Rb Rotterdam 230113 complicaties bij borstoperaties; aannemelijk dat eiser 1 slechts bij een chirurg een operatie had laten doen; smartengeld: € 750,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 230113 complicaties bij borstoperaties
- gynaecoloog geeft zich uit voor chirurg; schending van bij cosmetische operaties zwaarwegende informatieplicht;
- aannemelijk dat eiser 1 slechts bij een chirurg een operatie had laten doen; smartengeld: € 750,00;
- huishoudelijke hulp conform richtlijn Letselschaderaad 6 weken x € 118,00;
- gelet op hoogte schade, ontbreken debat, administratieve aard wkzh en bundeling zaken; 0,5 x gevorderde € 4.261,40 redelijk;
- deskundigenbericht mbt vraag of complicaties zich ook bij borstoperatie door plastisch chirurg zouden hebben voorgedaan
5.7.4. Nu op het gestelde onrechtmatige handelen Belgisch recht van toepassing is, heeft de rechtbank behoefte aan nadere inlichtingen van partijen op dit punt.
De rechtbank zal partijen dan ook in de gelegenheid stellen gespecificeerd en gemotiveerd aan te geven welke wetsartikelen uit het Belgisch burgerlijk wetboek van toepassing zijn, wat die wetsartikelen en de op dat punt beschikbare jurisprudentie inhouden, op welke relevante punten het Belgische recht afwijkt/verschilt van het Nederlandse recht en welke rechtsgevolgen zij daaraan verbinden, een en ander zoveel mogelijk onderbouwd aan de hand van relevante bescheiden. De rechtbank denkt daarbij aan legal opinions en/of relevante jurisprudentie/literatuur.
In het navolgende gaat de rechtbank er – voorlopig – van uit dat het Belgische recht op de relevante punten in grote lijnen overeenkomt met het Nederlandse recht.
Onrechtmatig handelen
5.8. [eiser 4] heeft diverse stellingen aan haar vordering ten grondslag gelegd zonder daarbij verschil te maken tussen de primaire en de subsidiaire grondslag. De rechtbank leidt hieruit af dat de gronden die zijn aangevoerd voor wanprestatie dezelfde zijn als die voor onrechtmatig handelen. Dit betekent dat beoordeeld dient te worden of [gedaagde] – naar Belgisch recht – onrechtmatig jegens [eiser 4] heeft gehandeld door haar niet volledig en niet juist te informeren over zijn specialisatie, over de door hem gehanteerde operatietechnieken en doordat hij bij de uitvoering van de borstoperaties en de nazorg niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts had mogen worden verwacht.
5.9. Eén van de verwijten van [eiser 4] aan [gedaagde] luidt dat [gedaagde] zich heeft gepresenteerd als plastisch chirurg terwijl hij in werkelijkheid gynaecoloog was.
Volgens [eiser 4] heeft [gedaagde] tijdens het intakegesprek de indruk gewekt dat hij (plastisch) chirurg was. Zij stelt dat zij meende dat hij chirurg was. Ter comparitie heeft [eiser 4] gesteld dat destijds op de website van [Kliniek] "plastisch chirurg" was vermeld en dat volgens die website alle behandelende artsen chirurg waren. Dat blijkt volgens haar ook uit de informatiebrochure van [Kliniek]. [eiser 4] stelt verder dat [gedaagde] ten tijde van het intakegesprek niet heeft aangegeven dat hij geen chirurg was. [gedaagde] heeft aldus [eiser 4] tenminste in de waan gelaten dat hij (plastisch) chirurg was. Dit blijkt onder andere uit het door haar getekende informed consent formulier, aldus nog steeds [eiser 4].
[gedaagde] betwist dat hij zich heeft gepresenteerd als plastisch chirurg. Hij heeft aangevoerd dat de overgelegde informatiefolder van [Kliniek] niet maatgevend is, dat uit de op de website van [Kliniek] over hem vermelde informatie niet blijkt dat hij plastisch chirurg zou zijn, dat op het door hem in [Kliniek] gebruikte visitekaartje de term plastisch chirurg niet wordt gebruikt, en dat hij bevoegd is tot het verrichten van esthetisch chirurgische ingrepen.
5.10. De rechtbank stelt het volgende voorop.
[eiser 4] heeft zich tot [gedaagde] gewend omdat zij een borstcorrectie wenste. Dit vereiste een cosmetische operatie die niet door zorgverzekeraars pleegt te worden vergoed.
Er bestond voor [eiser 4] geen medische noodzaak om een dergelijke operatie te ondergaan. Zij had, na correct te zijn geïnformeerd over de voorgestelde behandeling, zonder risico voor haar gezondheid kunnen besluiten om daarvan af te zien dan wel om de behandeling voor onbepaalde tijd uit te stellen. Juist bij dit type behandelingen rust naar het oordeel van de rechtbank op de arts die een dergelijke behandeling uitvoert, een zwaarwegende informatieplicht.
5.11. Vaststaat dat [gedaagde] gynaecoloog is. Niet in geschil is dat [gedaagde] in Nederland nimmer gerechtigd is geweest de afzonderlijk door de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) erkende specialistentitel "chirurg" of een daarvan afgeleide gelijkende benaming – plastisch chirurg – te (laten) voeren. De door [gedaagde] bij [eiser 4] uitgevoerde cosmetische operaties hebben in de kliniek in België plaatsgevonden. In België geldt dat de bijzondere beroepstitels "geneesheer specialist in de heelkunde" (chirurg) en "geneesheer specialist in de plastische, reconstructieve en esthetische heelkunde" (plastisch chirurg) zijn voorbehouden aan artsen met de betreffende opleiding en dat een arts die beroepstitels alleen kan voeren na door de Minister van Volksgezondheid hiertoe te zijn erkend (Koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde en Koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen).
Niet gemotiveerd (door bescheiden onderbouwd) gesteld en evenmin gebleken is dat [gedaagde] in België gerechtigd is geweest de beroepstitels "chirurg" en "plastisch chirurg" te voeren.
5.12. In de door [eiser 4] getekende "Verklaring geïnformeerde toestemming" is vermeld:
"Op verzoek van de behandelend chirurg, dr. [gedaagde]".
In de door [eiser 4] als productie 29 bij dagvaarding overgelegde kopieën van de patiënten informatiebrochure "Borstvergroting" van [Kliniek] is vermeld:
"In [Kliniek] wordt elke borstvergrotende operatie uitgevoerd door een ervaren plastisch chirurg".
Als door [gedaagde] niet betwist, staat voorts vast dat destijds op de website van [Kliniek] stond vermeld dat alle behandelende artsen (plastisch) chirurg zijn.
De bij conclusie van antwoord als productie 18 overgelegde e-mail d.d. 3 september 2009 bevat als bijlage de Nederlandse versie van het curriculum vitae van [gedaagde] zoals dat destijds op de website van [Kliniek] was geplaatst. In dit curriculum vitae is vermeld:
"In dit kader is hij (rechtbank: [gedaagde]) lid van de gerenommeerde American Academy of Cosmetic Surgery, alwaar hij jaarlijks participeert in onderwijs en up to date nascholing."
