Rb Gelderland 110314 hersenkneuzing, nekletsel, diverse (aangezichts)fracturen; smartengeld € 32.000,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 110314 Deelgeschil. Botsing scooter-bromscooter in 1997. Berekening vav student journalistiek
- hersenkneuzing, nekletsel, diverse (aangezichts)fracturen; smartengeld € 32.000,00
-Kosten begroot en toegewezen: 24 uur x € 240,00 + 6% kantoorkosten en 21% btw plus griffierecht. Totaal € 7.661,78.
2 De beoordeling
2.1.
Op 5 februari 1997 is [verzoeker] een verkeersongeval overkomen. Hij was toen 22 jaar oud en studeerde aan de Hogeschool voor de Journalistiek in Utrecht. [verzoeker] was in [woonplaats] op een scooter op weg naar een interview in het kader van een stage bij een regionaal dagblad en is frontaal in botsing gekomen met een tegemoet komende bromscooter, die ingevolge de WAM verzekerd was bij Winterthur, een rechtsvoorgangster van Reaal. Winterthur heeft aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval erkend.
2.2.
[verzoeker] heeft bij het ongeval een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing opgelopen. En verder breuken in onder andere het neusbot, de oogkassen, jukbeenderen en onderkaak, een wond in zijn rechter bovenbeen, en een beschadiging aan de nekwervels. Ook heeft hij acht tanden en veel bloed verloren. [verzoeker] is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en heeft een spoedoperatie van 10 uur ondergaan. Daarna is hij op de afdeling intensive care behandeld. De eerste 10 dagen in kritieke toestand en de eerste 15 dagen in sedatie, een kunstmatig coma. Op 5 maart 1997 is [verzoeker] uit het ziekenhuis ontslagen.
2.3.
Na verschillende medische behandelingen gedurende meerdere jaren, waaronder operaties en revalidatie, resteren met name klachten op cognitief gebied, geheugenproblemen en concentratie- en aandachtsstoornissen. Daarnaast ervaart [verzoeker] fysieke klachten. Hij heeft soms last van rug- en nekklachten en hoofdpijn. Reuk en zicht zijn aangetast en zijn kaakgewricht springt regelmatig ‘op slot’.
2.4.
[verzoeker] heeft zijn opleiding in december 2000 afgerond. Een betaalde baan (als journalist) is er niet van gekomen, ondanks grote inspanningen daartoe van [verzoeker] , onder andere in het kader van twee reïntegratietrajecten. Sinds 18 maart 2004 ontvangt [verzoeker] een WAO-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
2.5.
Bij brief van 4 mei 2009 heeft Reaal aan [verzoeker] voorgesteld de schade te regelen met een betaling van € 620.000,00, bestaande uit ongeveer € 16.000,00 aan diverse onkosten, € 50.000,00 aan smartengeld (€ 25.000,00 aan hoofdsom en € 25.000,00 aan rente), ongeveer € 480.000,00 aan verlies aan verdienvermogen , € 48.000,00 ter zake van pensioenschade en ongeveer € 26.000,00 aan onvoorziene schade, waaronder onzekerheid over de levensduur van de gebitsimplantaten van [verzoeker] . Verminderd met betaalde voorschotten ad € 120.000,00 resteerde een slotbetaling van € 500.000,00.
[verzoeker] heeft dit voorstel niet geaccepteerd.
2.6.
Op verzoek van Reaal en met medewerking van [verzoeker] heeft neuroloog dr. W.I.M. Verhagen een neurologische expertise verricht naar aanleiding van het ongeval. Zijn rapporten, geneeskundig en zakelijk, dateren van 15 mei 2010. In het geneeskundige rapport vermeldt hij onder meer:
“Door betrokkene ervaren beperkingen
Zelfverzorging: geen beperkingen
Activiteiten van het dagelijks leven: in fysieke zin zijn er geen problemen, maar hij moet wel veel dingen opschrijven of elke dag een planning maken omdat hij zaken anders vergeet.
Werk: op zijn werk speelden met name geheugen- en concentratieproblematiek een relevante rol en daarmee ook het feit dat hij snel vermoeid was en drukte om hem heen niet goed kon hebben. Een en ander is nog steeds aan de orde.
Hobby’s, sport, vrije tijd: hij speelde en speelt poolbiljart, maar kan het niet meer zo goed als voorheen omdat hij zich minder goed kan concentreren. Hij luistert graag naar muziek, leest en reist graag. Momenteel beschouwt hij ook het houden van de rondleidingen als hobby. Daarnaast loopt hij hard en is in training voor een marathon. In de zomer is hij fysiek veel bezig met watersport en fietsen, in de winter onder andere skiën.”
