Rb Zutphen 140509 westfriese flora; stuiting verjaring door collectieve actie
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zutphen 140509 westfriese flora; vordering tegen door Whirlpoolhouder (A) opgerichte stichting, stuiting verjaring door collectieve actie
1. De procedure
Consumentenbond heeft bij exploot van 14 april 2009 Talpa gedagvaard in kort geding.
Op 22 april 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen
-aan de hand van pleitnota’s en overlegging van producties- hun standpunten nader hebben toegelicht.
Tot slot hebben partijen om vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Van 19 tot 28 februari 1999 vond in de veilinghallen van de
Coöperatieve Nederlandse Bloemencentrale (CNB) te Bovenkarspel de 66e
editie van de West-Friese Flora plaats.
2.2. De West-Friese Flora is een bloemenshow waaraan ook een
consumentenbeurs is verbonden. Het evenement was destijds zodanig
ingericht, dat de 80.000 bezoekers die de bloemenshow bezochten na
binnenkomst eerst door de consumentenbeurs werden geleid.
2.3. Op deze consumentenbeurs had een tweetal standhouders,
[whirlpoolhouder A] Holding B.V. (hierna: [whirlpoolhouder A]) en
[whirlpoolhouder B] B.V. (hierna: [whirlpoolhouder B]), whirlpools
tentoongesteld.
2.4. Op 10 maart 1999 werd bekend dat een groot aantal personen tijdens
hun bezoek aan de West-Friese Flora besmet was geraakt met de
legionella-bacterie. In totaal zijn 242 personen besmet geraakt, van
wie er uiteindelijk 32 zijn overleden.
2.5. [whirlpoolhouder A] heeft met haar assuradeur Nationale
Nederlanden N.V. (hierna: Nationale Nederlanden) een
vaststellingsovereenkomst gesloten, welke inhield dat Nationale
Nederlanden het maximaal verzekerde bedrag (f. 1.000.000,--) stortte in
een door [whirlpoolhouder A] ten behoeve van de slachtoffers op te
richten stichting alsmede dat Nationale Nederlanden zeggenschap had
over de te benoemen bestuursleden van deze stichting.
2.6. [whirlpoolhouder A] heeft in dit kader op 22 oktober 2002 Talpa opgericht.
In de statuten van Talpa (productie 4 van Consumentenbond) komen onder meer de navolgende bepalingen voor:
“(...)
Artikel 2. Doel
2.1. De stichting heeft ten doel het -op basis van een door de
stichting op te stellen, naar maatschappelijke normen aanvaardbare
uitkeringsregeling- doen van uitkeringen aan personen die
personenschade geleden hebben (of nog zullen lijden) als gevolg van de
legionellabesmetting die in de periode van negentien tot achtentwintig
februari negentienhonderd negenennegentig heeft plaatsgevonden tijdens
de West-Friese Flora in Hoogkarspel [Bovenkarspel,
voorzieningenrechter](“Slachtoffer(s)”), voor zover rechtens in
voldoende mate komt vast te staan dat de Slachtoffers de besmetting
hebben opgelopen door/tijdens een verblijf op de West-Friese Flora in
de hiervoor genoemde periode, en het verrichten van al hetgeen met het
vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in
de ruimste zin van het woord.
2.2. De stichting zal haar doel onder meer verwezenlijken door:
a. het risicomijdend beheren van fondsen;
b. het vaststellen van een uitkeringsregeling;
c. het mede beoordelen van aanvragen van de Slachtoffers;
d. het vaststellen van de hoogte van het bedrag dat aan een Slachtoffer kan worden verstrekt, en
e. het doen van uitkeringen aan de Slachtoffers.
Artikel 3.Vermogen
3.1. Het vermogen van de stichting wordt gevormd door verzekeringsuitkeringen. (…).”
2.7. Het bestuur van Talpa wordt thans gevormd door mevrouw
[bestuurslid A], dochter van de statutair directeur van
[whirlpoolhouder A] (adres: [adres]), de heer [bestu[adres]id B]
(adres: [adres]), en mevrouw [bestuurslid C] (adres: [adres]). Talpa is
gevestigd op het adres van [bestuurslid B] voornoemd aan [adres] te
Winterswijk.