[…]
"Dr. [gedaagde] is een deskundig borstchirurg met zeer ruime ervaring in dit esthetisch vakgebied."
[…]
"Dr. [gedaagde] speelt een actieve rol als klinisch specialist voor chirurgen in opleiding".
Deze informatie die zijdens de kliniek aan patiënten als [eiser 4] ter beschikking werd gesteld was [gedaagde] bekend en hij heeft niet gesteld dat hij met die vermeldingen niet heeft ingestemd. Dat betekent, dat deze situatie ten opzichte van [eiser 4] gelijk gesteld moet worden met het door [gedaagde] zelf hanteren van deze informatie jegens [eiser 4].
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] zich met de benaming "borstchirurg", mede gelet op het feit dat daaraan is toegevoegd dat hij een actieve rol als klinisch specialist voor chirurgen in opleiding speelt, bediend van de aanduiding "chirurg". Minst genomen heeft hij zich van een op (plastisch) chirurg gelijkende, en bij patiënten verwarring wekkende, benaming bediend.
Door in het informed consent formulier, de patiënten informatiebrochure en op de website van [Kliniek] de titel van (borst)chirurg te vermelden, werd bij patiënten, en dus ook bij [eiser 4], in strijd met de waarheid de indruk gewekt dat de arts die de cosmetische operatie uitvoert (plastisch) chirurg was.
5.13. Nu [gedaagde], hoewel daartoe niet gerechtigd, de titel "chirurg" heeft gevoerd en zich op de website van de kliniek van de benaming "borstchirurg" heeft bediend, stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] zich aldus tegenover [eiser 4] als (plastisch) chirurg heeft gepresenteerd terwijl hij in werkelijkheid gynaecoloog was. Hieraan doet niet af dat, zoals [gedaagde] heeft betoogd, een gynaecoloog bevoegd is en bekwaam kan zijn om de betreffende chirurgische ingreep te verrichten. Het gaat erom dat [gedaagde] bij [eiser 4] de onjuiste indruk heeft gewekt dat hij gerechtigd was de specialistentitel (plastisch) chirurg te voeren. Waar het gaat om zoiets wezenlijks als het aan een arts toestemming verlenen voor een te verrichten operatie, is essentieel dat die arts geen onjuist beeld creëert of laat bestaan omtrent zijn kwalificaties. Juist gelet op het feit dat bij [eiser 4] een chirurgische ingreep zou worden verricht, heeft [gedaagde], door deze onjuiste indruk te (laten) wekken en te laten bestaan, in strijd gehandeld met de van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts te verwachten en jegens [eiser 4] te betrachten zorgvuldigheid.
5.14. [gedaagde] is jegens [eiser 4] aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het feit dat zij door hem niet correct is geïnformeerd.
[eiser 4] heeft ter comparitie gesteld dat indien zij had geweten dat [gedaagde] geen (plastisch) chirurg was, zij niet voor hem had gekozen. Zij had in dat geval gewacht, doorgespaard en de operatie door een ander laten verrichten.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het zeer de vraag is of [eiser 4] de ingreep niet had laten doen als zij geweten had dat hij geen plastisch chirurg was.
5.15. De rechtbank acht aannemelijk dat [eiser 4] aan [gedaagde] geen toestemming voor de borstvergroting zou hebben gegeven indien hij haar correct zou hebben geïnformeerd over het feit dat hij geen (plastisch) chirurg maar gynaecoloog was. [eiser 4] heeft immers ter comparitie gesteld dat zij op basis van de website van [Kliniek], waarop vermeld stond dat alle behandelende artsen chirurg waren, voor die kliniek had gekozen. Weliswaar heeft zij op de prijs gelet, maar ook op de overige aspecten, zoals dit.
Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [eiser 4] ook toestemming voor de borstoperatie zou hebben verleend indien [gedaagde] haar correct omtrent zijn kwalificaties zou hebben geïnformeerd. Het had dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan worden afgeleid dat [eiser 4] niettemin aan hem toestemming voor de borstvergroting zou hebben verleend indien hij haar juist had geïnformeerd. Nu dergelijke feiten of omstandigheden niet door [gedaagde] zijn gesteld, komt de rechtbank aan bewijsvoering op dit punt niet toe.
5.16. [eiser 4] heeft niet gesteld dat zij van een borstvergroting zou hebben afgezien indien [gedaagde] haar correct omtrent zijn kwalificaties had geïnformeerd. Zij heeft immers enkel gesteld dat zij in dat geval de borstvergroting niet door [gedaagde] had laten doen. [eiser 4] stelt, en de rechtbank acht ook aannemelijk, dat zij zich in dat geval (enige tijd later) door een andere arts had laten opereren en dat zij zich in dat geval voor de door haar gewenste borstvergroting onder behandeling van een plastisch chirurg zou hebben gesteld.
5.17. In de werkelijke situatie waarin [eiser 4] door [gedaagde] is behandeld, heeft zij zowel na de borstoperatie op 18 januari 2007 als na de hersteloperatie op 2 mei 2007 problemen aan haar linkerborst ondervonden waardoor verdere behandeling noodzakelijk was. [eiser 4] stelt dat vanwege de behandeling door [gedaagde] de sensibiliteit van de tepels (blijvend) is verstoord en dat sprake is van lelijke littekens op haar borsten.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat dezelfde kans op complicaties zou hebben bestaan indien de ingrepen door een plastisch chirurg zouden zijn uitgevoerd. Die kans is even groot. Hij was wel degelijk bekwaam; er is geen sprake geweest van infecties en/of kunstfouten, aldus nog steeds [gedaagde].
5.18. De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat bij [eiser 4] na de borstoperaties complicaties zijn opgetreden, niet meebrengt dat sprake is of moet zijn geweest van (tijdens en/of na die operaties) medisch onzorgvuldig handelen.
Om te kunnen beoordelen of [eiser 4] schade heeft geleden doordat zij niet correct door [gedaagde] is geïnformeerd omtrent zijn kwalificaties, is van belang of voldoende aannemelijk is dat de door [eiser 4] gestelde klachten/complicaties zich ook hadden voorgedaan in de (hypothetische) situatie dat zij zich door een plastisch chirurg had laten opereren. Daarbij zij opgemerkt dat de verschillen tussen de werkelijke en de hypothetische situatie niet alleen de persoon van de behandelend arts en zijn specialisme betreffen, maar ook andere omstandigheden die van grote invloed kunnen zijn op de aan een dergelijke behandeling verbonden risico's. Het gaat dan bijvoorbeeld om de (kwaliteit van de) operatieruimte, de operatietechniek, de bij de behandeling gebruikte apparatuur en de gebruikte implantaten.
