Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Roermond 051011 Ongeval met brandgel; verzekeraar start procedure tegen uitlener jerrycan met brandgel; beroep TRV

Rb Roermond 051011 Ongeval met brandgel; verzekeraar start procedure tegen uitlener jerrycan met brandgel; beroep TRV

2. De feiten 
2.1. Op 2 augustus 2003 heeft zich ten huize van het gezin [de vader] een ongeval voorgedaan. Bij het gourmetten is, tijdens het bijvullen van de aluminium bakjes in de branders die de gourmetplaat op temperatuur moesten houden, de kunststof jerrycan met de zich daarin bevindende brandgel ontploft. De gel, die vlam had gevat, heeft de vader (verder: [de vader]) en dochter Kim (verder: Kim) van het gezin [de vader] geraakt als gevolg waarvan zij lichamelijk letsel hebben opgelopen. 

2.2. Het gourmetstel en de jerrycan met brandgel zijn aan het gezin [de vader] ter beschikking gesteld door de slagerij. De brandgel is door Multifill in de jerrycan verpakt en de jerrycan is door Multifill voorzien van een etiket. De brandgel is onder de naam “Caterflame”, een door Emga gehanteerde merknaam, op de markt gebracht. 

2.3. Tussen Interpolis en [de vader] bestaat een verzekeringsovereenkomst ter zake van wettelijke aansprakelijkheid. 

2.4. Kim, die als gevolg van het ongeval ernstige brandwonden heeft opgelopen, heeft haar vordering op schadevergoeding gecedeerd aan Interpolis voor een bedrag van EUR 32.500,- zijnde het bedrag dat Interpolis als voorschot aan Kim heeft voldaan. 

3. Het geschil 
3.1. Interpolis vordert samengevat - : 
- te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het in het lichaam van de dagvaarding beschreven schade-evenement en jegens Interpolis gehouden zijn om haar te vergoeden hetgeen zij uit hoofde van de regeling van de schade aan de slachtoffer(s) heeft betaald c.q. al dan niet tegen cessie, nog zal betalen, 
- gedaagden te veroordelen hoofdelijk te betalen aan Interpolis een bedrag van EUR 32.500,=, 
- alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der betaling(en) subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening en voorts met veroordeling van gedaagden in de kosten aan de zijde van Interpolis op het onderhavige geding gevallen. 

3.2. De slagerij, Multifill en Emga voeren verweer. 

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4. De beoordeling 
4.1. Voorop gesteld kan worden dat Interpolis in het kader van het door haar onder het eerste gedachtestreepje gevorderde zich in haar stellingen enkel beperkt tot de situatie rondom Kim en niet tot de situatie rondom (de eveneens verwonde en derhalve als slachtoffer aan te merken) [de vader]. Gelet daarop zal de rechtbank zich in haar oordeel beperken tot de gevorderde verklaring voor recht voor wat betreft Kim en de vordering  - voor zover begrepen moet worden dat deze eveneens betrekking heeft op [de vader] -wegens het niet voldoen aan de stelplicht als ongegrond afwijzen. 

4.2. Interpolis heeft haar vorderingen ten aanzien van alle gedaagden deels op dezelfde artikelen gebaseerd. Waar mogelijk zal de rechtbank de vorderingen ten aanzien van alle gedaagden, voor zover die gebaseerd zijn op dezelfde artikelen, gezamenlijk behandelen. 

De Tijdelijke regeling verhaalsrechten 

4.3. De slagerij en Emga hebben een beroep gedaan op de Tijdelijke regeling verhaalsrechten, neergelegd in artikel 6:197 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu deze bepaling een dwingendrechtelijk karakter heeft, is deze bepaling ook van toepassing op het geschil tussen Interpolis en Multifill. 