2.8. Nationale-Nederlanden heeft op 30 oktober 2002 een bedrag van
€ 577.724,11 betaald op rekeningnummer [nummer], welke rekening ten
name van Talpa staat. Voormeld bedrag is het equivalent in euro’s van
de maximale verzekeringsdekking ten bedrage van f. 1.000.000,--,
vermeerderd met rente.
2.9. Op vordering van Consumentenbond heeft de rechtbank Alkmaar bij
vonnis van 12 december 2002 (productie 3 van Consumentenbond) voor
recht verklaard dat zowel [whirlpoolhouder A] als [whirlpoolhouder B]
onrechtmatig heeft gehandeld jegens personen van wie vast komt te staan
dat zij als gevolg van een bezoek aan de 66e West-Friese Flora, die van
19 tot 28 februari 1999 de Bovenkarspel werd gehouden, besmet zijn
geraakt met de legionella-bacterie.
2.10. Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 25 oktober 2007
(productie 2 van Consumentenbond) is voormeld vonnis bekrachtigd.
Het hof heeft daarbij onder meer overwogen (in r.o. 6.37): “Gezien deze
omstandigheden bestaat er een gerede kans dat een bezoeker van de 66e
West Friese Flora die aantoont dat hij besmet is met de
legionella-bacterie, die besmetting heeft opgelopen door de whirlpool
van [whirlpoolhouder A]. Daarom acht het hof het, behoudens door
[whirlpoolhouder A] te leveren tegenbewijs, in overeenstemming met
redelijkheid en billijkheid uit te gaan van condicio sine qua
non-verband tussen de gedraging van [whirlpoolhouder A] enerzijds en de
door de bezoeker geleden schade als gevolg van besmetting met de
legionella-bacterie anderzijds.”
Het hof heeft in de relatie tussen de slachtoffers en [whirlpoolhouder B] voormeld causaal verband niet aangenomen.
[whirlpoolhouder A] en [whirlpoolhouder B] hebben afgezien van
cassatie. Voormeld vonnis van de rechtbank Alkmaar heeft daarmee kracht
van gewijsde verkregen.
2.11. Bij brief van 2 maart 2009 zijn [whirlpoolhouder A] en Talpa
namens Consumentenbond en de bij hem aangesloten slachtoffers
gesommeerd om in overleg te treden omtrent uitkeringsregelingen ten
behoeve van slachtoffers en opgave te doen van de gelden die thans voor
uitkeringen aan slachtoffers beschikbaar zijn.
[whirlpoolhouder A] en Talpa hebben aan deze sommatie niet voldaan.
3. Het geschil
3.1. Consumentenbond vordert -na correctie van het petitum -:
a. Talpa te veroordelen om, onder verbeurte van een dwangsom van €
10.000,-- per dag dat zij hiermee na betekening van het vonnis in
gebreke blijft, zich binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis
schriftelijk bereid te verklaren om met Consumentenbond in overleg te
treden omtrent het vaststellen van een uitkeringsregeling, het
beoordelen van aanvragen en het vaststellen en doen van uitkeringen aan
slachtoffers, en het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in
artikel 7:907 BW betrekking hebbende op vergoeding van de schade van de
in haar statuten bedoelde slachtoffers uit de bij Talpa beschikbare
gelden, alsmede op de voet van artikel 3:300 BW te bepalen dat een door
de voorzieningenrechter aan te wijzen vertegenwoordiger namens Talpa,
en voor haar rekening en risico, met Consumentenbond in overleg kan
treden omtrent sluiting van een overeenkomst als bedoeld in artikel
7:907 BW betrekking hebbende op vergoeding van de schade van de in haar
statuten bedoelde slachtoffers uit de bij Talpa beschikbare gelden,
indien binnen drie maanden na het in deze te wijzen vonnis, althans
binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen tijdsperiode, een
overeenkomst in de zin van artikel 7:907 BW niet is tot stand gekomen;
b. Talpa te veroordelen om, onder verbeurte van een dwangsom van €
10.000,-- per dag dat zij hiermee na betekening van het vonnis in
gebreke blijft, Consumentenbond binnen 24 uur na het in deze te wijzen
vonnis in het bezit te stellen van afschriften van de bankbescheiden
van bankrekening [nummer] en van andere ten name van Talpa gestelde