In dat verband acht de rechtbank van belang dat [eiser 4] stelt en [gedaagde] betwist dat zij door [gedaagde] niet goed is geïnformeerd over (i) de door hem gehanteerde transareolaire incisietechniek, welke snijtechniek volgens haar niet gebruikelijk is en de kans op infecties en gevoelloze tepels vergroot, (ii) de door [gedaagde] toegepaste operatietechniek (het "dual plane" plaatsen van de implantaten) en (iii) de hechting van de wond door middel van staples (nietjes).
5.19. De rechtbank zal dan ook deze aspecten samen met het zich ten onrechte als chirurg voordoen beschouwen in het kader van de gestelde onrechtmatige daad in de voorfase. Indien aannemelijk is dat ter zake van de door [gedaagde] uitgevoerde operaties complicaties zijn opgetreden die ook zouden zijn opgetreden indien [eiser 4] zich door een plastisch chirurg had laten opereren, ontbreekt het causale verband tussen het feit dat [gedaagde] [eiser 4] niet correct (omtrent zijn kwalificatie en andere kwesties) heeft geïnformeerd en de gestelde schade.
Indien aannemelijk is dat de bij [eiser 4] opgetreden complicaties zich niet zouden hebben voorgedaan indien zij zich onder behandeling van een plastisch chirurg, die haar ook overigens naar behoren zou hebben geïnformeerd, had gesteld, is sprake geweest van medisch onzorgvuldig handelen en dient de daaruit voortvloeiende schade door [gedaagde] te worden vergoed.
5.20. Aangezien uit de door partijen overgelegde (medische) informatie niet kan worden afgeleid of de complicaties die zich bij [eiser 4] hebben gerealiseerd zich ook in de (hypothetische) situatie waarin zij zich onder behandeling van een plastisch chirurg had gesteld, zouden hebben gerealiseerd, behoeft de rechtbank voorlichting door een onafhankelijk deskundige op dit punt. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen met elkaar in overleg te treden opdat zij vervolgens bij akte een – zoveel mogelijk eenparig – voorstel voor de modaliteiten (gegevens deskundige, vraagstelling en kosten) van het te gelasten deskundigenonderzoek kunnen doen. Hierbij ligt het in de rede dat ter zake door een Belgische deskundige (plastisch chirurg) wordt geadviseerd. Immers, gezien het feit dat de behandelingen bij [eiser 4] in een Belgische kliniek zijn uitgevoerd en Belgisch recht van toepassing is, kan mede relevant zijn of de informatieverstrekking conform de in België geldende regelgeving is uitgevoerd.
5.21. [eiser 4] verwijt [gedaagde] voorts dat hij zowel bij de eerste als bij de tweede ingreep onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor complicaties en infecties zijn ontstaan.
[gedaagde] betwist dit; hij stelt lege artis geopereerd te hebben, met gebruikmaking van deugdelijke technieken. Infecties zijn niet opgetreden.
Ook op dit punt zal een deskundigenbericht noodzakelijk zijn waarvoor mutatis mutandis hetzelfde geldt als onder 5.20 overwogen. De rechtbank zal dit combineren met het onder 5.20 bedoelde bericht.
5.22. De rechtbank denkt voorlopig aan de volgende vraagstelling:
1. Kunt u een beschrijving geven van de tijdens of na de operatie op 18 januari 2007 bij [eiser 4] opgetreden complicaties?
2. Heeft de betrokken arts naar uw oordeel de betreffende behandeling uitgevoerd in een voldoende steriele/gereinigde ruimte en/of met voldoende steriele/gereinigde instrumenten?
3. Waardoor zijn naar uw oordeel de complicaties bij [eiser 4] veroorzaakt?
Kunt u aangeven of en zo ja in hoeverre de oorzaak van het ontstaan van die complicaties volgens u (mede) is toe te schrijven aan:
- de door de betrokken arts gehanteerde transareolaire incisietechniek;
- de (wijze van gebruik van de) toegepaste dual plane techniek;
- de hechting van de wond door middel van staples (nietjes);
- de onjuiste techniek van de operateur.
4. Indien uw antwoord op vraag 2 ontkennend luidt, zijn naar uw oordeel (mede) als gevolg van het feit dat de betrokken arts de behandeling heeft uitgevoerd in een onvoldoende steriele/gereinigde ruimte en/of met onvoldoende steriele/gereinigde instrumenten complicaties bij [eiser 4] opgetreden, en zo ja, welke?
5. Bestond er op enig moment in de periode na 18 januari 2007 in verband met de door [eiser 4] gemelde klachten en/of de ontwikkeling van de wond een indicatie voor nader onderzoek en/of behandeling anders of frequenter dan hetgeen feitelijk is uitgevoerd?
Zo ja, welk onderzoek en/of behandeling, en op welk moment en op welke medische gronden bestond die indicatie?
6. Was de behandeling van [eiser 4] tijdens de operatie van 2 mei 2007 geïndiceerd?
Is die behandeling uitgevoerd zoals die – gezien de toenmalige opvattingen binnen uw beroepsgroep ten aanzien van de te hanteren professionele standaard bij deze behandeling en de door u gevonden oorza(a)k(en) (vraag 3 en 4) – behoorde te worden uitgevoerd?
7. Kunt u een beschrijving geven van de tijdens of na de operatie op 2 mei 2007 bij
[eiser 4] opgetreden complicaties?
8. Heeft de betrokken arts naar uw oordeel de behandeling op 2 mei 2007 uitgevoerd in een voldoende steriele/gereinigde ruimte en/of met voldoende steriele/gereinigde instrumenten?
9. Waardoor zijn naar uw oordeel de complicaties bij [eiser 4] veroorzaakt?
Wilt u aangeven of en zo ja in hoeverre de oorzaak van het ontstaan van die complicaties volgens u (mede) is toe te schrijven aan (i) de door de betrokken arts gehanteerde transareolaire incisietechniek en (ii) de hechting van de wond door middel van staples (nietjes)?
10. Indien uw antwoord op vraag 8 ontkennend luidt, zijn naar uw oordeel (mede) als gevolg daarvan complicaties bij [eiser 4] opgetreden en zo ja, welke?
11. Kunt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven of en zo ja welke van de bij [eiser 4] opgetreden complicaties naar uw mening op enig moment ook zouden zijn ontstaan bij een behandeling door een plastisch chirurg? Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn geweest?
12. Is naar uw oordeel sprake geweest van medisch onzorgvuldig handelen?
13. Heeft u eventueel nog opmerkingen die anderszins voor de beoordeling van deze casus van belang kunnen zijn?
5.23. Reeds nu wordt overwogen dat [gedaagde] de aangewezen partij is om het voorschot ter zake van de kosten van het deskundigenbericht te voldoen. De rechtbank baseert zich daarbij met name op het feit dat [gedaagde] zich ten onrechte heeft gepresenteerd als (plastisch) chirurg en hij zich op het standpunt stelt dat het resultaat van de behandeling bij een andere arts niet anders zou zijn geweest.