4.3.1. De slagerij en Emga stellen dat Interpolis in dit geschil geen vorderingsrecht toekomt terzake - kort gezegd - de risicoaansprakelijkheden opgenomen in de artikelen 6:175 juncto 6:173 en 6:185 BW. De vordering van Kim is gecedeerd, maar cessie is niet toegestaan omdat Interpolis niet gesubrogeerd kan worden in de vordering van Kim. Voorts is de uitzonderingssituatie van artikel 6:197, lid 2, sub a, BW niet van toepassing, aldus de slagerij en Emga. 

4.3.2. Interpolis heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen aansprakelijkheid is van [de vader] en dat zij de uitkering aan Kim coulancehalve gedaan heeft, als ware zij een rijke oom. In die hoedanigheid geldt volgens Interpolis niet het verbod op subrogatie en cessie zoals opgenomen in artikel 6:197 BW. Interpolis is dan immers niet één van degenen “wiens verhaal of subrogatie door de vorige leden is uitgesloten”, zoals opgenomen in artikel 6:197, lid 3, BW. 

4.3.3. De situatie waarin een verzekeraar gesubrogeerd wordt in een vordering van een verzekerde is opgenomen in artikel 7:962, lid 1, BW. In dit lid is voor zover relevant bepaald: “Indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade anders dan uit verzekering vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, gaan die vorderingen bij wijze van subrogatie op de verzekeraar over voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade vergoedt.”
Op de mogelijkheid van subrogatie zijn echter beperkingen aangebracht. Die beperkingen (alsmede de uitzondering daarop) zijn opgenomen in lid 2 van artikel 6:197 BW: 
“Rechten uit de artikelen 165, 166, 169, 171, 173, 174, 175, 176, 177 en 185, alsmede de afdelingen 4 van titel 6, 4 van titel 11, 1 van titel 14 en 4 van titel 19 van Boek 8 zijn niet vatbaar voor subrogatie: 
a) krachtens artikel 962 van Boek 7, behoudens voor zover de uitkering door de verzekeraar de aansprakelijkheid van de verzekerde betreft en een ander krachtens deze artikelen mede aansprakelijk was; 
b) krachtens artikel 6, derde lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.” 
In lid 3 van artikel 6:197 BW is bepaald dat degene wiens verhaal of subrogatie door de vorige leden wordt uitgesloten, de in het tweede lid bedoelde rechten evenmin krachtens overeenkomst kan verkrijgen of te zijnen behoeve door de gerechtigde op diens naam kan doen uitoefenen. 

4.3.4. In het licht van de mogelijke toepasselijkheid van artikel 7:962, lid 1, BW ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of Kim als verzekerde van Interpolis dient te worden aangemerkt. Artikel 7:962, lid 1, BW ziet immers op een vordering van een verzekerde (cursivering rechtbank) waarin de verzekeraar gesubrogeerd kan worden. Indien Interpolis de uitkering aan Kim heeft gedaan zonder dat sprake was van een schade van Kim die bij Interpolis verzekerd was, zal Interpolis dat uitkeren coulancehalve, als een rijke oom gedaan hebben. Dan is niet de situatie aan de orde als bedoeld in artikel 7:962, lid 1, BW en komt Interpolis (naast haar vorderingsrecht op grond van artikel 6:162 BW) ook een vorderingsrecht toe op grond van de risicoaansprakelijkheden zoals neergelegd in de artikelen 6:175 juncto 6:173 en 6:185 BW. 

4.3.5. Het bepaalde in artikel 7:962 BW is opgenomen in boek 7, titel 17, afdeling 2 van het BW. In het in diezelfde titel en afdeling opgenomen artikel 7:945 BW is bepaald: In deze afdeling wordt onder verzekerde verstaan degene die in geval van een door hem geleden schade krachtens de verzekering recht heeft op vergoeding (….). In het onderhavige geval kan er naar het oordeel van de rechtbank - nu anderszins is gesteld noch gebleken - van uit worden gegaan dat er enkel sprake was van een WA-verzekering. 