bankrekeningen, zulks over de volledige tijdsperiode vanaf de
oprichting in 2002 tot op heden;
c. het vermogen van Talpa onder bewind ex artikel 710 Rv te stellen met
benoeming van een bewindvoerder, alsmede een termijn te bepalen
waarbinnen de eis in hoofdzaak aanhangig gemaakt dient te worden,
een en ander met veroordeling van Talpa in de kosten van dit geding, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.2. Talpa voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
ontvankelijkheid
4.1. Consumentenbond beoogt met zijn vorderingen dat Talpa
overeenkomstig de statutaire doelomschrijving van Talpa met hem in
onderhandeling treedt over de wijze van afdoening van de aanspraken van
al degenen die tijdens hun bezoek aan de West-Friese Flora van 1999
besmet zijn geraakt met de legionella-bacterie (hierna: de
slachtoffers). Onder de slachtoffers worden door Consumentenbond in
deze tevens verstaan hun eventuele nabestaanden. Daarnaast vordert
Consumentenbond van Talpa financiële opening van zaken en
onderbewindstelling van het vermogen van Talpa. Consumentenbond heeft
de vorderingen -anders dan waarvan Talpa lijkt uit te gaan- terecht
niet alleen maar ingesteld ten behoeve van de slachtoffers die zich bij
Consumentenbond hebben gemeld. De belangen ter bescherming waarvan de
vorderingen zijn ingesteld, lenen zich in voldoende mate voor
bundeling, zodat zij gerekend kunnen worden tot de gelijksoortige
belangen waarop artikel 3: 305a BW het oog op heeft. Tussen partijen is
niet in geschil dat Consumentenbond de hier aan de orde zijnde belangen
ingevolge zijn statuten behartigt.
4.2. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van Consumentenbond wordt dan ook verworpen.
verjaring
4.3. Talpa heeft aangevoerd dat de rechtsvordering van de individuele
slachtoffers zowel jegens haar als jegens [whirlpoolhouder A] is
verjaard.
4.4. Op grond van artikel 3: 310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering
tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren nadat de
benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke
persoon bekend is geworden.
4.5. Talpa staat niet in een contractuele relatie tot de individuele
slachtoffers. Talpa is evenmin uit hoofde van onrechtmatige daad jegens
de individuele slachtoffers aansprakelijk voor de door hen geleden
schade. Talpa is niet méér dan een stichting die als doel heeft om de
slachtoffers zoveel mogelijk schadeloos te stellen. In de statuten van
Talpa staat geen termijn waarbinnen de slachtoffers zich bij haar
moeten hebben gemeld om voor schadevergoeding in aanmerking te komen.
Het verweer dat de vordering op Talpa is verjaard gaat dan ook niet op.
4.6.
De door Consumentenbond in 2000 bij de rechtbank Alkmaar aanhangig
gemaakte procedure is een collectieve actie als bedoeld in artikel
3:305a BW. Met de invoering van de collectieve actiebevoegdheid heeft
de wetgever omwille van een effectieve en efficiënte afdoening van
vormen van massaschade mogelijk gemaakt dat een belangenorganisatie een
verklaring voor recht vordert ter zake van onder meer onrechtmatig
handelen. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 3: 305a BW blijkt, dat
een vordering tot een verklaring voor recht in een collectieve actie de
verjaringstermijn van een eventueel daarop aansluitende individuele
rechtsvordering tot schadevergoeding stuit. Het betoog van Talpa dat
een verklaring voor recht geen daad van rechtsvervolging is als bedoeld
in artikel 3: 316 BW en daarom geen stuitende werking heeft, gaat dan
ook niet op.
4.7. De verjaring van de rechtsvordering van
de individuele slachtoffers is dan ook op grond van het bepaalde in
artikel 3: 316 lid 1 BW gestuit door de in februari 2000 onder meer aan
[whirlpoolhouder A] betekende dagvaarding, die tot het eindvonnis van
de rechtbank Alkmaar d.d. 12 december 2002 heeft geleid.