En in zijn zakelijk rapport:
“1. De situatie na ongeval (…)
g) Er is bij betrokkene sprake van 15% functieverlies op het vakgebied van de neurologie, een en ander volgens de AMA-guide 6e editie en de vigerende richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. (…)
h) Ten aanzien van de reuk- en smaakproblematiek zijn er in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding en bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden geen relevante beperkingen. Bij de loonvormende arbeid die betrokkene deed zijn deze beperkingen er ook niet, maar dit zou wel het geval zijn wanneer hij bijvoorbeeld in de culinaire wereld zou werken.
Op grond van de neurocognitieve stoornissen acht ik het aannemelijk dat hij beperkingen ervaart bij werken onder tijdsdruk, in stressvolle omstandigheden en in een drukke werkomgeving, alsmede bij conflicterende functie-eisen. Hij zal zeker moeite hebben bij de hectiek van de journalistiek.”
2.7.
[verzoeker] en Reaal hebben gezamenlijk en bijgestaan door hun advocaten, aan J.P.H.M. Verhoeven, verbonden aan Arbeidsdeskundige Bureau Radar B.V., verzocht een aantal vragen te beantwoorden teneinde het hypothetische carrièreverloop van [verzoeker] in kaart te brengen, het ongeval weggedacht. Het rapport van Verhoeven dateert van 9 juni 2010 en vermeldt onder meer:
“3. Uitgangspunten
De verwachte carrière zonder ongeval, aldus betrokkene
Betrokkene geeft aan dat hij waarschijnlijk, zonder ongeval en nadat hij afgestudeerd was, gestart zou zijn als journalist bij een dagblad.
Na ongeveer 5 jaar (2006) zou hij overgestapt zijn naar een opinietijdschrift. Hij zou er als redacteur aan het werk zijn gegaan.
Na wederom 5 jaar (2011) zou hij de functie van eindredacteur van een opinietijdschrift hebben bereikt.
Vervolgens zou hij wederom naar 5 jaar (we leven dan in 2016) een functie als hoofdredacteur van een weekblad hebben bereikt.
Betrokkene zou in 2021 overgestapt zijn naar het communicatievak. (…)
4 Onderzoeksbevindingen(…)
Werkgelegenheid
In alle segmenten van de journalistiek (dag- en weekbladen, tijdschriften, televisie, radio) staat de werkgelegenheid onder druk. De werkgelegenheid is afhankelijk van de economische positie van de media, dus van publieksvoorkeuren en inkomstenbronnen. De drie belangrijkste trends zijn dat het publiek van traditionele printmedia afneemt (dalende oplages, minder lezers), dat online mediagebruik toeneemt en dat er lagere advertentie-inkomsten worden gegenereerd. Tussen 2001 en 2009 zijn er honderden (redactie-)banen verdwenen, of werden contracten niet verlengd.
Daarnaast veranderen functies. Elk dagblad heeft tegenwoordig een webredactie, terwijl van redacteuren verwacht wordt dat ze multimediaal (onder andere internet, congressen, radio) gaan werken. Grote uitgevers (onder andere Reed Elsevier) hebben hun tijdschriftensector in de etalage gezet wegens reorganisaties en heroriëntatie op online. Gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten (2009). (…)
Heden ten dage biedt maar twintig procent van de vacatures in de databanken van Creative.com, Redactie&Co en Communicatie&Co, uitzicht op een vast dienstverband. In gunstigere tijden loopt dat aantal op tot veertig procent, maar het blijft minder dan de helft. (…)
5. De verwachte carrière zonder ongeval volgens betrokkene (…)
Gangbaarheid van een dergelijke carrière (…)
Door de crisis van de afgelopen jaren in de branche, is de arbeidsmarkt in de branche weinig dynamisch. Werknemers blijven zitten op hun functie. (…)
6. Beschouwing
Uit ons onderzoek blijkt dat er nauwelijks een gangbare carrière bestaat voor een gemiddelde afgestudeerde SvJ student, dan wel voor een talentvolle journalist. Waren er tien jaar geleden nog wel carrièrepaden uit te stippelen, door de crisis in uitgeversland en de daarbij horende bezuinigingen, zijn deze paden vrijwel niet realiseerbaar gebleken.