4.3.6. Vervolgens dient onderscheiden te worden de situatie waarin [de vader] niet aansprakelijk gehouden kan worden voor het ongeval, de situatie waarin [de vader] (mede-) aansprakelijk is en de situatie waarin [de vader] enkel zelf aansprakelijk is. Interpolis heeft aan Kim een voorschot op de door haar geleden schade vergoed. Indien zij dat heeft gedaan, terwijl zij van mening is dat [de vader] niet aansprakelijk is voor het ongeval, dient zij op grond van hetgeen hiervoor is overwogen gevolgd te worden in haar standpunt dat deze uitkering coulancehalve, als een rijke oom, gedaan is. Er is dan immers geen gehoudenheid voor haar om op grond van een verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid afgesloten door [de vader], uitkering te doen. Zij heeft die uitkering dan niet aan Kim als verzekerde in de zin van 7:945 BW gedaan. Dat betekent dat er geen sprake is van een vordering waarin Interpolis als verzekeraar gesubrogeerd wordt (op grond van artikel 7:962, lid 1, BW) en waarvoor een subrogatieverbod geldt (artikel 6:197, lid 2, aanhef en onder a, “krachtens artikel 972 van boek 7”) hoofdregel, BW). In het verlengde daarvan geldt dan ook niet het cessieverbod van artikel 6:197, lid 3 BW, kon de vordering van Kim derhalve aan Interpolis gecedeerd worden en kan Interpolis een vorderingsrecht in deze procedure op grond van de artikelen 6:175 juncto 6:173 en 6:185 BW niet ontzegd worden. 

4.3.7. Voor het geval dat [de vader] mede-aansprakelijk zou zijn geldt dat Interpolis gesubrogeerd is in de vordering van Kim, zoals bedoeld in artikel 7:962, lid 1, BW. Die bepaling is immers ook van toepassing indien de verzekeraar niet verplicht tot uitkering is overgegaan (zoals Interpolis heeft gesteld). Voor die situatie geldt echter dat zich de uitzondering kan voordoen van artikel 6:197, lid 2, sub a, BW, in welk geval Interpolis ook een vorderingsrecht heeft op grond van de artikelen 6:175 juncto 6:173 en 6:185 BW. 

4.3.8. In het geval dat zou komen vast te staan dat [de vader] de enig aansprakelijke is voor het ongeval dat Kim overkomen is, geldt dat de uitzonderingssituatie van artikel 6:197, lid 2, sub a, BW zich dan niet voordoet. In dat geval dient Interpolis in deze procedure een vorderingsrecht op grond van de artikelen 6:175 juncto 6:173 en 6:185 BW ontzegd te worden.

4.3.9. De beoordeling van de vraag of [de vader] (als enige) aansprakelijk is voor het door Kim overkomen ongeval en de daardoor door haar geleden en door Interpolis (deels) vergoede schade, kan naar het oordeel van de rechtbank echter in het midden blijven. Voor zover er van uitgegaan wordt dat Interpolis wel een vorderingsrecht toekomt op grond van de artikelen 6:175 juncto 6:173 en 6:185 BW leidt dit om de navolgende redenen niet tot toewijzing van de vordering jegens de slagerij, Emga en Multifill. 

Het beroep van Multifill op verjaring 

4.4. Multifill heeft als meest verstrekkende verweer een beroep op verjaring gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank treft dat beroep doel. In artikel 6:191 BW is bepaald dat de rechtsvordering tot schadevergoeding van de benadeelde tegen de producent ingevolge artikel 6:185, eerste lid, verjaart door verloop van drie jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde met de schade, het gebrek en de identiteit van de producent bekend is geworden of had moeten worden. Multifill is door ARAG, de (toenmalige) rechtsbijstandsverzekeraar van de familie [de vader] (en dus van Kim), bij schrijven van 8 maart 2004 als producent aansprakelijk gesteld. Deze dag dient als uiterste datum beschouwd te worden waarop Kim bekend is geworden met de schade, het gestelde gebrek en de identiteit van de (vermeende) producent. De verjaringstermijn is daardoor aangevangen op 9 maart 2004. 

