoge onvoorspelbare potentiële agressie zal de behandeling lange tijd vergen en zal gestart moeten worden in een gesloten setting met een hoog intern beveiligingsniveau (zodat medewerkers geen groot risico lopen slachtoffer te worden van agressie), zoals aanwezig binnen een tbs-kliniek.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de PBC rapportage met uitzondering van de eindconclusie. De gedragsdeskundigen stellen dat kan worden volstaan met oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden, nu tenminste sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank kan die eindconclusie niet volgen, nu het PBC adviseert dat verdachte een langdurige gedwongen behandeling moet worden opgelegd, welke behandeling dient te worden ondergaan in een TBS-kliniek. Ter terechtzitting zijn de gedragsdeskundigen die verdachte hebben onderzocht gehoord ten aanzien van de conclusie. Zij hebben aangegeven dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging ook passend is bij de onderzoeksbevindingen.

Gelet op de rapportage van het PBC, waaruit blijkt van de ernstige problematiek bij verdachte, acht de rechtbank het niet aangewezen om de behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in een ander kader dan dat van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.

De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot het laten opmaken van een maatregelrapport door de reclassering met betrekking tot de mogelijkheden van een TBS met voorwaarden, zoals door de raadsman is verzocht.

De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en dat er ontslag van rechtsvervolging moet volgen.
Hij heeft daartoe gesteld dat de gedragsdeskundigen hebben vermeld dat een volledige ontoerekeningsvatbaarheid, gezien het gebrek aan informatie nu niet kan worden onderbouwd of uitgesloten. Daarom is volgens de raadsman alleen al sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank deelt deze stelling niet. De gedragsdeskundigen hebben ter terechtzitting toegelicht dat verdachte naast de milde autismespectrumstoornis en een ernstige obsessieve-compulsieve stoornis een veelheid aan symptomen en kenmerken heeft die passen binnen meerdere stoornissen binnen het angstspectrum en bij persoonlijkheidsproblematiek. Deze kunnen door de ernstig op de voorgrond staande en tot nu toe onbehandelde obsessieve-compulsieve stoornis niet voldoende worden gedifferentieerd en momenteel ook niet worden vastgesteld. Daarom kunnen ze een volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet onderbouwen. Wel kunnen de gedragsdeskundigen een verminderde toerekeningsvatbaarheid onderbouwen met hun bevindingen.
Op basis van de bevindingen van de deskundigen en de toelichting daarop ter terechtzitting acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Dit leidt ertoe dat er geen ontslag van rechtsvervolging zal volgen, zoals bepleit door de advocaat op grond van de stelling dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is te achten.

Op te leggen straf en/of maatregel
Door zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer, zoals ook door de nabestaanden ter zitting is verwoord. Het wegvallen van hun (stief)vader en partner heeft het leven van het gezin volledig ontwricht en voor een onherstelbaar gemis in hun leven gezorgd. De nabestaanden zullen door het overlijden van hun (stief)vader hun hele leven lang leed ondervinden en de rechtbank beseft dat geen enkele straf recht kan doen aan dit leed.

De rechtbank is van oordeel dat terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en de door verdachte begane strafbare feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel eist.

Nu de terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht waren tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is sprake van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, zodat de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven kan gaan.

Met betrekking tot de strafoplegging overweegt de rechtbank als volgt.
De officier van justitie heeft, naast terbeschikkingstelling met dwangverpleging, een gevangenisstraf van acht jaren gevorderd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat voor de bewezen verklaarde feiten uit het oogpunt van generale preventie en ter vergelding van de in het bijzonder aan de gezinsleden aangedane leed, op zich een langdurige gevangenisstraf aangewezen is. De rechtbank merkt daarbij op dat een op te leggen (langdurige) gevangenisstraf nooit het leed van de nabestaanden kan verzachten.

Anderzijds houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de moeilijke omstandigheden waarmee verdachte vanaf zijn jeugd tot op heden te kampen heeft gehad. Verdachte heeft in zijn leven reeds vele psychiatrische behandelingen ondergaan en gaat, mede gezien de stoornissen waaraan verdachte lijdt, al zijn hele leven gebukt onder een hoge lijdensdruk.

Verdachte heeft in de afgelopen jaren reeds vele malen aangegeven dat hij neigingen had tot het plegen van extreem geweld. Hij is ook bereid om hiervoor een behandeling te ondergaan. Blijkens de gedragsdeskundigen zal verdachte, gelet op diens problematiek, langdurig behandeld moeten worden.

De rechtbank acht het enerzijds gewenst dat de verdachte, gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten een langdurige gevangenisstraf moet ondergaan, maar anderzijds acht zij het gewenst dat zijn behandeling, gelet op zijn problematiek, binnen een redelijke termijn zal dienen aan te vangen.
Alles overwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf na te noemen duur opleggen.