5.24. Indien komt vast te staan dat sprake is van medisch onzorgvuldig handelen, dient [gedaagde] de dientengevolge geleden schade te vergoeden. Hetgeen hierna onder 5.38 en 5.42 in het algemeen zal worden overwogen ten aanzien van de schade van [eiser 1] geldt in beginsel ook ten aanzien van de schade van [eiser 4], met dien verstande dat de kosten voor een (vervolg)behandeling tot borstvergroting en/of littekencorrectie in principe toewijsbaar zijn omdat [eiser 4], anders dan [eiser 1], heeft aangegeven een nieuwe borstoperatie te willen ondergaan.
5.25. De zaak zal naar de rol worden verwezen, zodat partijen, eerst [eiser 4] en daarna [gedaagde], zich kunnen uitlaten over de sub 5.7.4, 5.20, 5.21 en 5.22 genoemde onderwerpen.
Ten aanzien van [eiser 3]
5.26. Partijen zijn het erover eens dat de behandelingsovereenkomst met [gedaagde] is gesloten. Ter beoordeling ligt voor de vraag of [gedaagde] in de nakoming van die overeenkomst toerekenbaar tekortgeschoten is. Aan een beoordeling en beantwoording van deze vraag komt de rechtbank niet toe indien het beroep dat [gedaagde] op artikel 6:89 BW heeft gedaan slaagt.
5.27. Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie van de schuldenaar geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. De ratio van deze klachtplicht berust op de gedachte dat een schuldenaar er op moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks – eveneens met spoed – aan de schuldenaar meedeelt.
Op zichzelf kan worden vastgesteld dat betrekkelijk veel tijd is verstreken voordat [eiser 3] geklaagd heeft. Er bestaat echter geen vaste termijn, de in acht te nemen termijn hangt van alle omstandigheden af. Duidelijk is wel, dat onmiddellijk na de ingreep klagen niet verwacht kan worden, omdat de problemen waarvan hier sprake is (onder meer in verband met het aanzicht van het litteken) gelet op hun aard eerst na enige tijd kenbaar kunnen zijn. Een zeer korte termijn is dus in ieder geval niet aan de orde. De rechtbank zal zich daarin niet nader begeven, gelet op het volgende.
Een beroep op artikel 6:89 BW kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Hierbij is van belang in hoeverre de belangen van de schuldenaar al dan niet zijn geschaad doordat niet binnen bekwame tijd is geklaagd. Zijn de belangen van de schuldenaar niet geschaad, dan is er niet spoedig voldoende reden om de schuldeiser een gebrek aan voortvarendheid te verwijten (zie HR 25 maart 2011, LJN BP8991).
De rechtbank acht het betreffende beroep hier, aannemende dat op zich te laat geklaagd is, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [gedaagde] heeft niet concreet aangegeven in welk belang hij is geschaad doordat niet binnen bekwame tijd is geklaagd. Daarbij is van belang dat [gedaagde], nadat [eiser 3] hem had meegedeeld niet tevreden te zijn over het resultaat van de bij haar uitgevoerde borstoperatie, voldoende gelegenheid heeft gehad om een hersteloperatie bij [eiser 3] uit te voeren. In dat belang – dat het meest voor de hand liggende, mogelijk geschonden belang is – is hij dus niet geschaad. De medische verslaggeving is voorts nog beschikbaar. Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen aangaande de klachttermijn, te weten dat die in elk geval niet zeer kort was, valt niet in te zien in welk relevant belang [gedaagde] geschaad zou zijn.
Aan [eiser 3] kan dan ook niet worden tegengeworpen dat zij niet tijdig heeft geklaagd.
De rechtbank komt toe aan de vraag of [gedaagde] in de nakoming van de behandelingsovereenkomst jegens [eiser 3] toerekenbaar tekortgeschoten is.
5.28. Aangezien [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] zich op het (gezamenlijke) standpunt hebben gesteld dat [gedaagde] jegens hen zijn informatieplicht zoals bedoeld in artikel 7:448 BW heeft geschonden en zij daar min of meer dezelfde feiten en/of omstandigheden aan ten grondslag hebben gelegd, wordt het navolgende ten aanzien van [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] overwogen.
Ten aanzien van [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2]
5.29. Ten aanzien van [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] geldt dat de behandelingsovereenkomsten met [gedaagde] zijn gesloten.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of [gedaagde] bij de geneeskundige behandeling van [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] al dan niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht, uitgaande van de professionele standaard in 2008 en 2009, dan wel hun rechten als patiënt op andere wijze heeft geschonden.
[eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] hebben onder andere gesteld dat [gedaagde] hen niet juist heeft geïnformeerd over zijn specialisatie. [gedaagde] heeft tijdens de intakegesprekken de indruk gewekt dat hij (plastisch) chirurg was. Hij heeft toen niet aangegeven dat hij gynaecoloog was en hen in de waan gelaten dat hij (plastisch) chirurg was. Dit blijkt onder andere uit de door hen getekende informed consent formulieren en uit de informatiebrochure van [Kliniek] waarin was vermeld:
"In [Kliniek] wordt elke borstvergrotende operatie uitgevoerd door een ervaren plastisch chirurg". Weliswaar hebben [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] zich niet in [Kliniek] laten behandelen, maar een soortgelijke brochure werd destijds in [Kliniek 2] gebruikt, aldus nog steeds [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2].
[eiser 3] en [eiser 1] hebben voorts ter comparitie aangegeven dat zij zich op internet hebben georiënteerd en dat in de informatie op het internet stond vermeld dat [gedaagde] plastisch chirurg was.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij zich nooit als plastisch chirurg heeft voorgedaan, dat de overgelegde informatiebrochure van [Kliniek] niet maatgevend is, dat een soortgelijke brochure destijds niet in [Kliniek 2] werd gebruikt en dat op de website van [Kliniek 2] slechts de benamingen "esthetische" en/of "cosmetische chirurgie", die volgens [gedaagde] niet beschermd zijn, werden gebruikt. Volgens [gedaagde] was hij bevoegd tot het verrichten van esthetisch chirurgische ingrepen, niet tot het voeren van de titel chirurg.
5.30. De rechtbank stelt het volgende voorop.
[eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] hebben zich tot [gedaagde] gewend omdat zij een borstcorrectie wensten. Dit vereiste een cosmetische operatie die doorgaans niet door zorgverzekeraars pleegt te worden vergoed. Er bestond voor hen geen medische noodzaak om een dergelijke operatie te ondergaan. Zij hadden na correct te zijn geïnformeerd over de voorgestelde behandeling zonder risico voor hun gezondheid kunnen besluiten om daarvan af te zien dan wel om de behandeling voor onbepaalde tijd uit te stellen. Juist bij dit type behandelingen rust naar het oordeel van de rechtbank op de arts die een dergelijke behandeling uitvoert een zwaarwegende informatieplicht.