4.4.1. De verjaring is nadien niet gestuit. De brief van Interpolis aan Nationale Nederlanden (de verzekeraar van Multifill) van 18 november 2005 kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een stuitingshandeling worden aangemerkt. Met Multifill is de rechtbank van oordeel dat de brief niet voldoet aan de eisen zoals die in artikel 3:317 BW en de jurisprudentie met betrekking tot dat artikel zijn gesteld; er is geen sprake van een schriftelijke mededeling van (de vertegenwoordiger van) de schuldeiser (Kim) aan (de vertegenwoordiger van) de schuldenaar (Multifill) waarin de schuldeiser zich zijn rechten voorbehoudt. Met Multifill is de rechtbank van oordeel dat een verzekeraar ook niet zonder meer - zonder bijkomende omstandigheden, welke niet zijn aangevoerd - aangemerkt kan worden als de vertegenwoordiger van de verzekerde dan wel dat vanwege die verzekeraar sprake zou zijn van de schijn van vertegenwoordiging. Het enkele feit dat Nationale Nederlanden op 10 augustus 2004 heeft gereageerd op een brief van ARAG aan Multifill is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een dergelijke bijkomende omstandigheid: op grond van enkel deze brief kan niet geoordeeld worden dat er sprake is van door Multifill opgewekte schijn van vertegenwoordiging. 

4.4.2. De rechtbank is gezien het vorenstaande dan ook van oordeel dat de door Interpolis ingestelde vordering op Multifill, voor zover deze is gebaseerd op artikel 6:185 BW, op 9 maart 2007 is verjaard. De stelling van Interpolis dat zij noch Kim zelfs tot op heden zekerheid hebben over de vraag wie de producent van de betreffende jerrycan met brandgel is, staat naar het oordeel van de rechtbank aan het vorenstaande niet in de weg. Multifill is immers door (de vertegenwoordiger van) Kim als producent als bedoeld in artikel 6:185 BW aansprakelijk gesteld en uiteindelijk gedagvaard: Interpolis dan wel Kim waren vanaf de aansprakelijkstelling derhalve daadwerkelijk in staat een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen. Dat Multifill haar hoedanigheid van producent betwist en die hoedanigheid aldus onderdeel uitmaakt van het (juridische) debat doet daar niets aan af. 

4.4.3. Voor zover begrepen moet worden dat Multifill haar beroep op verjaring heeft willen doen voor alle door Interpolis aangevoerde grondslagen geldt het hiervoor overwogene evenwel niet - mede gezien het bepaalde in artikel 6:193 BW - voor de door Interpolis ingestelde vordering op Multifill op grond van het bepaalde in artikel 6:162 BW: daarvoor geldt de verjaringstermijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3:310 BW. Deze verjaring is door de betekening van de dagvaarding op 28 september 2007 aan Multifill tijdig gestuit. 

Het beroep van Interpolis op artikel 6:175 BW 

4.5. Interpolis houdt de slagerij aansprakelijk voor de door Kim geleden schade onder meer uit hoofde van artikel 6:175 lid 1 BW en artikel 6:175 lid 5 BW juncto artikel 6:173 lid 1 BW. 

4.5.1. Door Interpolis is gesteld dat de slagerij heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6:175 BW (gevaarlijke stoffen). In voormeld artikel is in lid 1 bepaald dat degene, die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een stof gebruikt of onder zich heeft, terwijl van die stof bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Als bijzonder gevaar van ernstige aard geldt in elk geval, aldus lid 1 van voormeld artikel, dat de stof ontplofbaar, oxyderend, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar, dan wel vergiftig of zeer vergiftig is volgens de criteria en de methoden, vastgesteld krachtens artikel 9.2.3.1., derde lid, van de Wet milieubeheer. 