Consumentenbond is, zo blijkt uit r.o. 7.2. van voormeld vonnis van de
rechtbank Alkmaar, in die procedure opgetreden zowel ter bescherming
van de belangen van degenen die zich bij hem hebben gemeld als ter
bescherming van de belangen van anderen die dat niet hebben gedaan,
doch die wel tijdens een bezoek aan de 66e West-Friese Flora besmet
zijn geraakt met de legionella-bacterie en als gevolg daarvan
ziekteverschijnselen hebben opgelopen.
4.8. Uit het bepaalde in artikel 3: 316 lid 2 BW volgt dat geen nieuwe
verjaringstermijn begint als de verjaring is gestuit door het instellen
van een eis die door onherroepelijke toewijzing is gevolgd. Met andere
woorden, van een eisende partij wordt niet verlangd dat zij hangende de
procedure(s) stuitingshandelingen verricht.
4.9. De rechtbank Alkmaar heeft de subsidiaire vordering van
Consumentenbond toegewezen, in die zin dat de rechtbank voor recht
heeft verklaard dat zowel [whirlpoolhouder A] als [whirlpoolhouder B]
onrechtmatig heeft gehandeld jegens personen van wie vast komt te staan
dat zij als gevolg van een bezoek aan de 66e West-Friese Flora, die van
19 tot 28 februari 1999 de Bovenkarspel werd gehouden, besmet zijn
geraakt met de legionella-bacterie. Dit betekent dat is voldaan aan de
eerste voorwaarde waaraan moet zijn voldaan om tot aansprakelijkheid
van [whirlpoolhouder A] te kunnen komen.
4.10. Het vonnis van de rechtbank Alkmaar is onherroepelijk geworden op
25 januari 2008. Vanaf dat moment moest [whirlpoolhouder A] er rekening
mee houden dat individuele slachtoffers jegens hem aanspraak op
schadevergoeding zouden gaan maken. Met het onherroepelijk worden van
voormeld vonnis kwam een einde aan de tijdens de procedure(s)
doorlopende stuiting van de verjaring. Dit betekent naar het oordeel
van de voorzieningenrechter dat er voor ieder individueel slachtoffer
en eventueel zijn nabestaanden een nieuwe verjaringstermijn is gaan
lopen met ingang van 25 januari 2008. Op grond van artikel 3:319 lid 2
BW is de nieuwe verjaringstermijn gelijk aan de oorspronkelijke, doch
niet langer dan vijf jaren. Nu de oorspronkelijke verjaringstermijn
vijf jaren bedraagt, is de vordering van de individuele slachtoffers op
[whirlpoolhouder A], indien voordien geen stuiting plaatsvindt, eerst
op 25 januari 2013 verjaard.
4.11. Talpa heeft weliswaar
nog aangevoerd dat een verklaring voor recht niet ten uitvoer kan
worden gelegd, zodat geen sprake is van de in artikel 3: 319 lid 1 BW
bedoelde eis die door toewijzing wordt gevolgd, maar dit verweer treft
geen doel. De bedoeling van de wetgever is immers duidelijk: zolang als
in het kader van een collectieve actie wordt geprocedeerd met als inzet
een verklaring voor recht, behoeft het individuele slachtoffer wiens
belangen bij die collectieve actie worden behartigd geen actie te
ondernemen jegens de persoon die hij aansprakelijk houdt voor de door
hem geleden schade. Indien de door Talpa verdedigde uitleg van artikel
3:319 lid 1 BW zou worden gevolgd, zou die bedoeling van de wetgever
worden gefrustreerd. Daarom wordt het standpunt van Talpa verworpen.
4.12. Aan het vorenstaande doet niet af dat de slachtoffers die zich
bij Consumentenbond hebben gemeld de brief van 28 november 2003,
waarmee de verjaring zekerheidshalve werd gestuit, niet binnen vijf
jaar hebben laten volgen door een nieuwe stuitingsbrief. De verjaring
was immers al in februari 2000 door Consumentenbond gestuit en hangende
de procedure in hoger beroep behoefde door individuele slachtoffers
geen (nieuwe) stuitingshandeling te worden verricht.
De vordering onder 3.1.a.