5.31. Vaststaat dat [gedaagde] gynaecoloog was. Niet in geschil is dat [gedaagde] nimmer gerechtigd is geweest de afzonderlijk door de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) erkende specialistentitel "chirurg" of een daarop gelijkende benaming te (laten) voeren.
Vaststaat dat in de door [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] getekende "Verklaring geïnformeerde toestemming" is vermeld: "Op verzoek van de behandelende chirurg, [gedaagde]".
Dit formulier is afkomstig van [gedaagde] en door hem ter tekening voorgelegd. [gedaagde] heeft daarmee bij [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] de indruk gewekt dan wel laten bestaan dat hij (plastisch) chirurg was. Dat [gedaagde] niet opzettelijk de titel van chirurg in het informed consent formulier heeft vermeld omdat het een vertaling betrof van een Amerikaanse tekst op het internet, zoals hij ter comparitie heeft betoogd, doet daaraan niet af. [gedaagde] heeft hen er destijds immers niet op gewezen dat die titel per abuis in het informed consent formulier terecht was gekomen en dat hij gynaecoloog en geen chirurg was.
5.32. [gedaagde] heeft, ter onderbouwing van zijn betwisting dat hij zich als plastisch chirurg heeft voorgedaan, verwezen naar de bij conclusie van antwoord als productie 18 overgelegde e-mail d.d. 3 september 2009. Volgens (het onderwerp van) die e-mail betreft het daaraan gehechte curriculum vitae de Nederlandse versie van het curriculum vitae van [gedaagde] zoals dat destijds op de website van [Kliniek 2] was geplaatst. In dit curriculum vitae is vermeld:
"In dit kader is hij (rechtbank: [gedaagde]) lid van de gerenommeerde American Academy of Cosmetic Surgery, alwaar hij jaarlijks participeert in onderwijs en up to date nascholing."
[…]
Dr. [gedaagde] is een deskundig borstchirurg met zeer ruime ervaring in dit esthetisch vakgebied."
[…]
Dr. [gedaagde] speelt een actieve rol als klinisch specialist voor chirurgen in opleiding".
[gedaagde] heeft zich aldus op de website van [Kliniek 2] als "borstchirurg" gepresenteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] zich met de benaming "borstchirurg", mede gelet op het feit dat hij daaraan heeft toegevoegd dat hij een actieve rol als klinisch specialist voor chirurgen in opleiding speelt, van een op (plastisch) chirurg gelijkende, althans een bij patiënten verwarring wekkende, benaming bediend.
Door in het informed consent formulier de titel van chirurg te vermelden en op de website van [Kliniek 2] de benaming "borstchirurg" te vermelden, werd bij patiënten, en dus ook bij [eiser 4], de indruk gewekt dat [gedaagde] (plastisch) chirurg was.
5.33. Gezien het vorenstaande heeft [gedaagde] zich ten onrechte van de titel "chirurg" en de benaming "borstchirurg" bediend en zich aldus tegenover [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] als (plastisch) chirurg voorgedaan terwijl hij in werkelijkheid geen chirurg maar gynaecoloog was. Hieraan doet niet af dat, zoals [gedaagde] heeft betoogd, een gynaecoloog bevoegd is en bekwaam kan zijn om de betreffende chirurgische ingreep te verrichten. Het gaat erom dat [gedaagde] bij [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] de onjuiste indruk heeft gewekt dat hij gerechtigd was de specialistentitel (plastisch) chirurg te voeren. Waar het gaat om zoiets wezenlijks als het aan een arts toestemming verlenen voor een te verrichten operatie, is essentieel dat die arts geen onjuist beeld creëert of laat bestaan omtrent zijn kwalificaties. Juist gelet op het feit dat bij [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] een chirurgische ingreep zou worden verricht, heeft [gedaagde], door deze onjuiste indruk te wekken en te laten bestaan, in strijd gehandeld met zijn informatieplicht.
5.34. Het vorenstaande brengt mee dat [gedaagde] jegens [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het feit dat zij door hem niet correct zijn geïnformeerd.
In dat kader is van belang dat [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] zich op het standpunt hebben gesteld dat als zij van tevoren hadden geweten dat [gedaagde] geen (plastisch) chirurg was, zij geen toestemming aan hem zouden hebben gegeven voor het uitvoeren van de borstoperaties. In aanvulling hierop hebben [eiser 3] en [eiser 2] ter comparitie aangegeven dat zij in dat geval hadden gewacht, doorgespaard, en de operatie door een ander hadden laten verrichten. [eiser 1] heeft ter comparitie aangegeven dat zij er in dat geval helemaal niet aan begonnen was.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] toestemming voor de ingreep zouden hebben geweigerd indien zij waren voorgelicht over zijn opleidingsniveau en ervaring met het verrichten van dergelijke ingrepen. Zij zouden van de behandeling als zodanig niet hebben afgezien.
5.35. De rechtbank acht aannemelijk dat [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] geen toestemming voor de borstoperaties aan [gedaagde] zouden hebben gegeven indien hij hen correct zou hebben geïnformeerd over het feit dat hij geen (plastisch) chirurg maar gynaecoloog was. Ter comparitie heeft [eiser 1] immers gesteld dat zij op het internet op de term "plastische chirurgie" heeft gezocht en toen bij [gedaagde] was uitgekomen. [eiser 3] heeft gesteld dat op het internet stond vermeld dat [gedaagde] plastisch chirurg was en dat zij voor hem had gekozen omdat hij de goedkoopste was. De rechtbank leidt hieruit af dat [eiser 3] en [eiser 1] de door hen gewenste borstoperatie wilden laten uitvoeren door een plastisch chirurg.
[eiser 2] heeft ter comparitie aangegeven dat zij op het internet is gaan zoeken en, omdat [gedaagde] de goedkoopste was, met hem een afspraak heeft gemaakt. Zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, heeft [gedaagde] zich op de website van [Kliniek 2] van de op (plastisch) chirurg gelijkende benaming "borstchirurg" bediend. Hoewel [eiser 2] niet expliciet heeft aangegeven dat zij voor de door haar gewenste borstvergroting op zoek was naar een (plastisch) chirurg, ligt zulks (impliciet) in haar stellingen besloten. Het ligt immers niet voor de hand dat zij voor de door haar gewenste borstvergroting op zoek was naar de goedkoopste gynaecoloog en [gedaagde] heeft ook niets gesteld dat daarop wijst.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] ook toestemming voor de borstoperaties zouden hebben verleend indien [gedaagde] hen had geïnformeerd omtrent het feit dat hij geen (plastisch) chirurg maar gynaecoloog was. Het had dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan worden afgeleid dat [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 2] niettemin aan hem toestemming voor de borstvergroting zouden hebben verleend indien hij hen juist had geïnformeerd. Nu dergelijke feiten of omstandigheden niet (voldoende) door [gedaagde] zijn gesteld, komt de rechtbank aan bewijsvoering op dit punt niet toe.