Uit ons onderzoek blijkt dat naar onze mening het carrièrepad zoals betrokkene dat voor zichzelf voor ogen had tot en met de eindredacteurfunctie voor een talentvolle journalist, haalbaar zou zijn geweest. Verslaggever bij een opinieweekblad en eindredacteur zijn immers functies waarvoor een goede invulling, het schrijverstalent waarover betrokkene beschikt, en uitstekende taalkundige vaardigheden vereist zijn.
Echter een hoofdredacteurschap, zo blijkt uit ons onderzoek, vraagt andere capaciteiten van een journalist (onder andere managementvaardigheden, financieel-economisch inzicht, leidinggevende capaciteiten). De ons, over betrokkene, bekende feiten geven ons hiervoor geen uitsluitsel. Wij kunnen dan ook zonder een aanvullend capaciteitenonderzoek geen uitspraak doen over de geschiktheid van betrokkene voor de functie van hoofdredacteur. Als uit het capaciteitenonderzoek zou blijken dat betrokkene over de benodigde vaardigheden beschikt hebben wij nog de volgende bedenkingen.
De overstap van eindredacteur naar hoofdredacteur blijkt uit ons onderzoek een vrij grote stap, het komt voor, maar is zeer uitzonderlijk. Aannemelijker is de overstap van eindredacteur naar chef-redactie, naar eventueel adjunct-hoofdredacteurschap naar een hoofdredacteurschap. Er is gewoonlijk maar 1 hoofdredacteur binnen een redactie, gelet op het aantal weekbladen zijn er niet veel vacatures.
Gelet op de crisis die reeds enige tijd een rol speelt in deze branche blijft men langer werkzaam in een functie. De arbeidsmarkt is verre van dynamisch.
Gelet op het schrijverstalent van betrokkene zijn wij wel genegen aan te nemen dat betrokkene, de tendens in de branche volgend, een succesvolle freelancer zou zijn geworden. Steeds meer tijdschriften maken de laatste jaren gebruik van freelancers. Vaste medewerkers worden ontslagen. Een gemiddelde freelancer zou tussen de € 40.000,- en € 50.000,- bruto per jaar moeten kunnen omzetten. Daar betrokkene bovengemiddeld talentvol was en reeds aantoonbaar commercieel werk heeft geproduceerd, kunnen wij ons voorstellen dat betrokkene tot de categorie goede freelancers (gespecialiseerd, ook wat bedrijfsjournalistiek werk meenemend) zou hebben behoord met een jaaromzet van tussen de € 65.000,- en € 75.000,- bruto. Een uitstekend presterende freelancer (Jaaromzet 100.000 – 120.000 euro bruto) moet over vaardigheden / eigenschappen (grote productiesnelheid, mediageniek zijn) beschikken die wij betrokkene niet zonder meer, op feiten gebaseerd, kunnen toedichten.”
2.8.
Bij brief van 17 september 2010 heeft Verhoeven aan Reaal, in reactie op een brief van Reaal van 13 september 2010, het volgende bericht:
“Het ‘bovengemiddeld talentvol’ zijn van de heer [verzoeker] hebben wij kunnen destilleren uit de verklaringen van leraren en stagebegeleiders, deze hebben wij toegezonden gekregen van de heer [verzoeker] . Kopieën hiervan hebben wij bijgesloten.
Wat ons betreft is met deze verklaringen aangetoond dat betrokkene qua talent boven de gemiddelde student journalistiek uitstak, bijvoorbeeld omdat hij al tijdens zijn studie werk van zijn hand geplaatst kreeg in diverse kranten / tijdschriften en dat dat als uitzonderlijk is aangemerkt.
Het bovengemiddeld talentvol zijn in de laatste alinea van onze rapportage van 9 juni 2010 slaat met name op het schrijverstalent en de gespitstheid op het vergaren van nieuws en feiten van betrokkene. Wij kunnen niet onder voorbehoud aangeven dat betrokkene ook op andere vlakken bovengemiddeld talentvol was, onder andere op het gebied van financieel-economisch inzicht, leidinggeven et cetera.
Wij vertrouwen erop hiermee de door u gewenste toelichting te hebben gegeven.”
2.9.
Bij brief van 25 november 2010 heeft Reaal aan [verzoeker] laten weten dat zij een bedrag van € 447.28,04 aan [verzoeker] zal betalen en dat zij zich met deze betaling jegens [verzoeker] volledig gekweten acht. Het betreft een bedrag van € 500.000,00, verminderd met voorschotbetalingen ad € 55.000,00 en vermeerderd met tandheelkundige kosten van € 2.280,04. Het bedrag is medio december 2010 betaald.
