Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 070514 whiplash; regres SVI-verzekeraar op WAM-verzekeraar; WAM-verzekeraar moet volledige schade vergoeden

Rb Amsterdam 070514 whiplash; regres SVI-verzekeraar op WAM-verzekeraar; WAM-verzekeraar moet volledige schade vergoeden

2. De feiten
2.1.
De bestuurder van een bij (een rechtsvoorganger van) Amlin verzekerde vrachtauto is aansprakelijk voor de gevolgen van een aanrijding, die heeft plaatsgevonden op 3 juli 2003, met een door de heer <betrokkene>) bestuurde auto. De bestuurder van de vrachtauto stond achter de auto van <betrokkene> te wachten voor een rood stoplicht, liet het rempedaal los en raakte de auto van <betrokkene>. <betrokkene>, die destijds 59 jaar was en als vertegenwoordiger in dienst was bij Ter Hofte Verpakkingen, heeft na de aanrijding klachten en beperkingen ondervonden. (De rechtsvoorganger van) Achmea heeft in 2008, op grond van een voor <betrokkene> afgesloten schadeverzekering inzittende (hierna: SVI), zijn schade afgewikkeld, tegen betaling van € 95.000,00.

2.2. 
<betrokkene> is de dag na het ongeval naar zijn huisarts gegaan. Zijn huisarts heeft hem een verwijzing voor fysiotherapie gegeven. <betrokkene> heeft zich op 11 augustus 2003 ziek gemeld.

2.3.
In september 2003 is op verzoek van de huisarts van <betrokkene> een röntgenfoto gemaakt van de nek van <betrokkene>. Op die foto werden geen afwijkingen gevonden.

2.4.
<betrokkene> heeft tot 28 november 2003 halve dagen gewerkt. Vanaf 29 november 2003 is hij volledig uitgevallen.

2.5. 
Op 6 juli 2004 heeft een arts van het UWV, R. Moed (hierna: Moed), <betrokkene> gezien voor een medische beoordeling in het kader van zijn arbeidsongeschiktheid. De eerste/algemene indruk van Moed (vanuit observatie) was dat <betrokkene> een normaal gezonde, fitte, normaal energieke, verder normaal verzorgde indruk maakte, conform zijn kalenderleeftijd. Algemeen lichamelijk onderzoek heeft Moed niet verricht; Moed achtte dit in overleg met <betrokkene>, gelet op de amnese en de voorgeschiedenis, niet zinvol. Hij heeft wel gericht onderzoek verricht. Het voorgaande blijkt uit de brief van 7 juli 2004 die Moed aan de huisarts van <betrokkene> stuurde naar aanleiding van deze beoordeling. De inhoud van die brief luidt, voor zover van belang, verder als volgt.

2.5.1. 
Ten aanzien van de re-integratie: “Mijn eigen bevindingen ten aanzien van belanghebbende zijn dat belanghebbende een 60-jarige man is die zijn werk als districtsmanager verkoopleider vertegenwoordiger verpakkingsbedrijf voor 40 uur per week staakte per 11-08-03.
Dit was wegens klachten van hoofdpijn, nekpijn, lage rugpijn met ook een verminderd cognitief functioneren onder meer ten aanzien van concentratie, geheugen.
Bij een aangegeven diagnose van whiplash op 03-07-03. Na een week door werken en 3 weken vakantie toch ziekmelding.
De hiervoor ingestelde therapie bestond bestaat uit fysiotherapie, analgetica. Dit was niet zeer succesvol. En evidence based aanpak bij Winnock werd voor betrokkene kennelijk ongeschikt geacht in november 2004. Frustraties bij betrokkene over toenemende onmacht werden sterker. Werkdeelname, toen voor halve dagen, werd per omstreeks 28-11-03 zelfs geheel stopgezet. In februari 2004 intake bij revalidatiecentrum Het Roessingh gehad. Daarvoor staat betrokkene nu op de wachtlijst.
Betrokkene werkt inmiddels nog wel minder dan 50% maar door verzekeringsarts Hilhorst en arbeidsdeskundige van Aalderen is de re-integratie–inspanning van werkgever en werknemer toch goedgekeurd (...). Betrokkene (...) vult daarop aan: Hij werkt nu niet sedert november 2003. (...) Aan de klachten is niet veel veranderd. Er is een contact met revalidatiecentrum Het Roessingh revalidatiearts F. van Dijk. Helaas is het per abuis nog tot op heden groepsmatig geweest terwijl de afgesproken bedoeling was dat betrokkene meer individueel een programma zou gaan volgen. Op 08-07-04 gaat betrokkene weer met revalidatiearts van Dijk spreken. (...) Herstelgedrag betrokkene ten aanzien van gezondheid: Betrokkene volgt hiertoe de adviezen van de curatieve sector op. (...) Ten aanzien van arbeidsre-integratie vertelt betrokkene desgevraagd het volgende ondernomen te hebben: Hij is in gesprek met bedrijf en verricht voorkomende voor hem haalbare activiteiten, zoal bijvoorbeeld een beursdeelname of een klantcontact niet te ver weg.”