4.13. Het is onmiskenbaar dat Consumentenbond met zijn vordering onder
3.1.a. beoogt dat de slachtoffers uiteindelijk schadeloos worden
gesteld, maar nu Consumentenbond in het kader van dit kort geding niet
heeft gevorderd om Talpa te veroordelen om de schade van de
slachtoffers te vergoeden, staat het bepaalde in artikel 3: 305a lid 3
(tweede volzin) BW niet aan toewijzing in de weg.
4.14. Met de wettelijke regeling van artikel 7:907 e.v. BW heeft de
wetgever beoogd de collectieve afwikkeling van massaschades als de
onderhavige te vergemakkelijken.
Ofschoon in het algemeen niemand gedwongen kan worden om met iemand in
onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst, ligt
dit in het onderhavige geval toch anders.
4.15. [whirlpoolhouder A] heeft immers in het kader van een door haar
met Nationale Nederlanden gesloten overeenkomst Talpa opgericht,
teneinde aan de slachtoffers van wie rechtens in voldoende mate komt
vast te staan dat zij de legionellabesmetting hebben opgelopen
door/tijdens hun bezoek aan de West-Friese Flora in Bovenkarspel in de
periode van 19 tot 28 februari 1999, financiële zekerheid te bieden
voor verhaal van hun schade. In de statuten van Talpa staat niet het
voorbehoud dat tevens moet vast staan dat de oorzaak van de door de
slachtoffers opgelopen legionellabesmetting is gelegen in de whirlpool
die door [whirlpoolhouder A] op de bij de West-Friese Flora behorende
consumentenbeurs was opgesteld. De uitleg die Talpa aan artikel 2.1.
van haar statuten geeft, dat eerst nadat tussen individuele
slachtoffers en [whirlpoolhouder A] onherroepelijk vaststaat dat
[whirlpoolhouder A] aansprakelijk is voor hun schade, die slachtoffers
hun vordering bij Talpa kunnen indienen, wordt door de
voorzieningenrechter niet overgenomen. De inhoud van de statuten bieden
geen steun voor de door Talpa bepleite uitleg.
4.16. Het verweer van Talpa dat nog niets vaststaat en dat het “met de
onrechtmatigheid nog alle kanten op kan”, is in haar relatie tot de
individuele slachtoffers, gelet op het vorenstaande niet relevant. De
inhoud van voormeld vonnis van de rechtbank Alkmaar en het daarop
gevolgde arrest van het gerechtshof Amsterdam in aanmerking genomen,
deelt de voorzieningenrechter voormelde inschatting van Talpa overigens
niet.
4.17. Ook is het op grond van hetgeen hiervoor sub. 4.15. is overwogen
in de relatie tussen Consumentenbond en Talpa niet van belang dat het
gerechtshof Amsterdam van oordeel is dat het causaal verband tussen de
onrechtmatige daad van [whirlpoolhouder A] en de schade van de
slachtoffers vaststaat, behoudens tegenbewijs.
4.18. Daar waar het hier om massaschade gaat, is Talpa op grond van de
maatschappelijke zorgvuldigheid overeenkomstig haar statutaire
doelomschrijving gehouden om met Consumentenbond, die de belangen van
alle in de statuten van Talpa bedoelde slachtoffers behartigt (dus niet
alleen de belangen van de slachtoffers die zich bij Consumentenbond
hebben gemeld), in onderhandeling te treden over de afwikkeling van de
onderhavige massaschade. Niets meer en niets minder. Nu Talpa niet
wordt verplicht om een overeenkomst te sluiten -de voorzieningenrechter
kan alleen maar voor de slachtoffers en hun nabestaanden hopen dat het
tot een overeenkomst komt- staat de vordering van Consumentenbond niet
op gespannen voet met de contractsvrijheid.
4.19. Vast staat dat de legionella-besmetting reeds in 1999 heeft
plaatsgevonden en dat de schade van de slachtoffers nog steeds niet is
afgewikkeld. In het kader van dit kort geding kan er -gelet op haar
verweer- gevoeglijk van worden uitgegaan dat [whirlpoolhouder A] niet
door middel van een advertentie in een landelijk en een regionaal
dagblad heeft laten weten dat zij ten behoeve van de slachtoffers Talpa
had opgericht. [whirlpoolhouder A] heeft de oprichting van Talpa ook
niet aan Consumentenbond kenbaar gemaakt, ofschoon Consumentenbond
reeds vóór de oprichting van Talpa de belangen van de slachtoffers en
eventueel hun nabestaanden behartigde. [whirlpoolhouder A] heeft
daarentegen steeds aansprakelijkheid van de hand gewezen en ook na de
oprichting van Talpa -zelfs nog tijdens een in 2008 bij de rechtbank
Alkmaar gehouden comparitie van partijen- aangevoerd dat haar
assuradeur geen dekking bood.