Gelet op de problematiek van verdachte zal de rechtbank de Minister van Justitie en Veiligheid adviseren, overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, om de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan te laten vangen nadat twee jaar van de hierna op te leggen gevangenisstraf is ondergaan.

De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.

Benadeelde partijen
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag € 15.000,-- ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag € 15.000,-- ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade en € 2.500,-- ter zake letselschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.

[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag € 15.000-- ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade en € 74.321,02 ter zake overlijdensschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen. De gevorderde vergoedingen zijn alleszins billijk en redelijk en zijn voldoende onderbouwd. De officier van justitie vordert voorts de oplegging van de schadevergoedings-maatregel.

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij de vorderingen enkele dagen voor de zitting heeft ontvangen, zodat hij weinig tijd heeft gehad om zich in de vorderingen te verdiepen, teneinde een standpunt over de opgevoerde posten te kunnen bepalen en deugdelijk verweer te kunnen voeren. Omdat vaststelling van de juiste hoogte van de schade een zorgvuldig besluitvormingsproces betreft, is de raadsman primair van mening dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen.

Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden, teneinde onder benoeming van een deskundige, de schade te laten taxeren.

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft niet het primaire standpunt van de raadsman, dat de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Weliswaar zijn de vorderingen pas enkele dagen voor de zitting ingediend, maar deze vorderingen zijn niet van dien aard dat deze thans niet voor beoordeling in het strafproces in aanmerking kunnen komen. De rechtbank ziet eveneens geen aanleiding om de zaak aan te houden, teneinde een deskundige te benoemen om de schade te laten taxeren. 

Door de benadeelde partijen is onder meer vergoeding ter zake shockschade gevorderd.
Volgens vaste jurisprudentie kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond is geraakt.

Voor vergoeding van de shockschade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde heeft vergoeding verzocht ter zake shockschade. Vaststaat dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met het gepleegde geweld. Bij de nadere onderbouwing van de vordering is een brief d.d. 19 april 2018 van GZ-psychologe drs. Geertzen overgelegd, waarin staat vermeld dat de benadeelde zich op 8 september 2017 heeft gemeld bij de psychologe met klachten, die zich volgens de psychologe laten classificeren als een posttraumatische stress-stoornis, zijnde een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade in de vorm van shockschade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde.
De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2017.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde heeft vergoeding gevorderd ter zake shockschade. Zoals hierboven door de rechtbank is overwogen, dient voor vergoeding van shockschade onder meer vast komen te staan dat sprake is van het bestaan van geestelijk letsel, vast te stellen door een deskundige. Door of namens de benadeelde zijn echter geen stukken overgelegd waaruit volgt dat bij de benadeelde partij ten gevolge van de confrontatie met de gevolgen van de aan de verdachte verweten feiten sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft dat deel dan ook onvoldoende onderbouwd is. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dat deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts is vergoeding gevorderd ter zake letselschade. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2017.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Door de benadeelde partij wordt vergoeding gevorderd ter zake gederfd onderhoud, gebaseerd op een daartoe opgemaakte schaderapportage ex artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Ter onderbouwing van de vordering zijn diverse stukken toegevoegd waaruit blijkt dat de benadeelde partij een gezamenlijke huishouding voerde met het slachtoffer

[slachtoffer 1] en voor wat betreft haar levensonderhoud afhankelijk was van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Dit geldt voor zowel diens inkomsten als ook voor diens zelfwerkzaamheid in, aan of rond de gezamenlijke eigen woning.

De in de vordering genoemde bedragen zijn onder meer berekend overeenkomstig de Letselschade Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade d.d. 12 februari 2015, de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid d.d. 1 januari 2018 en "De kostenbesparing door het wegvallen van een volwassene” van het Nibud van juni 2014.
De verdediging heeft gesteld dat, gelet op de omvang van de berekening en de bijlagen, dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, en verzocht een deskundige te benoemen. De rechtbank is echter van oordeel dat de posten en de gehanteerde berekeningsmethode die tot de vordering hebben geleid voldoende duidelijk en goed onderbouwd zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot het benoemen van een deskundige dan ook af.

De benadeelde heeft voorts vergoeding verzocht ter zake shockschade. Vaststaat dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met het gepleegde geweld. Bij de nadere onderbouwing van de vordering is een brief d.d. 16 april 2018 van GZ-psycholoog drs. Van Zanten overgelegd, waarin staat vermeld dat bij de benadeelde sprake is van een posttraumatische stress-stoornis, zijnde een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade in de vorm van gederfd levensonderhoud en shockschade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde.
De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2017.

Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2017.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken. ECLI:NL:RBNNE:2018:1770