2.5.2.
Ten aanzien van de beperkingen:
“Toelichting op de aangegeven werkbelemmerende klachten. Waar klacht? Achter in de nek. Ook elders? Niet zozeer (...) Altijd daar? Ja. Hoewel het wisselt ten aanzien van nadruk links of rechts. (...) Invloed zitten/staan/lopen? Lang in dezelfde houding zoals bij autorijden geeft klachten toename. Heen en terug een paar uur is wel de limit. Beweging is beter. Door zijn zaalvoetbal 1 uur per week, tennis 1 uur per week, jeu de boules 1 uur per week wordt het zeker niet slechter. (...) Geheugen? Misschien iets minder geworden. Concentreren? Soms schittering voor de ogen bij autorijden, dan zonnebril nodig. (...) Gericht onderzoek (gericht met name op FML-relevante beperkingsaspecten): Nek: De stand van de nek is normaal. De spontane bewegingen binnen een 30-45 graden amplitudo van de nek zijn normaal. Betrokkene wijst desgevraagd pijn aan ter plaatse van de lage nekspieren. Nu pijn? Enigszins. Drukpijn? Lichte mate. Flexie: 0-30 (in plaats van 0-40 graden) = licht beperkt. Extensie: 0-30 (in plaats van 0-40 graden) licht beperkt. Lateroflexie: links 30-0-30 rechts graden in plaats van links 40-0-40 rechts graden licht beperkt. Rotatie: links 30-0-30 rechts in plaats van links 60-0-60 rechts graden = beperkt. (...)“

2.5.3. 
Ten aanzien van de prognose: “Ten aanzien van de aandoening is de prognose voor de eerstvolgende 3 maanden stationair of via adequate therapie naar evidence based inzichten gunstig. Ten aanzien van de belastbaarheid tot werkhervatting is de prognose evenzo.”

2.6. 
Op 17 juli 2004 is <betrokkene> van zijn flets gevallen.

2.7. 
In een rapportage van 20 juli 2004 is <betrokkene> door de arbeidsdeskundige van het UWV per einde wachttijd (9 augustus 2004) ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55% in de zin van de WAO.

2.8.
<betrokkene> is in september 2004 door het UWV, met terugwerkende kracht per einde wachttijd, ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% voor de WAO. In de rapportage van de Arbeidsdeskundig van 9 september 2004 staat daarover vermeld, voor zover van belang: “3.3 Mate van arbeidsongeschiktheid: Gelet op de beperkingen van belanghebbende blijft hij ongeschikt voor zijn eigen werk.
Daar er een wisselend bezoek/ behandelingspatroon is bij het Roessingh [ca. 3 dagdelen per week kunnen er geen voorbeeld functies geduid worden.
Er kan van een werkgever niet verlangd worden iemand aan het arbeidsproces deel te laten nemen met een wisselend behandelingspatroon.
Voorlopig is belanghebbende per EW volledig arbeidsongeschikt te beschouwen, hierbij komt de eerste beslissing te vervallen.
De behandeling dient tot 24 okt. 2004 waarna de eerste FML veer geldend is. Het lijkt mij zaak dat de primaire arbeidsdeskundige medio okt. 2004 contact met belanghebbende opneemt hoe het gaat.”

2.9.
Medio 2005 zijn de behandelingen in Het Roessingh, centrum voor revalidatie (hierna: Het Roessingh), afgerond. <betrokkene> is behandeld door een fysiotherapeut, ergotherapeut, psycholoog, arbeidsdeskundige en bewegingsagoog en heeft een arbeidsonderzoek ondergaan. Aanvankelijk had <betrokkene> een ‘vrij sterk extern locus of controll’.