4.20. Talpa heeft zich niet aan de slachtoffers gepresenteerd.
Het betoog van Talpa dat zij staat ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel in Gelderland alsmede dat uit een
gepubliceerd kort geding vonnis van 13 februari 2002 (KG 2002/93) van
haar bestaan blijkt, is, nog afgezien van het feit dat dit laatste
aantoonbaar onjuist is, mede tegen de achtergrond van het feit dat de
schadetoebrengende gebeurtenis zich in Noord-Holland heeft afgespeeld,
nauwelijks serieus te nemen. Eerst in februari 2009 zijn
Consumentenbond en de individuele slachtoffers en hun nabestaanden bij
toeval achter het bestaan van Talpa gekomen. Het behoeft geen nader
betoog dat de psychische spankracht van de slachtoffers en hun
nabestaanden, voor wie Consumentenbond in deze opkomt, niet nog langer
op de proef mag worden gesteld in hun verlangen naar erkenning van hun
rol als slachtoffer. Consumentenbond heeft dan ook een spoedeisend
belang bij dit onderdeel van de vordering, dat daarmee voor toewijzing
gereed ligt. Het spoedeisend belang van Consumentenbond geldt overigens
ook ten aanzien van de overige onderdelen van de vordering.
4.21. Uit het vorenstaande volgt -voor alle duidelijkheid- dat in de
onderhandelingen tussen Consumentenbond en Talpa niet van belang is of
[whirlpoolhouder A] aannemelijk kan maken dat de oorzaak van de door de
slachtoffers opgelopen legionellabesmetting niet is gelegen in de
whirlpool die door [whirlpoolhouder A] op de bij de West-Friese Flora
behorende consumentenbeurs was opgesteld.
4.22. Talpa heeft weliswaar nog aangevoerd dat [whirlpoolhouder A]
en/of [whirlpoolhouder B] bij het overleg met Consumentenbond
vertegenwoordigd moeten worden, maar gelet op de statutaire
doelomschrijving van Talpa kan Talpa daarop zonder meer geen aanspraak
maken. Dit neemt echter niet weg dat niet op voorhand kan worden
uitgesloten dat [whirlpoolhouder A] en met name [whirlpoolhouder B] aan
bedoeld overleg een positieve impuls zouden kunnen geven.
Consumentenbond heeft zich hierover ter zitting niet uitgelaten.
4.23. Aan de vordering om met Talpa in overleg te treden, zal geen
dwangsom worden verbonden. Een schriftelijke verklaring van Talpa dat
zij bereid is tot overleg, zonder dat Talpa vervolgens (constructief)
in overleg met Consumentenbond treedt, is immers al voldoende om het
verbeuren van een dwangsom te voorkomen. Bij het opleggen van een
dwangsom heeft Consumentenbond dan ook geen belang.
4.24. Voor het geval dat niet binnen drie maanden na betekening van dit
vonnis tussen Consumentenbond en Talpa een overeenkomst tot stand is
gekomen als bedoeld in artikel 7:907 BW, zal de voorzieningenrechter na
te noemen advocaat als dwangvertegenwoordiger benoemen om namens Talpa
voor haar rekening en risico in overleg te treden met Consumentenbond
met het hiervoor omschreven doel. Die advocaat heeft zich daartoe
bereid verklaard.
De vordering onder 3.1.b.
4.25. In het midden kan blijven of artikel 843a Rv een deugdelijke grondslag biedt voor dit onderdeel van het gevorderde.
