Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 220825 ongeval politieambtenaar; ongeval bij training; causaal verband met klachten die mede ten grondslag liggen aan arbeidsongeschiktheid

RBDHA 220825 ongeval politieambtenaar; ongeval bij training; causaal verband met klachten die mede ten grondslag liggen aan arbeidsongeschiktheid

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

2. Op 14 april 2009 is eiser als politieambtenaar aangesteld, voor het laatst in de executieve functie van Generalist van de gebiedsgebonden politie. Op 22 september 2016 heeft een Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT-training) plaatsgevonden. Een onderdeel van de IBT-training betrof het aanhouden van een agressieve, weerspannige verdachte. Een andere cursist moest een nekklem bij eiser aanleggen. Deze cursist heeft een hardhandige klem om de nek van eiser aangelegd die door deze cursist werd gefixeerd.

2.1.

Bij besluit van 19 oktober 2016 (B1) heeft verweerder het incident van 22 september 2016 als dienstongeval aangemerkt.

2.2

Op 16 oktober 2019 (B73) heeft medisch adviseur [naam 2] van Achmea medisch advies uitgebracht. In dat advies staat:

‘Betrokkene heeft lage rugklachten en er wordt een uitpuilende tussenwervelschijf gezien. Echter de typische herniaklachten ontbreken en een en ander lijkt vooral gerelateerd aan spierproblematiek van de rug. Zoals het revalidatietraject al stelde gaat betrokkene verkeerd om met zijn rugklachten. In theorie weet hij wel hoe het zit, maar het lukt hem niet om dit in de praktijk toe te passen.

Opvallend is dat in deze stukken steeds gesproken wordt dat de start van de pijnklachten is gelegen bij de IBT training, terwijl er bij de huisarts duidelijk een moment daarvoor, namelijk bij een verhuizing, als oorzaak van de pijnklachten werd gegeven.

Aangezien er geen traumatische oorzaken van de pijnklachten aanwezig is, doet dit niet heel erg ter zake.

Betrokkene heeft forse rugklachten, die hij in de hypothetische situatie de training weggedacht eveneens gekregen zou hebben.’

2.3.

Op 11 november 2019 (B5) heeft drs. [naam 3] , verzekeringsarts RGA van Sedgwick (hierna: de verzekeringsarts), medisch advies uitgebracht. Hierin staat:

‘1. Is er medisch objectiveerbaar letsel te duiden? Waaruit bestaat het letsel?

Nee, er is geen sprake van blijvend letsel als gevolg van de IBT-training. Er is bij betrokkene sprake van chronische lage rugklachten op basis van degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom op jonge leeftijd. Betrokkene was al ruim voor [de] datum IBT-training bekend met lage rugklachten (huisartsenjournaal). Het is, gezien de slijtage van de wervelkolom van betrokkene niet ondenkbaar dat de rugklachten ook na de IBT-training tijdelijk zijn toegenomen. Echter, er is geen sprake van traumatisch letsel en ook geen blijvende schade of invaliditeit als gevolg van de IBT-training.

2. In hoeverre zijn de klachten en het letsel medisch gezien te beschouwen als een gevolg van het onderhavige ongeval (of werkomstandigheden)?

De huidige klachten van betrokkene zijn gevolg van de degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom waarmee betrokkene vermoedelijk al voor [de] datum IBT-training bekend was. Er is geen traumatisch letsel vastgesteld als gevolg van de IBT-training. Tijdelijk toegenomen rugklachten na de IBT-training zijn voor een periode van enkele weken wel aannemelijk. Echter, momenteel is er geen relatie meer van de huidige klachten met de IBT-training in september 2016. De huidige rugklachten kunnen gerelateerd worden aan de slijtage van de wervelkolom waar betrokkene al op relatief jonge leeftijd bekend mee is.

3. Is er sprake van pre-existentie, predispositie dan wel overige relevante voorgeschiedenis? Acht u het in dit verband wenselijk het huisartsenjournaal op te vragen?

Er is sprake van slijtage van de lumbale wervelkolom. Slijtage is altijd een geleidelijk proces, en wordt niet veroorzaakt door een trauma of acute gebeurtenis/ongeval. Vermoedelijk is de slijtage van de onderrug al langer aanwezig geweest, ook al voor de IBT-training van september 2016. Zo kende betrokkene in 2014 al een episode van lage rugklachten en waren er ook in oktober 2016 rugklachten sinds 2 maanden (augustus 2016).’