2.10. 
Een verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 28 september 2005, opgesteld door R.B.J. Hilhorst, heeft voor zover van belang, de volgende inhoud: “Visie van belanghebbende: Belanghebbende acht zich volledig arbeidsongeschikt voor alle werkzaamheden, omdat hij geen werkdruk meer aankan vanwege psychische klachten en concentratiezwakte.

3. Diagnose
8P611 6L550

4. Beschouwing
Algemeen: (...) Na de revalidatie bij het Roessingh zijn de klachten niet in essentie verbeterd. Tot een daadwerkelijke werkhervatting is het niet gekomen. Hij blijft forse cognitieve stoornissen houden zoals concentratiezwakte en een sterk verminderde psychische spankracht.
Belanghebbende acht zich volledig arbeidsongeschikt voor alle werkzaamheden, omdat hij geen werkdruk meer aankan vanwege psychische klachten en concentratiezwakte.
Uit info dossier blijkt dat er sprake is van een burn-out na een whiplashtrauma.
Het dagverhaal laat zien dat hij matig functioneert in het dagelijks leven, de fut is eruit. Kan zich weinig ergens toe zetten, er zijn ook veel slechte periodes dat hij tot weinig in staat is.
Bij onderzoek komt het klachtenbeeld reëel over. (...)
Belastbaarheidsprognose:
De prognose t,a.v. werkhervatting en aandoening is: Er bestaat momenteel een redelijke eindtoestand en op korte termijn (binnen 3 maanden) is er geen aanzienlijke verandering in de belastbaarheid te verwachten.”

2.11.
Op 27 oktober 2005 heeft een herbeoordeling in het kader van de WAO plaatsgevonden. <betrokkene> bleef ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%.
<betrokkene> heeft geprobeerd zijn werk te hervatten voor 2 x 2 uur per week, maar dat is niet gelukt. In de rapportage van de Arbeidsdeskundige van het UWV van 27 oktober 2005 staat, voor zover van belang: “2.2.10] Theoretische Arbeidsmogelijkheden: (...) Gezien de forse beperkingen die de verzekeringsarts vastgesteld heeft op met name persoonlijk en sociaal functioneren, zijn er voor verzekerde geen functies te duiden. Alleen al de beperkingen in werktempo en noodzaak tot intensieve begeleiding en rechtstreeks toezicht maken dat verzekerde niet in staat geacht kan worden functies op de vrije arbeidsmarkt te vervullen. Om deze reden is zij hooguit in staat te achten tot werken onder beschutte omstandigheden. De theoretische restverdiencapaciteit is € 0,00.”

2.12. 
De werkgever van <betrokkene> heeft vragen van Achmea bij brief van 10 september 2007 als volgt beantwoord, voor zover van belang: “In de periode dat <betrokkene> werkzaam is geweest voor de firma Ter Hofte Verpakkingen, van 1 september 1992 t/m 3 juli 2003 de dag van het ongeval, kan ik verklaren dat er slechts sprake is geweest van 9 ziekteverzuimdagen.
Tevens verklaar ik dat er voor <betrokkene> géén prepensioen regeling was en er bij normaal dienstverband op 65 -jarige leeftijd sprake zou zijn geweest van de pensioengerechtigde leeftijd.”

2.13.
Achmea en Amlin hebben gedurende lange tijd overleg gevoerd over dit schadegeval. Daarin is in september 2008 een kentering gekomen, hetgeen wordt geïllustreerd door de inhoud van een brief van 15 september 2008 van Amlin aan Achmea: “U deelde verder mee deze kwestie na ontvangst van bovengenoemde medische informatie naar eigen inzicht te zullen gaan afwikkelen en nader overleg met onze maatschappij over de daarbij te hanteren uitgangspunten niet noodzakelijk te vinden. Onder de gegeven omstandigheden dien ik uw verdere berichten af te wachten.”

2.14. 
De verzekeringsarts van Achmea, A.J. Simon-de Zwart, heeft in een rapportage van 29 september 2008 voor zover van belang geschreven: “Er ontbreekt nog steeds de uitgebreide medische verzekeringsgeneeskundige rapportage.
Er is nog steeds een situatie waarbij er geen lichamelijke oorzaak voor de klachten geduid kan worden. Er zijn geen aanwijzingen voor chronische pijnklachten voor het ongeval. Na het ongeval zijn de klachten wel gedocumenteerd. Het persisteren en de toename van klachten lijkt voort te komen uit de manier waarop betrokkene met de k!achten omgaat. Betrokkene wordt geen geschikte kandidaat geacht voor therapie gericht op gedragsverandering. Ik denk niet dat wij hem dit kunnen verwijten/aanrekenen, het is zijn gedragstijl, In deze trant verder denkend is het persisteren van klachten niet in het ongeval zelf gelegen maar in het pijngedrag van betrokkene.”