Uit de statuten van Talpa kan immers worden afgeleid dat Talpa het door
Nationale Nederlanden op haar rekening gestorte bedrag dient te beheren
ten behoeve van de slachtoffers. De slachtoffers hebben er voldoende
belang bij om te weten op welke wijze Talpa het geld heeft beheerd en
hoeveel geld er op dit moment beschikbaar is voor schadevergoeding. Uit
hetgeen in de gegeven omstandigheden volgens ongeschreven recht in het
maatschappelijk verkeer betaamt vloeit voort dat sprake is van een
rechtsverhouding tussen de slachtoffers en Talpa, die voor Talpa een
verplichting tot het doen van rekening en verantwoording aan de
slachtoffers impliceert (Hoge Raad 8 december 1995, NJ 1996, 274).
Talpa heeft weliswaar gesteld dat zij er op geen enkele wijze blijk van
heeft gegeven gelden niet correct te (zullen) beheren, maar die
stelling doet aan evengemelde verplichting niet af. Nu van een
geldvordering geen sprake is, staat het bepaalde in de tweede zin van
artikel 3:305 a lid 3 BW aan toewijzing van dit onderdeel van de
vordering niet in de weg.
4.26. De hiervoor bedoelde verplichting van Talpa geldt -gelet op het
bepaalde in artikel 3.1. van de statuten- alleen voor gelden die Talpa
uit hoofde van verzekeringsuitkeringen onder zich heeft. Nu niet op
voorhand kan worden uitgesloten dat Talpa bedoelde gelden in het kader
van beheer op andere bankrekeningen heeft gestort om een zo hoog
mogelijke rente te trekken, zal toewijzing van dit onderdeel van de
vordering niet worden beperkt tot de door Consumentenbond vermelde
bankrekening van Talpa. Talpa zal na te melden termijn worden gegund om
de verlangde gegevens aan Consumentenbond te verstrekken. De dwangsom
zal worden gematigd en gemaximeerd als hierna vermeld.
De vordering onder 3.1.c.
4.27. Wil een vordering tot onderbewindstelling als bedoeld in artikel
710 Rv voor toewijzing vatbaar zijn, dient het geschil dat partijen
verdeeld houdt de vraag te betreffen wie de onder bewind te stellen
goederen (waaronder ook geld is begrepen) toekomen, hetgeen een andere
vraag is dan wie ten tijde van het bewind de rechthebbende daarop is.
4.28. Door het verweer te voeren dat de vordering van de individuele
slachtoffers is verjaard en dat de slachtoffers zolang de
aansprakelijkheid van [whirlpoolhouder A] niet onherroepelijk
vaststaat, jegens Talpa geen aanspraak op schadevergoeding kunnen
maken, heeft Talpa te kennen gegeven dat de gelden die zij uit hoofde
van verzekeringsuitkeringen onder zich heeft niet aan de slachtoffers
toekomen, terwijl Consumentenbond met een beroep op de statuten van
Talpa de tegenovergestelde mening is toegedaan. Daarmee is het door
artikel 710 Rv geëiste geschil gegeven en is voldaan aan de voorwaarde
voor toewijsbaarheid van dit onderdeel van de vordering.
4.29. Met de onderbewindstelling van het vermogen van Talpa hangt samen
de benoeming van na te noemen bewindvoerder (een advocaat), die zijn
werkzaamheden onder toezicht van de voorzieningenrechter zal hebben te
verrichten. Onder die werkzaamheden worden in elk geval verstaan het
opstellen van een beginbalans en het uitbrengen van tussentijdse, met
de voorzieningenrechter qua frequentie en inhoud nog nader in te
vullen, rapportages. De hierna nader te noemen advocaat heeft zich
bereid verklaard als bewindvoerder op te treden.
4.30. Op welke wijze Consumentenbond de in te stellen eis in de
hoofdzaak formuleert is in deze niet van belang. Van de
voorzieningenrechter wordt in deze door de wetgever niet méér verlangd
dan dat hij -teneinde het bewind zo kort mogelijk te laten voortduren-
een termijn bepaalt waarbinnen de eis in de hoofdzaak dient te worden
ingesteld. Na te melden termijn doet recht aan de wederzijdse belangen.
Ten aanzien van Talpa wordt hierbij overwogen dat zij -gelet op haar
doelomschrijving- in haar functioneren nauwelijks wordt gehinderd door
het bewind. LJN BI3783