Bij brief van 30 november 2010 heeft [verzoeker] aan Reaal laten weten dat hij van oordeel is dat Reaal met deze betaling niet volledig is gekweten.
2.10.
Bij brief van 27 september 2011 heeft [verzoeker] aan Reaal een regelingsvoorstel gedaan. De schadestaat die daarbij is gevoegd vermeld € 694.720,00 bij ‘Verlies aan verdienvermogen toekomst’, € 30.000,00 bij ‘Kosten huishoudelijke hulp/verlies zelfwerkzaamheid’, en € 80.000,00 inclusief rente bij ‘Smartengeld’.
2.11.
Tot een regeling van de schade is het uiteindelijk, ondanks pogingen daartoe, niet gekomen.
2.12.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv:
I zal bepalen dat het verlies aan arbeidsvermogen van 1 januari 2009 tot 25 november 2039 € 694.720,00 bedraagt en dat in deze schadebegroting niet de gemiste secundaire arbeidvoorwaarden zijn opgenomen;
II de schadevergoeding ter zake van het verlies aan zelfwerkzaamheid vast zal stellen op € 30.000,00;
III de immateriële schadevergoeding inclusief wettelijk rente zal vaststellen op € 80.000,00;
IV zal bepalen dat Reaal de kosten in en buiten rechte van deze deelgeschilprocedure moet dragen met begroting van deze kosten aan de zijde van [verzoeker] op een bedrag van € 7.463,00 met veroordeling van Reaal tot betaling van deze kosten.
2.13.
Reaal voert verweer. In de eerste plaats werpt zij op dat geen sprake is van een deelgeschil in de zin van artikel 119w Rv. Verzocht wordt de schadevergoeding vast te stellen op het door [verzoeker] begrote, maar door Real betwiste bedrag. In wezen betreft dit het gehele nog tussen partijen resterende geschil, zodat een beslissing verder onderhandelen overbodig maakt, aldus Real.
Anders dan in de door Reaal aangehaalde zaak is hier echter geen sprake van de vaststelling van een totaalbedrag ter vergoeding van de schade. Verzocht is om ter zake van drie aspecten van de schade, verlies aan verdienvermogen, verlies aan zelfwerkzaamheid en smartengeld, aspecten waarop de minnelijke schaderegeling is stukgelopen, een beslissing te geven. Het gaat hier weliswaar om de grootste schadeposten, maar niet gezegd kan worden dat na beslechting daarvan geen onderhandelingen meer nodig zijn om tot afwikkeling van de gehele schade te komen. [verzoeker] heeft in dat verband ter zitting erop gewezen dat nog geen overeenstemming bestaat ter zake van de kosten van fitness, de vervanging van kroon- en brugwerk, voor gebitsverzorging en voor buitengerechtelijke kosten. Ook de schade in verband met gemiste secundaire arbeidsvoorwaarden, pensioenschade en fiscale schade is nog niet geregeld. Het verweer gaat niet op.
Verlies aan verdienvermogen
2.14.
De vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Bij zulk een vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen, mogen geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (de schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad: het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied (HR 15 mei 1998, NJ 1998, 624, Vehof/Helvetia). Verder moet bij het begroten van schade bestaande in het verlies aan arbeidsvermogen rekening worden gehouden met een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen (HR 14 januari 2000, NJ 2000, 437, Van Sas/Interpolis).
2.15.
Partijen hebben in onderling overleg en bijgestaan door gespecialiseerde advocaten de vraag naar het waarschijnlijke carrièreverloop en bijbehorende inkomenssituatie van [verzoeker] , het ongeval weggedacht, ter beantwoording voorgelegd aan arbeidsdeskundige Verhoeven. Verhoeven heeft – na grondig en kritisch onderzoek overtuigend gemotiveerd en toereikend onderbouwd – aangegeven dat haalbaar zou zijn geweest dat [verzoeker] na afronding van zijn opleiding zou zijn gestart als journalist bij een dagblad, na ongeveer vijf jaar zou zijn overgestapt naar een opinietijdschrift in de functie van redacteur en na nog eens vijf jaar de functie van eindredacteur van een opinietijdschrift zou hebben bereikt. Verhoeven is verder genegen aan te nemen dat [verzoeker] een goede, succesvolle freelancer zou zijn geworden. Verhoeven heeft Reaal desgevraagd een nadere toelichting op zijn rapport gegeven.