2.15. Per e-mail van 28 oktober 2008 heeft Achmea aan Amlin bericht dat zij in het kader van een eindregeling een totaalbedrag van € 84.566,03 (exclusief buitengerechtelijke kosten) had aangeboden aan <betrokkene>. In november 2008 hebben Achmea en <betrokkene> een vaststellingsovereenkomst gesloten. Achmea heeft Amlin per brief van 22 december 2008 een kopie van de vaststellingsovereenkomst en bijbehorende schadestaat toegestuurd en Amlin verzocht het aan <betrokkene> betaalde bedrag onder aftrek van de door Amlin betaalde voorschotten binnen een maand aan haar over te maken. In deze brief is de wettelijke rente aangezegd per 22 januari 2009.

2.16. Bij brief van 22 februari 2010 heeft Achmea een kopie van het volledige huisartsenjournaal aan Amlin toegestuurd. Daaruit bleek dat er voorafgaand aan het ongeval geen consulten hebben plaatsgevonden in verband met psychische problemen of problemen op het werk. Uit de medische voorgeschiedenis van <betrokkene> bleek enkel dat <betrokkene> in het jaar voor het ongeval onder behandeling van een KNO arts is komen te staan in verband met stemproblemen. <betrokkene> heeft daarnaast, na het ongeval, een of meer operaties aan zijn kaak ondergaan. Uit onder meer de patiëntenkaart kan worden opgemaakt dat bij <betrokkene> boosheid bestond over ‘het circuit’ waarin hij door het ongeval was terechtgekomen.

3. Het geschil
3.1. 
Achmea vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Amlin zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 80.351,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009, alsmede een bedrag van € 1.578,51 aan incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van Amlin in de kosten van deze procedure.

3.2. 
Achmea legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Achmea is als SVI verzekeraar gesubrogeerd in de vorderingsrechten van <betrokkene> jegens Amlin op grond van (thans) artikel 7:962 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aangezien zij de schade van <betrokkene> – die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval – heeft vergoed. Inclusief buitengerechtelijke en overige kosten, heeft Achmea een bedrag van € 95.851,83 betaald.
Amlin heeft slechts een bedrag van € 15.500,00 betaalbaar gesteld. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 22 januari 2009, hetgeen kan worden afgeleid uit de brief van Achmea van 22 december 2008. Achmea heeft de nodige correspondentie gevoerd alsmede – met tussenkomst van haar juridische dienst— besprekingen gevoerd om tot incasso van haar vordering te komen. Conform het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten begroot Achmea deze kosten op € 1.578,51.

3.3. 
De conclusie van Amlin strekt ertoe dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Achmea zal afwijzen, Achmea zal veroordelen in de kosten van deze procedure en Achmea zal veroordelen in de nakosten op de wijze, vermeld in de conclusie van antwoord.

3.4. 
Het verweer van Amlin luidt in de kern als volgt. Achmea heeft onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Amlin. Zeker nu het UWV zich ook met een vordering tot Amlin heeft gewend. Amlin had en heeft er alle belang bij dat het causaal verband tussen het ongeval en de door <betrokkene> gestelde klachten deugdelijk wordt vastgesteld. Het causaal verband is tot nu toe niet aangetoond. Het causaal verband is ook niet aannemelijk. Een lichte botsing leidt niet tot een algehele uitval en onmogelijkheid om tot aan de pensioengerechtigde leeftijd nog enige loonvormende arbeid te verrichten. De indruk ontstaat dat het UWV, Achmea en <betrokkene> zich erbij neer hebben gelegd dat <betrokkene> op de leeftijd van 59 jaar uit het arbeidsproces is gestapt. Amlin is - zonder nadere onderbouwing die tot nu toe ontbreekt - niet bereid de gevolgen van die keuze te dragen. De bekendheid van Achmea met de bezwaren van Amlin op dit punt ten tijde van de schaderegeling met <betrokkene> maken het temeer onredelijk dat Achmea deze regresvordering instelt.