2.4.

Op 24 juni 2020 (B37-39) heeft [naam 4] , verzekeringsarts RGA van MediThemis commentaar uitgebracht. In dit commentaar staat:

‘1. Bent u een andere mening toegedaan dan de medisch adviseur van Achmea dat geen sprake is van objectiveerbaar letsel als gevolg van het cliënt overkomen dienstongeval?

Ik deel de mening van de medisch adviseur van Achmea dat geen sprake is van objectiveerbaar letsel van de lage rug. Er is sprake van degeneratieve afwijkingen op twee niveaus in de lage rug, met uitpuilende tussenwervelschijf L1-L2 en een hernia zonder compressie van zenuwwortel op niveau L5-S1 waardoor de belastbaarheid van de lage rug aannemelijk beperkt wordt. Een hernia is in principe een “degeneratieve aandoening”. Er zijn geen aanwijzingen dat de geconstateerde hernia wellicht van traumatische origine kan zijn; hiervoor zijn zeer grote axiaal gerichte krachten nodig (waarbij ook compressiefracturen van wervellichamen te verwachten zouden zijn). Ervan uitgaande dat de IBT-training als “luxerend moment” aan te wijzen valt voor het ontstaan van de chronische aspecifieke lage rugklachten (voordien was sprake van enkele periodes met lage rugklachten, maar kennelijk niet “chronisch”), geeft de AMA-6 wel degelijk de mogelijkheid tot toekenning van een b.i.%, in de orde van grootte van 1-3%, zie bijlage. Bij deze toekenning gaat men wel uit van een “documented history of sprain/strain type injury”, hetgeen zoiets wil zeggen als een verrekking of verstuiking van de rug. Het dossier biedt mij onvoldoende houvast om een zodanig “sprain/strain moment” als bewezen te beschouwen, echter als dit door de werkgever wel als zodanig is erkend, dan ben ik van mening dat class 1 van table 17-4 van AMA-6 van toepassing verklaard moet worden.

2. Kunt u uit de medische informatie opmaken dat het ongeval een luxerend effect heeft gehad? Achmea stelt dat cliënt ook zonder dienstongeval dezelfde klachten zou hebben ontwikkeld. Wat is uw oordeel hierover?

Zie onder 1); het kan zeker niet worden uitgesloten dat klachten ook zonder genoemd incident op enig moment zouden zijn ontstaan, aangezien de klachten in feite worden bepaald door de degeneratie van de lage rug. Anderzijds lopen er vele mensen rond met ernstige degeneratie van de lage rug, zonder dat zij noemenswaardige klachten of beperkingen ervaren.

3. Ziet u op basis van de oordelen van Achmea aanwijzing voor een onafhankelijke medische expertise?

Onafhankelijke expertise zal geen nieuwe inzichten opleveren. Essentie van de casus is dat de werkgever het incident heeft erkend als dienstongeval en dat AMA-6 in dat geval de mogelijkheid biedt tot b.i.-toekenning, ook bij ontbreken van objectiveerbaar letsel.

4. Graag uw reactie op de adviezen.

Met betrekking tot de stelling van collega Boiten dat toegenomen rugklachten slechts voor enkele weken aan het IBT-incident kunnen worden toegerekend ontbreekt mijns inziens elke onderbouwing. Mijn inziens kan zeker de stelling worden omgedraaid; er zijn geen bewijzen dat cliënt de chronische lage rugklachten eveneens zou hebben ontwikkeld indien het genoemde incident niet zou hebben plaatsgevonden, ook al was sprake van forse degeneratieve afwijkingen; volgens de medische literatuur wordt geen rechtstreekse correlatie gevonden tussen de mate van degeneratie en het al dan niet hebben of ontwikkelen van lage rugklachten.

5. In het antwoord op vraag 2) wordt in advies I van Segwick gesteld dat toegenomen rugklachten door het IBT ongeval aannemelijk is, doch slechts voor enkele weken. Acht u het mogelijk dat deze toegenomen rugklachten tot op heden doorwerken en in die zin geheel of gedeeltelijk hebben bijgedragen aan de huidige arbeidsongeschiktheid van cliënt?

