Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 240609 dystrofie, smartengeld € 36.302,00

Rb Middelburg 240609 dsytrofie, smartengeld € 36.302,00
[eiser] vordert een bedrag van € 93.932,50 ter zake van smartengeld. ZLM heeft een bedrag van € 36.302,-- uitgekeerd zodat ZLM nog een bedrag van € 57.630,50 dient te voldoen. [eiser] gaat bij de berekening uit van een bedrag van € 136.134,--, het hoogste smartengeldvergoeding in Nederland ten tijde van het ongeval. Dit bedrag is volgens [eiser] gelijk te stellen aan 100% BI. Bij [eiser] is sprake van 69% BI, hetgeen dus leidt tot een bedrag van € 93.932,50.
Bij de toekenning van het smartengeld moet volgens [eiser] voorts rekening gehouden worden met de omstandigheid dat door een val van de trap, welke val (mede) heeft plaatsgevonden door het krachtverlies in beide handen als gevolg van de dystrofieën, inmiddels in het linkerbeen ook een dystrofie is opgetreden.
Ook van belang daarbij is dat [eiser] continu pijn lijdt met alle gevolgen van dien.
[eiser] verwijst naar de omstandigheid dat in de landen rondom Nederland vele malen hogere bedragen aan smartengeld uitgekeerd worden waarop de rechter ingevolge het AMC-arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1992 ook acht op mag slaan. Ook uit diverse publicaties volgt volgens [eiser] dat men in Nederland toe is aan het toewijzen van hogere ter zake van smartengeld uit te keren bedragen.
De uitspraken in de Smartengeldgids waarnaar ZLM verwijst en die recht geven op een uitkering van ongeveer € 30.000,-- in 2006 zien volgens [eiser] niet op vergelijkbare gevallen.
Het door ZLM ter zake van de post smartengeld erkende en betaalde bedrag van € 36.302,-- doet volgens Jansen dan ook geen recht aan de aard en de ernst van het door [eiser] opgelopen letsel met alle nadien ontstane complicaties.

(....)

Met betrekking tot de post “smartengeld” overweegt de rechtbank het navolgende.
Door [eiser] is aanvankelijk een bedrag van € 113.450,-- aan smartengeld gevorderd.
Bij conclusie na deskundigenbericht tevens houdende wijziging van eis stelt [eiser] ter zake van smartengeld een bedrag van € 93.932,50 te vorderen te hebben, waarbij [eiser] de berekening van dit bedrag toelicht. De rechtbank maakt hier uit op dat [eiser] zijn eis tot dat bedrag vermindert.
Dit bedrag is door [eiser] berekend aan de hand van het ter zake van smartengeld medio 1994 uitgekeerde hoogste bedrag in welk geval sprake was van een percentage blijvende invaliditeit van de persoon van 100%, welk bedrag vervolgens door [eiser] is omgezet naar het percentage blijvende invaliditeit waarvan volgens [eiser] in zijn geval sprake is van 69%.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade voor lichamelijk letsel dient de rechter echter niet slechts af te gaan op het percentage blijvende invaliditeit van de persoon maar rekening te houden met alle omstandigheden zoals de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Daarbij dient te rechter te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, e.e.a. met inachtneming van de opgetreden geldontwaarding. Alhoewel geen rechtsregel belet dat bij de begroting mede acht wordt geslagen op ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen kunnen, op grond van de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad bij de begroting de ontwikkelingen in het buitenland niet beslissend zijn.

Met betrekking tot de factoren die in het geval van [eiser] van belang zijn bij de vaststelling van de hoogte van het aan [eiser] ter zake van smartengeld toe te kennen bedrag overweegt de rechtbank het navolgende.
Zoals vorenstaand is overwogen is niet komen vast te staan dat, zoals [eiser] stelt, de dystrofie in zijn rechterarm als ongevalsgevolg kan worden beschouwd. Bij de vaststelling van de hoogte van het aan smartengeld uit te keren bedrag dient de dystrofie in de rechterarm dan ook buiten beschouwing te worden gelaten. Dat geldt eveneens voor de dystrofie ontstaan in het linkerbeen ten gevolge van de val van de trap door [eiser]. De rechtbank is van oordeel dat niet sprake is van zodanige omstandigheden dat er causaal verband bestaat tussen de val van de trap en het ongeval dat [eiser] in 1994 is overkomen.
Bij het vaststellen van de hoogte van het toe te kennen bedrag wordt dus uitgegaan van letsel aan de linkerarm.
Gelet op in (enigszins) vergelijkbare gevallen toegekende bedragen is de rechtbank van oordeel dat het door ZLM ter zake van smartengeld aan [eiser] betaalde bedrag van € 36.302,00 een billijk bedrag is. Door ZLM is bij de berekening nog uitgegaan van een causale bijdrage aan de tijdelijke dystrofie in de rechterarm terwijl de rechtbank, zoals vorenstaand is overwogen dat de dystrofie in de rechterarm niet als ongevalsgevolg kan worden beschouwd.
De rechtbank zal het verweer van [eiser] dat een hoger bedrag op zijn plaats is derhalve niet honoreren.
De rechtbank merkt in dat opzicht nog op, dat door [eiser] niet is aangegeven welke omstandigheden rechtvaardigen dat juist in zijn geval, het ongeluk is [eiser] al in 1994 overkomen, een (veel) hogere dan de gebruikelijke schadevergoeding in vergelijkbare gevallen gerechtvaardigd is en gekeken moet worden naar ontwikkelingen in het buitenland. De gegevens waarop [eiser] zich ondermeer onder punt 4.3.12 van zijn conclusie na deskundigenbericht tevens houdende wijziging van eis beroept betreft de forse stijging in de jaren 1999 tot 2005, derhalve geruime tijd nadat het ongeval plaatsvond, de dystrofie zich openbaarde en het recht op vergoeding van immateriële schade ontstond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, in verband met de duur van de onderhavige procedure, het smartengeld op een hoger bedrag vast te stellen omdat niet door [eiser] is gesteld, en de rechtbank ook niet is gebleken, dat de lange duur van de procedure uitsluitend aan ZLM is te wijten.
De rechtbank zal het ter zake van smartengeld door [eiser] gevorderde bedrag derhalve toewijzen tot een bedrag van € 36.302,00. Dit bedrag is berekend aan de hand van per 2006 geïndexeerde bedragen. 
LJN BK8809