3.5. 
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Hoofdsom van € 80.351,83
4.1.
Achmea wenst de aan <betrokkene> betaalde schade-uitkering te verhalen op Amlin, verminderd met het bedrag van € 15.500,00 dat Amlin aan Achmea heeft betaald. Het bedrag van € 15.500,00 komt volgens Amlin overeen met de werkelijk door <betrokkene> als gevolg van het ongeval, in het eerste jaar na het ongeval, geleden schade. Amlin meent dat alleen die schade in redelijk verband staat tot de aanrijding van 3 juli 2003 (hierna ook: het ongeval). Het meerdere behoeft zij niet aan Achmea te vergoeden omdat i) de schaderegeling van Achmea met <betrokkene> niet volgens de regelen der kunst is geweest en(ii) Achmea uiteindelijk een slotuitkering aan <betrokkene> heeft voldaan zonder vooroverleg daarover met Amlin, terwijl Amlin vanaf 2004 haar bezwaren tegen vergoeding van de volledige door <betrokkene> gestelde schade gemotiveerd en bij herhaling aan Achmea kenbaar had gemaakt, aldus Amlin.

Verweer (i)
4.2.
De rechtbank volgt Amlin waar zij stelt dat Achmea met haar in overleg had moeten blijven over de eindregeling en dat de e-mail van Achmea van 28 oktober 2008 niet als reële poging kan worden aangemerkt om Amlin bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst met <betrokkene> te betrekken, ook al bevat die e-mail de slotzin: ‘Als u vragen heeft, dan ben ik graag bereid u telefonisch te woord te staan. U bent natuurlijk ook van harte welkom op ons kantoor voor een persoonlijke bespreking.’ Achmea had toen immers al (onbetwist) het bedrag van € 84.566,03 aangeboden aan <betrokkene> (zie r.o. 2.15), zodat Amlin voor een voldongen feit stond. Dat Amlin is gepasseerd hij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, ontslaat Amlin - zonder nader toelichting (die ontbreekt) - echter niet van haar betalingsverplichting jegens Achmea die op grond van artikel 7:962 BW bestaat.

4.3. 
Amlin heeft haar verweer (verder) als volgt toegelicht. Achmea heeft de schade van <betrokkene> niet in overeenstemming met het, in de Gedragscode Behandeling Letselschade (hierna: GBL) neergelegde, algemeen aanvaarde stappenplan behandeld. Achmea heeft na kennisname van het ongeval een afwachtende houding aangenomen. Zij heeft niet in overleg met <betrokkene> een behandelplan opgesteld, aldus Amlin, In een brief van 14 december 2004 heeft Amlin in dit verband aan Achmea geschreven: ‘(...) dat in het kader van de te bewerkstellingen re-integratie geen sprake is geweest van een actieve opstelling uwerzijds, terwijl daartoe reeds in het voorjaar van 2004 wel aanleiding bestond’. Ter comparitie is Amlin gevraagd naar het rechtsgevolg dat zij aan dit verwijt verbindt. Daarop heeft zij (kort gezegd) onder verwijzing naar de artikelen 6:98 en 6:101 BW, althans de omvang van het regresrecht, verklaard dat, zoals ook onder 3.4 van haar comparitieaantekeningen is vermeld, de schade van <betrokkene> onnodig groot is geworden door de afwachtende houding van Achmea.

4.4. 
De rechtbank neemt in overweging dat uit de gedingstukken blijkt dat vanaf het begin is geprobeerd om <betrokkene> te (doen) re-integreren, zie onder meer het hiervoor in r.o. 2.5.1 geciteerde deel uit de brief van Moed. De omstandigheid dat Achmea het aan de huisarts of de bedrijfsarts respectievelijk Achmea Arbo of Het Roessingh heeft overgelaten om het re-integratiebeleid te bepalen, staat niet aan de veroordeling van Amlin in de weg.
Amlin heeft ook voor het overige niet aannemelijk gemaakt dat - de (onbetwiste) gedragsstijl van <betrokkene> in ogenschouw nemende - in deze zaak (specifieke) begeleiding achterwege is gebleven die tot vermindering van de klachten of boosheid van <betrokkene> zou hebben geleid als Achmea hem eerder thuis zou hebben bezocht en/of in overleg met hem een behandelplan zou hebben opgesteld. Daardoor faalt verweer (i). Het debat tussen partijen over de vraag of de GBL (van overeenkomstige) toepassing kan worden geacht op onderhavig geschil, of de informatieverstrekking aan Amlin (on)voldoende is geweest, of de samenwerking gedurende de schaderegeling (niet) goed is geweest en in hoeverre Achmea Amlin heeft betrokken bij beleidsbeslissingen kan daarom verder onbesproken blijven. Dat geldt ook voor de door Amlin onder 7.1 van haar comparitieaantekeningen genoemde, in 2011 gemaakte, werkafspraken tussen Amlin en Achmea.