5.36. Aangezien [eiser 1], anders dan [eiser 3] en [eiser 2], ter comparitie heeft aangegeven dat zij (sowieso) van een borstvergrotende operatie zou hebben afgezien indien zij voorafgaand aan de borstoperatie correct was voorgelicht omtrent de kwalificaties van [gedaagde], overweegt de rechtbank ten aanzien van [eiser 1] het volgende.
Ten aanzien van [eiser 1]
5.37. De rechtbank acht aannemelijk dat [eiser 1] geen borstvergroting had laten doen indien zij destijds had geweten dat [gedaagde] geen (plastisch) chirurg maar gynaecoloog was. Kennelijk had zij al aarzelingen over de ingreep en was voor haar doorslaggevend de lage prijs die werd aangeboden in combinatie met de geruststellende zekerheid dat de ingreep door een chirurg zou plaatsvinden. [gedaagde] heeft de betreffende stellingen ter comparitie niet betwist. [eiser 1] kon ook, naar vast staat, zonder meer van de borstoperatie afzien omdat voor haar geen (medische) noodzaak bestond om een dergelijke operatie te ondergaan.
Het vorenstaande brengt mee dat de door [eiser 1] gevorderde schade in beginsel voor toewijzing vatbaar is. Ook als [gedaagde] geen fouten heeft gemaakt en geen wanprestatie heeft gepleegd ten aanzien van de operatie en de nazorg moet immers de ingreep en alles wat daarmee samenhangt beschouwd worden als iets waartoe [eiser 1] onder valse voorwendselen is gebracht. Ook de normale kosten en gevolgen van een op zichzelf volgens de regelen der kunst uitgevoerde operatie en de (eventuele) onvermijdelijke complicaties moeten in die situatie worden aangemerkt als schade waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is.
5.38. Met betrekking tot de omvang van de door [eiser 1] gestelde schade, stelt de rechtbank het volgende voorop.
Aangezien [eiser 1] de door haar geleden schade heeft geconcretiseerd en bepaald op een totaalbedrag van € 13.067,97 acht de rechtbank het thans reeds mogelijk om de omvang van de door [eiser 1] geleden schade te begroten. Derhalve heeft [eiser 1] geen belang (meer) bij de door haar gevorderde verwijzing naar een schadestaat.
Voor [eiser 1] vloeit schade voort uit het feit dat zij na de operatie door [gedaagde] problemen heeft ondervonden die tot nader operatief ingrijpen hebben geleid. Dat daaruit zowel materiële als immateriële schade voor haar is voortgevloeid, is evident. [eiser 1] heeft kosten moeten maken voor vervolgbehandelingen in verband met opgetreden problemen.
5.38.1. De kosten verbonden aan een in de toekomst uit te laten voeren (vervolg)behandeling tot borstvergroting en/of littekencorrectie door een andere arts, acht de rechtbank niet toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[eiser 1] heeft ter comparitie aangegeven dat zij geen borstoperatie meer wil ("De protheses zijn eruit gehaald en daar laat ik het bij") en de littekencorrectie niet meer wil laten doen. Haar advocaat heeft daaraan toegevoegd dat de vordering niettemin gehandhaafd wordt omdat de kans aanwezig is dat [eiser 1] in de toekomst toch nieuwe implantaten in haar borsten wil laten plaatsen. Nu [eiser 1] duidelijk heeft aangegeven geen borstoperaties meer te willen, ook niet in de toekomst, is voor wat betreft dit onderdeel geen sprake van reeds geleden dan wel nog te lijden schade. Een mogelijke wijziging van standpunt in de toekomst is te onzeker om meegewogen te worden. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering niet voor toewijzing vatbaar is.
De reeds gemaakte kosten voor vervolgbehandelingen die [eiser 1] reeds heeft ondergaan in verband met de ingreep door [gedaagde] zijn daarentegen wel toewijsbaar.
5.38.2. Voor wat betreft het gevorderde bedrag aan smartengeld stelt de rechtbank voorop dat dit een naar billijkheid vast te stellen vergoeding vormt voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen, pijn heeft geleden, ontsierende littekens heeft opgelopen etcetera. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij dient de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding in aanmerking te worden genomen. Het smartengeld pleegt te worden begroot per datum ongeval en wordt dan vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum tot de datum waarop het smartengeld wordt betaald.
5.39. De rechtbank zal tegen die achtergrond aan de hand van de als productie 50 bij dagvaarding overgelegde schadestaat ingaan op de door [eiser 1] gevorderde schade.
a. De schadepost onder 2a (€ 75,--) acht de rechtbank toewijsbaar omdat die ziet op kosten die zijn gemaakt voor een vervolgbehandeling.
b. Ter zake de onder 3 genoemde medische kosten zijn de onderdelen b en c, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.37 is overwogen, niet toewijsbaar. De kosten verbonden aan de behandelperiode in het OLVG ad € 106,10 zijn gemaakt voor een vervolgbehandeling en mitsdien toewijsbaar.
c. Hoewel de onder 4 en 9 gevorderde kosten niet met stukken onderbouwd zijn, acht de rechtbank het gemaakt zijn van dergelijke kosten tot die (bescheiden) bedragen zeer aannemelijk. Bij gebreke van concreet verweer worden deze dus toegewezen.
d. Ter zake de onder 7 gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp acht de rechtbank een bedrag van € 708,-- (6 weken * € 118,-- per week) toewijsbaar. Volgens [eiser 1] heeft haar zus vanwege de pijn die zij na de borstoperatie ondervond gedurende 6 weken elke dag huishoudelijke taken verricht. Gelet op hetgeen [eiser 1] ter comparitie heeft gesteld omtrent de ernst van haar pijnklachten na de ingreep en het gedurende lange tijd niet kunnen gebruiken van haar linkerarm, en in aanmerking nemende dat [gedaagde] zulks niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, acht de rechtbank aannemelijk dat [eiser 1] vanwege haar klachten gedurende een periode van zes weken geen huishoudelijke taken heeft kunnen verrichten. Volgens "De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp" is voor ongevallen die plaatsvinden in de periode van 1 oktober 2007 tot 1 juli 2009 een bedrag van € 118,-- per week toewijsbaar (categorie "zonder inwonende kind(eren)" en "niet in staat tot enige vorm van huishoudelijk werk"). Niet relevant is of [eiser 1] het bedrag van € 708,-- daadwerkelijk aan haar zus heeft betaald.
e. Ter zake de onder 8 gevorderde kosten van beslaglegging (€ 260,--) is, gelet op productie 64, een bedrag van € 178,41 toewijsbaar.
f. Voor wat betreft het onder 10 gevorderde bedrag aan smartengeld (€ 5.621,--) acht de rechtbank, in het licht van hetgeen daaromtrent onder 5.38 is overwogen en rekeninghoudende met de aard en de ernst van de klachten, een bedrag van € 750,-- toewijsbaar.