4.5.2. Het beroep van Interpolis treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Hoewel in het onderhavige geval sprake is van brandgel en daarmee naar het oordeel van de rechtbank van een stof als hiervoor bedoeld, kan van aansprakelijkheid op grond van vorenbedoeld artikel geen sprake zijn op de enkele grond dat de slagerij de stof beschikbaar heeft gesteld. Het “onder zich hebben” van de gevaarlijke stof in de zin van artikel 6:175 lid 1 BW en het “in de macht” zijn van de bewaarder of vervoerder van de gevaarlijke stof in de zin van artikel 6:175 lid 2 BW moeten worden begrepen als het feitelijk onder zich hebben, dan wel feitelijk in de macht hebben, van de desbetreffende gevaarlijke stof, in casu door de slagerij. Deze uitleg vindt steun in de parlementaire geschiedenis van de onderhavige bepaling waarin staat (MvT, Kamerstukken II 1988–1989, 21 202, nr. 3, p. 9): “(…) dat de aansprakelijkheid wordt gelegd op degene in wiens handen de stof was op het tijdstip dat de schade werd veroorzaakt (…).” Niet ter zake doet of de feitelijke macht over de gevaarlijke stof voor zichzelf (bezit) of voor een ander (houderschap) wordt gehouden (LJN: AL8363, Gerechtshof Arnhem, 25-03-2003, 2002/609). Nu de slagerij de stof niet in haar bezit/macht/onder zich had ten tijde van het ongeval bestaat er reeds om die reden geen grond voor aansprakelijkheid op basis van artikel 6:175 BW. 

De stelling van Interpolis dat er sprake is van een gebrekkig (onveilig) product 

4.6. Door Interpolis is gesteld dat er sprake is van een (door Multifill en Emga geproduceerde dan wel in het verkeer gebrachte) gebrekkige zaak als bedoeld in artikel 6:185 BW. Zoals hiervoor onder 4.4.2 is overwogen is de vordering op Multifill verjaard voor zover aan de vordering een gebrekkige zaak ten grondslag is gelegd, zodat in het hiernavolgende slechts de vordering van Interpolis op Emga aan de orde zal komen. 

4.6.1. Interpolis stelt zich - zo begrijpt de rechtbank haar stellingen - op het standpunt dat de betreffende brandgel, in de betreffende jerrycan zonder dispenserpompje, met de betreffende waarschuwing als gebrekkig moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. 

4.6.2. Van een gebrekkige zaak als bedoeld in artikel 6:185 BW is sprake indien het product niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder a) de presentatie van het product, b) het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product en c) (voor de onderhavige procedure niet van belang) het tijdstip waarop het product in het verkeer werd gebracht. 

4.6.3. Met betrekking tot de onder a) genoemde presentatie (waaronder informatie) van het product (reclame, verpakking, gebruiksaanwijzing) geldt dat deze dient te waarschuwen voor mogelijke gevaren voor de gebruiker. Een onjuiste en/of onvolledige bijsluiter kan een product dat uit zichzelf niet gebrekkig is dus wel gebrekkig maken, mede gezien het te verwachten (normale) gebruik (zie sub b). Het ligt op de weg van de producent om in een gebruiksinstructie zo exact mogelijk aan te geven hoe het product moet worden aangewend ter voorkoming van schade. Ten aanzien van het redelijkerwijs te verwachten gebruik als bedoeld onder b) kan opgemerkt worden dat een producent niet aansprakelijk is voor apert onjuist en/of onvoorzichtig gebruik, in aanmerking genomen de persoon van de gebruiker en de aard van het te verwachten gebruik. Maar anderzijds mag de producent er niet op rekenen dat een gebruiker steeds alle voorzorgsmaatregelen in acht zal nemen (MvT, Kamerstukken II 1985/86, 19 636, nr. 3, p. 9). 