Verweer (ii)
4.5.
In het kader van de beoordeling van verweer (ii) stelt de rechtbank voorop dat zij Amlin volgt waar zij stelt dat de snelheid waarmee de vrachtwagen tegen de auto van <betrokkene> is gereden rond 5 km/uur zal zijn geweest en dat <betrokkene> niet buiten bewustzijn is geweest en geen hoofdwonden had. Dit strookt met de inhoud van het aanrijdingsformulier dat in het geding is gebracht, waarin is vermeld dat de snelheid waarmee werd gereden plusminus 5 km/uur was. Voorts heeft Moed, bij gericht onderzoek, relevante beperkingsaspecten aan de nek geconstateerd, maar deze waren over het algemeen licht (zie r.o. 2.5.2), wat eveneens past bij een lage botssnelheid. Wat Achmea daartegenin heeft gebracht, weegt onvoldoende zwaar.

4.6. 
Amlin betwist in dit geding dat de beperkingen die <betrokkene> ondervond van het ongeval hebben geleid tot een algehele onmogelijkheid loonvormende arbeid te verrichten tot aan het pensioen van <betrokkene>. : Achmea had niet zonder kennisname van het volledige huisartsenjournaal en zonder een of meer expertises to laten uitvoeren, mogen uitgaan van een looptijd van de schade tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van <betrokkene>, aldus Amlin. Achmea heeft ter comparitie aangevoerd dat dit een tardief verweer is.

4.7. 
De rechtbank neemt in overweging dat de discussie die (jarenlang) tussen partijen is gevoerd, blijkens de gedingstukken in de kern alleen zag op de ‘juridische en medische’ causaliteit. In die discussie nam Amlin het standpunt in dat de omstandigheid dat <betrokkene> na het ongeval arbeidsongeschikt is geworden geen uitsluitsel geeft over het causaal verband. Zo staat in een brief van Amlin van 22 november 2005 aan Achmea bijvoorbeeld: ‘dat nader onderzoek naar het verband tussen onderhavig ongeval en met name de voordurende arbeidsongeschiktheid op zijn plaats is. Uit de gedingstukken volgt niet dat Amlin de arbeidsongeschiktheid op zichzelf in twijfel trok, Als zij dat aspect ter discussie wilde stellen, dan had zij dat (tijdig) aan Achmea kenbaar behoren te maken. Achmea had daar dan op haar beurt rekening mee kunnen houden in haar opstelling tegenover <betrokkene>.
Aangenomen mag worden dat Achmea dan een onafhankelijk deskundig onderzoek door een psychiater had laten plaatsvinden, omdat de klachten na medio 2005 werden toegerekend aan een burn-out na een whiplashtrauma, met beperkingen ten aanzien van voornamelijk persoonlijk en sociaal functioneren (zie r.o. 2.10 en 2.11). Gesteld noch gebleken is echter dat een van partijen op een dergelijke expertise heeft aangedrongen. Zelfs in de conclusie van antwoord wijst Amlin nog niet in deze onderzoeksrichting. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat Achmea wist of behoorde te weten dat Amlin betwijfelde dat <betrokkene> (volledig) arbeidsongeschikt was, onderschrijft de rechtbank de stelling van Achmea dat dit verweer tardief is en gepasseerd moet worden.

Causaal verband
4.8. 
De lichamelijke beperkingen van <betrokkene> zijn langzaamaan overgegaan in voornamelijk psychische beperkingen. In de kern komt het geschil tussen partijen daarmee neer op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van <betrokkene>, na het eerste jaar, redelijkerwijs als ongevalgevolg kan worden aangemerkt, ook al is deze arbeidsongeschiktheid na medio 2005 voornamelijk het gevolg van een burn-out na een whiplashtrauma. Bij de beantwoording van deze vraag wordt het volgende vooropgesteld.