[eiser 1] heeft enkel verwezen naar nummer 727 van de als productie 65 overgelegde pagina uit de ANWB Smartengeldgids. De daarin beschreven casus is niet vergelijkbaar met die van [eiser 1]. Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] vanwege de door [gedaagde] uitgevoerde ingrepen (blijvende) klachten ondervindt bij het lopen, zitten en fietsen dan wel andere lichamelijke beperkingen daarvan ondervindt.
Daarnaast was in de casus waarnaar [eiser 1] heeft verwezen een rapport van een psychiater voorhanden waaruit bleek dat sprake was van ernstige psychische gevolgen. In de onderhavige zaak is niet gesteld of gebleken dat [eiser 1] zich voor haar klachten onder behandeling van een psycholoog of psychiater heeft gesteld.
Het vorenstaande brengt mee dat in totaal een bedrag van € 1.917,51 (€ 75,-- + € 106,10 + € 50,-- + € 50,-- + € 708,-- + € 178,41 + € 750,--) toewijsbaar is.
5.40. [eiser 1] heeft wettelijke rente gevorderd vanaf de datum van de operatie, zijnde 6 februari 2009. Vooropgesteld zij dat in het onderhavige geval wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum dat de schade is geleden.
Voor wat betreft de kosten voor huishoudelijke hulp (€ 708,--) en het smartengeld (€ 750,--) acht de rechtbank de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 6 februari 2009. Hetzelfde geldt voor de reiskosten, telefoonkosten, porti en kopieerkosten.
De wettelijke rente over de kosten verbonden aan de opname in het ziekenhuis (€ 75,--) zijn toewijsbaar vanaf 9 juni 2009, de datum waarop de operatie in het OLVG heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de kosten verbonden aan de behandelperiode in het OLVG acht de rechtbank de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 20 september 2010. Gelet op de bij dagvaarding als productie 49 in het geding gebrachte factuur d.d. 6 september 2010 ad 106,10 is over een bedrag van € 106,10 wettelijke rente toewijsbaar vanaf 14 dagen na de factuurdatum, dus vanaf 20 september 2010.
De wettelijke rente over de kosten van beslaglegging (€ 178,41) zijn toewijsbaar vanaf 11 november 2011. Gelet op de bij dagvaarding als productie 64 in het geding gebrachte factuur d.d. 28 oktober 2011 is over het daarin vermelde bedrag wettelijke rente toewijsbaar vanaf 14 dagen na de factuurdatum, dus vanaf 11 november 2011. In de (eveneens als productie 64) overgelegde nota van de Rechtspraak d.d. 18 oktober 2011 is vermeld dat het te betalen bedrag uiterlijk 11 november 2011 moet zijn bijgeschreven. Derhalve is ook over het daarin vermelde bedrag vanaf 11 november 2011 wettelijke rente toewijsbaar.
5.41. [eiser 1] heeft ter zake de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 4.261,40 verwezen naar de als producties 104 bij akte na comparitie van partijen overgelegde declaratie van haar advocaat.
[gedaagde] heeft die kosten betwist en aangevoerd dat geprocedeerd wordt op basis van een toevoeging, dat de betreffende kosten proceskosten zijn waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, en dat de opgevoerde kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidtoets. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat in de als productie 104 overgelegde declaratie een aantal verrichtingen zijn verdisconteerd van na de aanvang van de onderhavige procedure. De daaraan verbonden kosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, aldus [gedaagde].
5.42. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of de door [eiser 1] gevorderde buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW dient te worden aangelegd. De verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden dienen redelijkerwijs noodzakelijk te zijn gemaakt en de omvang van de kosten moet redelijk zijn.
Met betrekking tot de door [eiser 1] gevorderde buitengerechtelijke kosten merkt de rechtbank op dat de hoogte van de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten meer dan het dubbele beslaat van de totale schade. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat de gevorderde buitengerechtelijke werkzaamheden voor een groot deel zien op werkzaamheden van administratieve aard (correspondentie met [eiser 1], opvragen van medische informatie, kennelijk deels na aanvang van de procedure, e.d.). Daartegenover staat echter, dat door de gekozen aanpak – gebundelde behandeling van de zaken van de vier eiseressen – naar aannemelijk is belangrijke besparingen zijn bereikt. Tegen deze achtergrond en gelet op enerzijds de verhouding tussen de schade (€ 1.917,51) en de buitengerechtelijke kosten (€ 4.261,40) en anderzijds het ontbreken van vrijwel enig debat over de aansprakelijkheid en de hoogte van de schadevergoeding, acht de rechtbank een vergoeding van € 2.130,70 (0,5 * € 4.261,40) ter zake van buitengerechtelijke kosten redelijk.
Ten aanzien van [eiser 3] en [eiser 2]
5.43. [eiser 3] en [eiser 2] hebben niet gesteld dat zij van een borstvergroting zouden hebben afgezien indien [gedaagde] hen correct omtrent zijn kwalificaties had geïnformeerd. Zij hebben enkel gesteld dat zij in dat geval de borstvergroting niet door [gedaagde] hadden laten doen. [eiser 3] en [eiser 2] stellen, en de rechtbank acht ook aannemelijk, dat zij zich in dat geval door een andere arts hadden laten opereren en dat zij zich in dat geval onder behandeling van een plastisch chirurg zouden hebben gesteld.
5.44. In de werkelijke situatie waarin [eiser 3] door [gedaagde] is behandeld, heeft zij na de borstoperatie op 12 juli 2008 problemen aan beide borsten ondervonden. [eiser 3] stelt dat vanwege de behandeling door [gedaagde] haar borsten na korte tijd (weer) zijn gaan hangen en sprake is van grote en lelijke littekens op haar borsten.
In de werkelijke situatie waarin [eiser 2] door [gedaagde] is behandeld, heeft zij na de borstoperatie op 14 maart 2009 problemen aan haar rechterborst ondervonden waardoor verdere behandeling noodzakelijk was.
Volgens [gedaagde] zou dezelfde kans op de gestelde complicaties hebben bestaan indien de ingrepen bij [eiser 3] en [eiser 2] door een plastisch chirurg zouden zijn uitgevoerd.
Ter comparitie heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij bekwaam was tot het verrichten van borstoperaties, er geen sprake is geweest van infecties en geen kunstfouten zijn gemaakt.
5.45. De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat bij [eiser 3] en [eiser 2] na de door [gedaagde] verrichte operaties complicaties zijn opgetreden, niet meebrengt dat (tijdens en/of na de operaties) sprake is of moet zijn geweest van medisch onzorgvuldig handelen.