Ik acht zeker mogelijk dat de (toegenomen) rugklachten tot op heden doorwerken en een belangrijke bijdrage leveren aan de huidige arbeidsongeschiktheid. Het als dienstongeval erkende incident is duidelijk als luxerende gebeurtenis aan te wijzen voor het ontstaan van de invaliderende lage rugklachten. Dat de wijze waarop cliënt met zijn klachten omgaat (vermijdende copingstijl met als gevolg disuse) waarschijnlijk verantwoordelijk is voor het aanhouden van de klachten de aanhoudende beperkingen die hieruit voortkomen, kan cliënt niet worden verweten, immers zo zit hij kennelijk nu eenmaal in elkaar. Er zijn geen aanwijzingen dat cliënt het huidige patroon van klachten en beperkingen zou hebben ontwikkeld indien het incident niet zou hebben plaatsgevonden.’

2.5.

Op 1 december 2020 (B41-43) heeft de verzekeringsarts gereageerd op het medisch advies van 24 juni 2020. In zijn reactie staat:

‘Er is bij betrokkene sprake van aspecifieke lage rugklachten bij reeds pre-existente afwijkingen van de wervelkolom in de vorm van slijtage van de tussenwervelschijven. Collega medisch adviseur [naam 5] geeft in zijn vorige advies aan dat er eveneens sprake was van pre-existente rugklachten. Zo kende betrokkene in 2014 al een episode van lage rugklachten en waren er ook in oktober 2016 rugklachten sinds twee maanden (augustus 2016). Er is bij betrokkene dus zowel sprake van pre-existente wervelslijtage als hiermee vaak gepaard gaande aspecifieke lage rugklachten klachten.

Zoals ik eerder aangaf is het gezien de afwijkingen waarschijnlijk dat betrokkene ook, het ongeval weggedacht, op termijn opnieuw rugklachten zou hebben ontwikkeld. Dat ik dit, zoals collega [naam 4] aangeeft, niet kan bewijzen is juist. Echter ook collega [naam 4] kan niet bewijzen dat betrokkene niet opnieuw rugklachten zou hebben ontwikkeld zonder ongeval. Het gaat in geval van betrokkene namelijk om moeilijke objectiveerbare klachten van de rug zonder traumatische objectiveerbare afwijkingen als gevolg van het ongeval.

Wat wordt verstaan onder blijvende of gedeeltelijk functieverlies inzake de medisch advisering regeling dienstongevallen van de politie staat vermeldt in artikel 1e van deze regeling:

“Invaliditeit: het objectief medisch vast te stellen blijvende gehele of gedeeltelijke functieverlies van een orgaan of enig ander deel van het lichaam”.

Aangezien er bij betrokkene sprake is van rugklachten zonder medisch objectiveerbare traumatische letsels is er volgens de regeling dienstongevallen van de politie geen sprake van objectief medisch vast te stellen blijvend of gedeeltelijk functieverlies als gevolg van het betreffende dienstongeval. De mate van blijvende invaliditeit waar collega [naam 4] naar verwijst is gezien deze ongevallenregeling niet aan de orde (zie ter volledigheid ook nog artikel 6 van de ongevallenregeling).’

2.6.

Bij besluit van 10 december 2019 heeft verweerder besloten aan eiser geen smartengeldvergoeding toe te kennen. Omdat er geen sprake was van medisch objectiveerbaar letsel als gevolg van het dienstongeval, was er geen medische reden om een blijvend-invaliditeitspercentage aan te nemen.

2.7.

Bij besluit van 7 april 2020 heeft het UWV eiser een uitkering toegekend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het UWV heeft vastgesteld dat sprake is van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,43%.

2.8.

Bij besluit van 9 februari 2021 (B48) heeft verweerder met ingang van 1 februari 2021 eervol ontslag verleend wegens arbeidsongeschiktheid.

2.9.

Op 27 mei 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 39b van het Besluit bezoldiging politie.

Wat heeft verweerder besloten?