4.9. 
De eerste stap bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van een schadevergoedingsvordering als de onderhavige is de vraag of de aansprakelijkheid kan worden gevestigd. Daarvoor is op grond van het bepaalde in artikel 6:162 BW vereist dat sprake is van schade die de ander ‘dientengevolge’ lijdt. Als aan dit zogenoemde conditio sine qua non-verband is voldaan, wordt toegekomen aan de tweede stap, de bepaling van de omvang van de aansprakelijkheid. Daarvoor is artikel 6:98 BW van belang. Degene die aansprakelijk is, is in beginsel binnen de grenzen van artikel 6:98 BW aansprakelijk voor alle schade die de benadeelde heeft geleden.

4.10. 
Zoals hiervoor in r.o. 4.1 is vermeld, erkent Amlin dat de door <betrokkene> in het eerste jaar na het ongeval geleden schade in verband staat met bet ongeval. Daarmee is aan het conditio sine qua non vereiste uit artikel 6:162 BW voldaan. Amlin erkent ook dat de aansprakelijkheid is gevestigd (onder meer onder 1.1 van haar conclusie van antwoord).

4.11. 
Daardoor komt de rechtbank nu toe aan het verweer van Arnlin, vermeld onder (ii), dat erop neerkomt dat, mede gelet op de toestand van <betrokkene> in juli 2004, zonder onderzoek naar het bestaan van de door <betrokkene> gestelde klachten en beperkingen en de oorzaak van de beperkingen – welk onderzoek ontbreekt – de algehele onmogelijkheid van <betrokkene> om loonvormende arbeid te verrichten niet als gevolg van het ongeval kan worden beschouwd. Amlin wijst ter onderbouwing van haar verweer op de zeer geringe snelheid waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden, de mededeling van <betrokkene>jegens Moed omtrent de sporten die hij op 6 juli 2004 nog beoefende, de omstandigheid dat volgens Amlin uit de brief van Moed blijkt dat <betrokkene> op dat moment in staat was loonvormende arbeid te verrichten, zijn grote woede en frustratie over het ongeval en de wijze waarop hij medisch werd behandeld, het gebrek aan begeleiding door bet UWV en de Arboarts en Het Roessingh, de niet proactieve aanpak van de werkgever van <betrokkene>, de door het UWV gestelde diagnose ‘burn-out’ en het fietsongeval van 17 juli 2004. Achmea voert aan dat uit de groene kaart van de huisarts blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat er een andere oorzaak ten grondslag ligt aan de arbeidsongeschiktheid van <betrokkene> dan het ongeval.

4.12. 
De rechtbank stelt voorop dat in dit geval sprake is van overtreding van een verkeersnorm. Het is vaste jurisprudentie dat dan ruim wordt toegerekend. Aan toerekening op grond van artikel 6:98 BW staat in beginsel niet in de weg dat de schadelijke gevolgen buiten de lijn van de normale verwachtingen liggen. In beginsel bestaat aansprakelijkheid voor de gevolgen, zelfs als de wijze waarop de schade is ingetreden als zelden voorkomend kan worden aangemerkt. Nu het persisteren en de toename van klachten bij <betrokkene>, volgens de eigen verzekeringsarts van Achmea (zie r.o. 2.14), lijkt voort te komen uit de manier waarop <betrokkene> met de klachten omgaat en volgens Amlin mede het gevolg is van woede en frustratie van <betrokkene> over diens behandeling en begeleiding, is ook de norm uit Hoge Raad 8 februari 1985, NJ 1986, 136 relevant (r.o. 3.3), welke uitspraak werd gewezen naar aanleiding van een arbeidsongeval: ‘Indien in een zodanig geval het in de normale lijn der verwachtingen liggende herstel van de arbeidsongeschiktheid uitblijft of vertraging ondervindt als gevolg van een tekortschieten door de betrokken artsen met betrekking tot het onderzoeken en/of het behandelen van het letsel zal het uitblijven van of de vertraging in het herstel in het algemeen als een gevolg van het ongeval aan de werkgever moeten worden toegerekend ook wanneer, zoals het hof te dezen kennelijk heeft aangenomen, dat medische tekortschieten slechts door en in samenhang met de – door diens persoonlijke predispositie bepaalde – psychische reactie daarop van de werknemer tot verstoring van het herstelproces heeft kunnen leiden’.