Om te kunnen beoordelen of [eiser 3] en [eiser 2] schade hebben geleden doordat zij niet correct door [gedaagde] zijn geïnformeerd omtrent zijn kwalificaties, is van belang of voldoende aannemelijk is dat de door hen gestelde klachten/complicaties zich ook hadden voorgedaan in de (hypothetische) situatie dat zij zich door een plastisch chirurg hadden laten opereren. Daarbij zij opgemerkt dat de verschillen tussen de werkelijke en de hypothetische situatie niet alleen de persoon van de behandelend arts en zijn specialisme betreffen, maar ook andere omstandigheden die van grote invloed kunnen zijn op de aan een dergelijke behandeling verbonden risico's. Het gaat dan bijvoorbeeld om de (kwaliteit van de) operatieruimte, de operatietechniek, de bij de behandeling gebruikte apparatuur en de gebruikte implantaten. In dat verband acht de rechtbank van belang dat [eiser 3] en [eiser 2] hebben gesteld dat zij door [gedaagde] niet goed zijn geïnformeerd over (i) de door hem gehanteerde transareolaire incisietechniek, (ii) de door [gedaagde] toegepaste operatietechniek (het "dual plane" plaatsen van de implantaten), en (iii) de hechting van de wond door middel van staples (nietjes), welke technieken in Nederland volgens hen niet gebruikelijk zijn en de kans op infecties en gevoelloze tepels vergroot.
5.46. De rechtbank zal dan ook deze aspecten samen met het zich ten onrechte als chirurg voordoen beschouwen in het kader van de gestelde onrechtmatige daad in de voorfase.
Indien aannemelijk is dat ter zake van de door [gedaagde] bij [eiser 3] en [eiser 2] uitgevoerde operaties complicaties zijn opgetreden die ook zouden zijn opgetreden indien zij zich door een plastisch chirurg hadden laten opereren, ontbreekt het causale verband tussen het feit dat [gedaagde] hen niet correct (omtrent zijn kwalificatie en andere kwesties) heeft geïnformeerd en de door hen gestelde schade.
Indien aannemelijk is dat de bij [eiser 3] en [eiser 2] opgetreden complicaties zich niet zouden hebben voorgedaan indien zij zich onder behandeling van een plastisch chirurg, die hen ook overigens naar behoren zou hebben geïnformeerd, hadden gesteld, is sprake geweest van medisch onzorgvuldig handelen en dient de daaruit voortvloeiende schade door [gedaagde] te worden vergoed.
5.47. Aangezien uit de door partijen overgelegde (medische) informatie niet kan worden afgeleid of de complicaties die zich bij [eiser 3] en [eiser 2] hebben gerealiseerd zich ook in de (hypothetische) situatie waarin zij zich onder behandeling van een plastisch chirurg hadden gesteld, zouden hebben gerealiseerd, behoeft de rechtbank voorlichting door een onafhankelijk deskundige op dit punt. Het ligt hierbij in de rede dat de te benoemen deskundige plastisch chirurg is. De rechtbank zal [eiser 3], [eiser 2] en [gedaagde] in de gelegenheid stellen met elkaar in overleg te treden opdat zij vervolgens bij akte een – zoveel mogelijk eenparig – voorstel voor de modaliteiten (gegevens deskundige, vraagstelling en kosten) van het te gelasten deskundigenonderzoek kunnen doen.
5.48. [eiser 3] en [eiser 2] verwijten [gedaagde] voorts dat hij bij de ingreep onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor complicaties en infecties zijn ontstaan.
[gedaagde] betwist dit; hij stelt lege artis geopereerd te hebben, met gebruikmaking van deugdelijke technieken. Infecties zijn niet opgetreden.
Ook op dit punt zal een deskundigenbericht noodzakelijk zijn. De rechtbank zal dit combineren met het onder 5.47 bedoelde deskundigenbericht.
De rechtbank denkt voorlopig aan de vragen 1 tot en met 5 en 11 tot en met 13 zoals hiervoor onder 5.22 geformuleerd, toegespitst op de bij [eiser 3] en [eiser 2] verrichte borstoperaties. Daarbij wordt reeds thans opgemerkt dat bij [eiser 2], anders dan bij de andere eiseressen, voldoende aannemelijk is, gelet op 2.15, dat sprake is geweest van een infectie. Dat leidt ertoe, dat aanvullende vragen voor de hand liggen. De rechtbank denkt voorlopig aan de volgende vragen:
a. Kunt u ingaan op de vraag of tijdens of na de operatie een infectie of ontsteking is ontstaan?
b. Indien naar uw oordeel tijdens of na de operatie op 14 maart 2009 bij [eiser 2] een infectie of ontsteking is opgetreden en uw antwoord op vraag 2 ontkennend luidt, in hoeverre is die infectie of ontsteking dan (mede) toe te schrijven aan het feit dat de betrokken arts de behandeling heeft uitgevoerd in een onvoldoende steriele/gereinigde ruimte en/of met onvoldoende steriele/gereinigde instrumenten?
5.49. Reeds nu wordt overwogen dat [gedaagde] de aangewezen partij is om het voorschot ter zake van de kosten van het deskundigenbericht te voldoen. De rechtbank baseert dat hier op het feit dat [gedaagde] zich ten onrechte heeft gepresenteerd als (plastisch) chirurg en hij zich op het standpunt stelt dat het resultaat van de behandeling bij een andere arts niet anders zou zijn geweest.
5.50. Indien komt vast te staan dat sprake is van medisch onzorgvuldig handelen, dient [gedaagde] de dientengevolge geleden schade te vergoeden. Hetgeen hiervoor onder 5.38 en 5.42 in het algemeen overwogen is ten aanzien van de schade van [eiser 1] geldt in beginsel ook ten aanzien van de schade van [eiser 3] en [eiser 2], met dien verstande dat de kosten voor een volgende (vervolg)behandeling tot borstvergroting en/of littekencorrectie in principe toewijsbaar zijn (omdat [eiser 3] en [eiser 2], anders dan [eiser 1], hebben aangegeven een nieuwe borstoperatie te willen ondergaan), als sprake blijkt te zijn van kunstfouten.
Ten aanzien van [eiser 4], [eiser 3] en [eiser 2]
5.51. Nu de rechtbank voor de beoordeling van de vorderingen van [eiser 4], [eiser 3] en [eiser 2] behoefte heeft aan voorlichting door een onafhankelijk deskundige, dienen partijen er rekening mee te houden dat de duur van de procedure door het gelasten van een deskundigenbericht aanzienlijk langer zal worden en de daaraan verbonden (proces)kosten (hoog) kunnen oplopen. Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenbericht zullen die kosten (gedeeltelijk) voor rekening van [eiser 4], [eiser 3] en [eiser 2] dan wel [gedaagde] komen.
Gezien de relatief beperkte omvang van het financieel belang van de vorderingen van [eiser 4], [eiser 3] en [eiser 2], de te verwachten lange duur van de procedure en de daarmee gepaard gaande (hoge) kosten, geeft de rechtbank partijen in overweging een minnelijke regeling te treffen. Partijen kunnen zich ook hierover bij akte uitlaten.
In het geval partijen tot een minnelijke regeling komen en zij deze regeling vastgelegd wensen te zien in een vonnis, dienen zij de rechtbank daarom eensluidend, onder overlegging van de inhoud van deze regeling, te verzoeken.
Ten aanzien v[eiser 1]sers]
5.52. De rechtbank houdt iedere (verdere) beslissing aan. LJN BZ2365