3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ziekte van eiser ten tijde van zijn ontslag niet is veroorzaakt door het dienstongeval van 22 september 2016. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de adviezen van de medisch adviseurs van Sedgwick van 11 november 2019, 18 maart 2020 en 1 december 2020. De ziekte ten tijde van het ontslag van eisers is volgens de medisch adviseurs het gevolg van de degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom waarmee eiser al op relatief jonge leeftijd bekend is. Volgens de medisch adviseurs is bij eiser sprake van slijtage van de lumbale wervelkolom. Slijtage is altijd een geleidelijk proces en wordt niet veroorzaakt door een trauma of een acute gebeurtenis zoals het ongeval.

Wat vindt eiser in beroep?

4. Eiser vindt dat er wel degelijk een relatie bestaat tussen de ziekte ten tijde van het ontslag en het dienstongeval. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, nu de medische adviseurs die verweerder heeft geraadpleegd niet zorgvuldig te werk zijn gegaan. Eiser voert verder aan dat vóór het dienstongeval - anders dan daarna - geen sprake was van forse rugklachten of van chronische rugklachten. Verder voert hij daartoe aan dat hij vóór het dienstongeval - anders dan daarna - zijn executieve functie volledig en zonder enige beperkingen vervulde en dat geen sprake was van enige arbeidsongeschiktheid, laat staan volledige arbeidsongeschiktheid.

4.1.

Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts van MediThemis heeft vastgesteld dat:

  • -

    het dienstongeval als luxerende gebeurtenis is aan te merken voor het ontstaan van de forse én chronische rugklachten;

  • -

    sterker nog, het dienstongeval is duidelijk als luxerende gebeurtenis aan te wijzen voor het ontstaan van de invaliderende lage rugklachten;

  • -

    er zijn geen bewijzen dat eiser de chronische lage rugklachten eveneens zou hebben ontwikkeld indien het genoemde dienstongeval niet zou hebben plaatsgevonden;

  • -

    in de medische literatuur wordt geen rechtstreekse correlatie gevonden tussen de mate van degeneratie en het al dan niet hebben of ontwikkelen van lage rugklachten;

  • -

    er vele mensen rondlopen met ernstige degeneratie van de lage rug, zonder dat zij noemenswaardige klachten of beperkingen ervaren;

  • -

    er geen aanwijzingen zijn dat eiser het huidige patroon van klachten en beperkingen zou hebben ontwikkeld indien het incident niet zou hebben plaatsgevonden;

  • -

    de (toegenomen) rugklachten tot op heden doorwerken en een belangrijke bijdrage leveren aan de huidige arbeidsongeschiktheid.

4.2.

Eiser voert aan dat de artsen van Achmea/Sedgwick niet betwisten of ontkennen dat het incident op 22 september 2016 als luxerende gebeurtenis voor de forse chronische rugklachten geldt. Tot slot voert eiser aan dat door het UWV de arbeidsongeschiktheid en beperkingen na het dienstongeval zijn gerelateerd aan de forse rugklachten.

De onafhankelijke deskundige

5. Op 3 september 2024 heeft orthopedisch chirurg dr. [naam 1] een rapport uitgebracht waarmee is geantwoord op de volgende vragen van de rechtbank:

- Zijn de rugklachten veroorzaakt door het incident tijdens de IBT-training?

‘De rugklachten zijn ontstaan na de IBT-training. Er is dus zeker wel sprake van een causaliteit. De gevonden afwijking aan de lumbale wervelkolom is zeer waarschijnlijk niet veroorzaakt door het trauma. Het is een degeneratief proces, en heeft geen traumatische origine. De distorsie van de rug heeft geen structurele afwijkingen veroorzaakt en de prognose is derhalve gunstig.

De orthopeden in zowel het LUMC als de Sint Maartenskliniek adviseerden een conservatieve behandeling; dit is de enige juiste behandeling; er was absoluut geen indicatie voor een operatieve behandeling voor een discopathie.

Over de prognose lieten beide orthopeden zich niet uit, maar de prognose van deze myogene klachten is in het algemeen gunstig.’

- Is het aannemelijk dat het incident tijdens de IBT-training als luxerende gebeurtenis moet worden gezien, die bepalend is geweest voor zijn huidige klachten?