4.13. 
Tegen voormelde achtergrond doen de door Amlin aangevoerde omstandigheden op zichzelf niet af aan haar vergoedingsverplichting. Dat zou slechts anders zijn als de genezing van <betrokkene> is belemmerd door (kort gezegd) bepaalde omstandigheden van zodanige aard, dat het uitblijven van de genezing niet meer als gevolg van het ongeval kan worden toegerekend. Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval echter niet gebleken. Wellicht zou het fietsongeval als een dergelijke omstandigheid kunnen worden aangemerkt, maar daarvan kan door de rechtbank niet worden vastgesteld dat het aan toerekening op de voet van artikel 6:98 BW in de weg staat. Weliswaar heeft Amlin – door Achmea betwist – aangevoerd dat <betrokkene> bij die val verwondingen verspreid over zijn lichaam heeft opgelopen en diezelfde dag naar het ziekenhuis is gegaan, maar zij heeft de relatie tussen dit ongeval en de (blijvende) arbeidsongeschiktheid van <betrokkene> niet nader toegelicht, hoewel zij daartoe wel in staat moet zijn geweest omdat zij inmiddels (ook) over de groene kaart van de huisarts beschikt. Datzelfde geldt voor eventuele andere mogelijke oorzaken van de arbeidsongeschiktheid van <betrokkene>. Dat betekent dat ook dit verweer van Amlin faalt.

Omvang van de schade
4.14. 
Daarnaast bestonden er volgens Amlin aanwijzingen dat <betrokkene> niet tot het bereiken van zijn 65 jarige leeftijd in januari 2009, tegen hetzelfde salaris en met dezelfde secundaire voorwaarden gedurende veertig uren in de week, had kunnen doorwerken bij zijn werkgever in de functie van verkoopleider buitendienst. Het bedrijf waar <betrokkene> werkte was een halfjaar voor het ongeval overgenomen door iemand die 20 jaar jonger was dan <betrokkene> en een andere werkwijze nastreefde. <betrokkene> was voor het ongeval bekend met KNO klachten waardoor hij zijn stem moeizaam kon gebruiken en na het ongeval heeft hij een of meer kaakoperaties ondergaan. In juli 2004 is <betrokkene> van zijn fiets gevallen. Deze factoren, afgezet tegen het zeer geringe aantal vertegenwoordigers dat tot het 65ste levensjaar fulltime doorwerkt in deze functie (hetgeen blijkt uit een bericht van het CBS van 17 januari 2012), zijn aanwijzingen dat <betrokkene> ook zonder het ongeval niet tot zijn 65ste had doorgewerkt, aldus Amlin.

4.15. 
Achmea heeft op haar beurt de in r.o. 2.12 vermelde brief van de werkgever van <betrokkene> overgelegd, waaruit blijkt dat <betrokkene> pas op zijn 65e met pensioen zou gaan. Achmea heeft verder onbetwist aangevoerd dat <betrokkene> een groot arbeidsethos had, nauwelijks ziektedagen kende en een langdurige werkhistorie had, te weten vanaf 1 april 1966 tot hem op 7 juli 2003 het ongeval overkwam, dat de medische problematiek wat de kaakoperaties betreft van tijdelijke aard was en dat ook de stemproblematiek (de KNO klachten) <betrokkene> niet zou(den) hebben verhinderd werkzaamheden te verrichten. Deze omstandigheden maken het ook naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat <betrokkene> tot zijn 65ste onverkort zou hebben doorgewerkt als het ongeval was uitgebleven.
Voor het fietsongeval verwijst de rechtbank naar wat zij in r.o. 4.13 heeft overwogen. Nu Amlin zich voor het overige slechts op algemeenheden beroept die niets zeggen over het specifieke geval van <betrokkene>, wordt ook dit verweer gepasseerd.

4.16. Omdat de begroting van de schade voor het overige op zichzelf niet is bestreden, is de hoofdsom toewijsbaar. Amlin doet in algemene zin nog een beroep op de redelijkheid (zie r.o. 3.4). Er zijn de rechtbank echter geen feiten of omstandigheden gebleken die wegens het bepaalde in artikel 6:2 lid 2 BW aan toewijzing van de vordering in de weg staan. Amlin zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van € 80.351,83.

De wettelijke rente vanaf 22 januari 2009
4.17.
De ingangsdatum van de wettelijke rente is niet bestreden, zodat de wettelijke rente over de hoofdsom toewijsbaar is vanaf 22 januari 2009.

Incassokosten, vermeerderd met rente
4.18.
Amlin heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde rente, zodat het gevorderde bedrag van € 1.578,51 toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (2 juli 2013) Stichting PIVook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBAMS:2014:3455