2.16.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen gebonden zijn aan de bevindingen van een gezamenlijk aangezochte deskundige, behoudens zwaarwegende bezwaren tegen de inhoud of de wijze van tot stand komen van diens rapport. Tegen het rapport van Verhoeven heeft Reaal uitsluitend aangevoerd dat de werkgelegenheidsvooruitzichten op het vakgebied van de journalistiek (zeer) slecht zijn. Uit het rapport van Verhoeven volgt echter expliciet dat Verhoeven zich van het economisch tij rekenschap heeft gegeven bij de beoordeling van het te verwachten hypothetisch carrièreverloop van [verzoeker] , het ongeval weggedacht. Reaal beroept zich op verschillende publicaties die de malaise op de arbeidsmarkt voor journalisten illustreren, maar dat Verhoeven de mate waarin deze situatie op het carrièreverloop van – de bovengemiddeld talentvolle – [verzoeker] van invloed zou zijn geweest te rooskleurig zou hebben ingeschat stelt Reaal niet, laat staan dat zij daarvoor een oordeel van een ter zake deskundige heeft overgelegd. Het enkele feit dat Reaal zich klaarblijkelijk niet in deze beoordeling door de deskundige kan vinden betekent niet dat de rechtbank daarvan niet kan uitgaan. Van een klemmend bezwaar is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.
2.17.
Het voorgaande brengt mee dat voor het in kaart brengen van de hypothetische situatie wat betreft de carrière van [verzoeker] uitgegaan kan worden van de bevindingen van Verhoeven. Dat heeft [verzoeker] in zijn berekening ook gedaan – dat heeft Reaal niet betwist – waarbij hij overigens het inkomen van een gemiddelde freelancer heeft gehanteerd, en niet van een goede freelancer zoals Verhoeven heeft aangenomen. Het door [verzoeker] in zijn berekening begrote bedrag aan hypothetisch inkomen zal dan ook – bij gebreke van enige betwisting – voor juist worden gehouden.
2.18.
Wat betreft zijn inkomen in de feitelijke situatie heeft [verzoeker] gesteld dat hij tot aan de pensioengerechtigde leeftijd voor zijn inkomen feitelijk zal zijn aangewezen op de WAO-uitkering die hij thans geniet, althans een inkomen maximaal gelijk daaraan. Ter zitting heeft [verzoeker] in dit verband aangegeven dat het hem, behoudens één tijdelijke betaalde opdracht waarmee hij marginaal meer heeft verdiend dan zijn WAO-uitkering (welke uitkering gedurende deze periode is stopgezet), sinds zijn afstuderen in 2000 niet is gelukt inkomen te verwerven (hoger dan zijn WAO-uitkering), ondanks serieuze pogingen daartoe. Reaal heeft ter zake van de feitelijke inkomenssituatie in haar verweerschrift aan de orde gesteld (punt 20) dat het maar de vraag is of [verzoeker] in de toekomst niet in staat zal zijn een hoger inkomen te verwerven. Dat dit onzeker is staat echter naar zijn aard vast. Een daadwerkelijke betwisting van de stelling van [verzoeker] dat een hoger inkomen dan een WAO-uitkering niet in het verschiet ligt valt hierin niet te lezen. Ter zitting heeft Reaal desgevraagd in dit verband aangegeven dat zij van de WAO-uitkering als feitelijk inkomen wil uitgaan, mits het hypothetische inkomen zoals op basis van de bevindingen van Verhoeven aannemelijk is niet helemaal wordt gevolgd. [verzoeker] is echter zoals gezegd niet uitgegaan van het volgens Verhoeven hoogst haalbare. Reaal erkent dan ook in wezen dat de WAO-uitkering als maximaal haalbaar inkomen kan worden beschouwd. Gelet hierop zal de rechtbank ter zake van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval uitgaan van de WAO-uitkering van [verzoeker] .
2.19.
Nu Reaal, zoals gezegd, op zichzelf de op de hiervoor vastgestelde uitgangspunten gebaseerde berekening van [verzoeker] niet heeft weersproken, kan de schade van [verzoeker] vanwege verlies aan verdienvermogen vanaf 1 januari 2009 tot 25 november 2039 worden vastgesteld op € 694.720,00, uitgezonderd de schade ter zake van gemiste secundaire arbeidsvoorwaarden. Het verzoek sub I is toewijsbaar.
Verlies aan zelfwerkzaamheid
2.20.