‘Het is aannemelijk dat de forse fysieke belasting tijdens de IBT-training tot deze, met name myogene, klachten van de lagere rug heeft geleid. De discopathie staat hier mijns inziens los van. Dit ontstaat eigenlijk nooit door een trauma, maar berust op degeneratie van de discus, een fenomeen dat zeer frequent optreedt. Bij betrokkene is dit op vrij jonge leeftijd begonnen, docht ook dat is niet een uitzondering. De klachten zijn derhalve wel door de belasting geluxeerd. De structurele afwijking op de röntgenfoto, de discopathie, is daar niet het gevolg van.’

6. Bij brief van 24 oktober 2024 stelt eiser dat uit het rapport van [naam 1] blijkt dat er wel sprake is van een causaal verband. Er staat dat de rugklachten zijn ontstaan na de IBT-training waardoor er zeker wel sprake is van causaliteit. Ook geeft het rapport aan dat het aannemelijk is dat de forse fysieke belasting tijdens de IBT-training tot deze, met name myogene klachten van de lage rug heeft geleid.

7. Verweerder reageert bij brief van 28 oktober 2024 op het rapport van [naam 1] . Volgens verweerder verschaft het rapport nog geen duidelijkheid over de vaag of de luxatie van de rugklachten ten gevolge van de IBT-training bij eiser tijdelijk of structureel van aard is en of er nu wel of geen causaal verband bestaat tussen de (chronische) rugklachten van eiser ten tijde van zijn ontslag en de IBT-training. Zijn de doorlopende/chronische rugklachten nu veroorzaakt door de degeneratieve afwijking of (mede) door de IBT-training?

Wat zijn de regels?

8. De regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

Hoe oordeelt de rechtbank?

9. De rechtbank heeft het onderzoek heropend omdat eiser met het door hem ingebrachte deskundigenonderzoek twijfel heeft laten ontstaan aan de uitkomst van het onderzoek van verweerder. Om deze twijfel weg te nemen heeft de rechtbank een medisch deskundige benoemd.

10. Volgens vaste rechtspraak dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een (in beginsel) beslissend advies te geven.2

11. De rechtbank ziet aanleiding om de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige te volgen. Het onderzoek van de deskundige is zorgvuldig en volledig geweest en zijn conclusies zijn afdoende gemotiveerd. De deskundige heeft eiser onderzocht en de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeel betrokken. De rapportage is dan ook op een zorgvuldige manier tot stand gekomen. Voorst geldt dat de door de deskundige vermelde bevindingen inzichtelijk zijn weergegeven en dat de door de deskundige gevolgde redenering begrijpelijk is. De in het rapport getrokken conclusies zijn navolgbaar en sluiten daarop aan.

12. De uitkomst van het onderzoek van de medische deskundige is dat aannemelijk is dat de IBT-training heeft geleid tot de myogene klachten die eiser nog altijd heeft aan zijn lage rug en dat de discopathie hier los van staat. Het bestreden besluit gaat ervan uit dat er geen causaal verband bestaat tussen het dienstongeval en de ziekte ten tijde van het ontslag, te weten de degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom. Dit klopt in zoverre dat ook de door de rechtbank benoemde deskundige geen causaal verband ziet tussen het ongeval en de discopathie. Uit het deskundigenrapport is evenwel af te leiden dat wel degelijk een causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten die – zo de rechtbank begrijpt – mede ten grondslag liggen aan de arbeidsongeschiktheid van eiser. Gelet op deze bevindingen kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank ziet in de reactie van verweerder op de door de rechtbank geraadpleegde deskundige geen aanleiding om daarvan af te wijken of om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. Dit betekent dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de gevraagde uitkering te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.

14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.

15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.267,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en schriftelijk inlichtingen heeft verstrekt.

16. Verder vraagt eiser in de brief van 24 oktober 2024 om vergoeding van de kosten van de medische contra-expertise die hij gemaakt heeft. De kosten van inschakeling van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als deze inschakeling redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat de keuze om een contra-expertise te laten opstellen redelijk is. Dit betekent dat als de kosten hiervoor redelijk zijn deze in beginsel voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen. De rechtbank heeft geen informatie over de kosten ontvangen. Omdat het rapport is opgemaakt in en ten behoeve van de bestuurlijke fase van deze procedure en verweerder bij deze uitspraak wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen zal verweerder over de vergoeding van deze kosten zijn standpunt moeten bepalen in het nieuw te nemen besluit.

1Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.

 

Rechtbank Den Haag 22 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:15721