Reaal heeft in dit verband verwezen naar bevindingen van Verhagen (onder punt 2.6. geciteerd). In het licht daarvan heeft [verzoeker] met de enkele stelling dat een schadevergoeding van € 1.500,00 per jaar redelijk is onvoldoende toegelicht dat de door hem ervaren beperkingen daadwerkelijk zijn zelfredzaamheid (zullen gaan) beperken in een mate die een (dergelijke) vergoeding rechtvaardigt. Het verzoek is daarom niet toewijsbaar.
Immateriële schadevergoeding
2.21.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is lichamelijk letsel heeft opgelopen, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, in een geval als het onderhavige in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene.
De rechter dient bij zijn begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. Geen rechtsregel belet de rechter mede acht te slaan op de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen, zij het dat deze ontwikkelingen niet beslissend kunnen zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen (HR 17 november 2000, NJ 2001, 215).
2.22.
[verzoeker] verzoekt het smartengeld te bepalen op € 40.000,00, exclusief rente. Hij heeft gewezen op de jonge leeftijd waarop hem het ongeval is overkomen, op de ernst van het daarbij veroorzaakte letsel, op de zware operaties die hij heeft moeten ondergaan en het langdurige revalidatietraject dat hij heeft moeten doorlopen, op de medische behandelingen die hij op tandheelkundig gebied nog steeds moet ondergaan, op zijn blijvende invaliditeit en volledige arbeidsongeschiktheid als gevolg van het ongeval, op psychische gevolgen, waaronder depressiviteit, op de beperkingen als gevolg van het ongeval en de lange duur van de schaderegeling en daarbij behorende huisvestingsproblemen.
2.23.
Reaal werpt op dat € 25.000,00 exclusief rente een correcte vergoeding is, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak in, volgens Reaal, vergelijkbare zaken. De feiten en omstandigheden waarnaar [verzoeker] heeft verwezen heeft Reaal niet betwist. Van die feiten en omstandigheden zal de rechtbank uitgaan. In haar afweging betrekt de rechtbank ook de vaststelling van Verhagen dat [verzoeker] 15% blijvend invalide moet worden geacht op het vakgebied van de neurologie. Verder is in dit verband relevant dat [verzoeker] ter zitting heeft aangegeven dat hij, naast de fysieke beperkingen, het meest lijdt onder het feit dat hij zijn droom journalist te worden, waarvoor hij (veel) talent bleek te hebben, niet heeft kunnen najagen. Al met al acht de rechtbank, mede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, een schadevergoeding billijk van € 32.000,00 exclusief en afgerond € 74.000,00 inclusief de sinds het ongeval verschenen wettelijke rente. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken waarnaar Reaal heeft verwezen, qua leeftijd van het slachtoffer ten tijde van het ongeval, dan wel qua ingrijpendheid van de gevolgen ervan, naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Dat Reaal specifiek op het smartengeld heeft bevoorschot heeft [verzoeker] ter zitting betwist en is door Reaal niet meer toegelicht. Van invloed van deze betalingen op de verschenen rente is dan sprake. Het verzoek sub III is toewijsbaar tot een bedrag van € 74.000,00.
Kostenbegroting, 1019 aa Rv
2.24.
Gelet op het voorgaande is, anders dan Reaal opwerpt, van een volstrekt onnodig of onterecht verzoek geen sprake. [verzoeker] heeft verzocht in dit verband 24 uur aan werkzaamheden van zijn advocaat te begroten, tegen een uurtarief van € 240,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. Reaal heeft zich (enkel) tegen de hoogte van het uurtarief verzet. De rechtbank acht echter in deze zaak een uurtarief van € 240,00 netto niet onredelijk. Niet alleen afgezet tegen de bij de afwikkeling van letselschade gebruikelijke tarieven (waarover Reaal zich in algemene termen heeft beklaagd), maar ook meer in het algemeen bezien tegen de kosten van rechtsbijstand bij belangen als in deze zaak in het geding. Vermeerderd met € 274,00 aan griffierecht (ter zitting is het aanvankelijk abusievelijk ter begroting verzochte bedrag van € 75,00 zonder bezwaar van Reaal vermeerderd), sluit de kostenbegroting dan op een bedrag van € 7.661,78. Nu de aansprakelijkheid van Reaal vast staat zal zij, zoals [verzoeker] heeft verzocht, tot de betaling van dit bedrag worden veroordeeld. ECLI:NL:RBGEL:2014:8217