4.6.4. Brandgel is een gevaarlijke stof, maar dit gevaar is inherent, eigen aan die zaak en enkel als gevolg van het daaraan verbonden gevaar kan brandgel niet als een gebrekkig product worden beschouwd. Door Interpolis zijn geen andere gebreken aan de brandgel aangevoerd noch is gebleken van gebreken waardoor deze gel niet zou voldoen aan de gestelde eisen (gebrekkig zou zijn) en waardoor de zaak een bijzonder, niet aan de zaak eigen gevaar had. Dat het dampmengsel van de brandgel - kennelijk door [de vader] niet voorzien en tegen diens verwachting in - niet alleen brandbaar (licht ontvlambaar) maar onder specifieke omstandigheden zelfs ontplofbaar zou zijn, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin een gevolg van een gebrek aan de zaak maar is evenzeer een gevaar dat eigen is aan de zaak zelf. De vergelijking door Interpolis met de zaak waarover de Hoge Raad op 24 december 1993 (NJ 1994, 214) heeft geoordeeld gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu het in die zaak niet ging om een licht ontvlambaar product maar om een product waarvan in het geheel geen brand- (of explosie)gevaar te verwachten viel. 

4.6.5. Voor het gevaar van het product brandgel dient naar het oordeel van de rechtbank uitdrukkelijk gewaarschuwd te worden. Het product zou gebrekkig kunnen zijn indien de instructies ten aanzien van (het gebruik van) de brandgel onduidelijk en/of onvolledig zouden zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval echter geen sprake. Uit de door Interpolis als productie 8 in het geding gebrachte fotokopie van het etiket van de brandgel blijkt dat op het etiket staat dat sprake is van brandpasta, dat het product ethanol bevat, dat het licht ontvlambaar is, buiten bereik van kinderen bewaard moet worden, dat het verwijderd gehouden dient te worden van ontstekingsbronnen, in goed gesloten verpakking veilig en koel bewaard moet worden en dat het moet worden beschut tegen hitte en open vuur. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze waarschuwingen en instructies niet onduidelijk dan wel onvolledig, zoals door Interpolis is gesteld. Dat het product - onder specifieke omstandigheden - bij contact met een ontstekingsbron, hitte of open vuur ontplofbaar zou zijn maakt het vorenstaande niet anders: ook voor dat gevaar is de waarschuwing - verwijderd houden van ontstekingsbronnen, hitte en open vuur - toereikend. 
4.6.6. Door Interpolis is verder aangevoerd dat het product gebrekkig was vanwege - kort gezegd - de jerrycan die de brandgel bevatte. Naar het oordeel van de rechtbank is door Interpolis onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke gronden de plastic jerrycan als gebrekkig moet worden beschouwd. Door Interpolis is gesteld dat de jerrycan ondeugdelijk en ongeschikt was voor het doel waarvoor deze moest dienen en derhalve niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan die jerrycan mocht stellen (onder meer de punten 4.5, 6.2 en 8.2.4 cvr), doordat zich in de jerrycan een dampmengsel heeft gevormd dat is geëxplodeerd. Nog los van de vraag of het ongeval zich heeft voorgedaan zoals door Interpolis is gesteld (deze toedracht is betwist en staat derhalve niet vast), heeft Interpolis haar stelling dat een meer stevige jerrycan de gevolgen van de door haar gestelde toedracht, te weten het scheuren van de jerrycan door de explosie van het zich daarin bevindende dampmengsel als gevolg waarvan de brandgel zich heeft kunnen verspreiden, wellicht had kunnen voorkomen, niet nader (met stukken) onderbouwd. De rechtbank overweegt verder dat door Interpolis weliswaar is gesteld dat de jerrycan voorzien had kunnen en zelfs moeten zijn van een dispenserpomp, schenktuit en/of een ontluchtingsvoorziening, maar zij heeft haar stelling dat het ongeval zich in dat geval niet zou hebben voorgedaan niet nader toegelicht en onderbouwd: Interpolis heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat bij het gebruik van een meer stevige jerrycan en/of een dispenserpompje en/of een ontluchtingsvoorziening geen explosief dampmengsel zou zijn ontstaan dan wel, zo er ook in die gevallen een dampmengsel ontstaat, dat een meer stevige jerrycan en/of een dispenserpomp en/of een ontluchtingsvoorziening een explosie van dat dampmengsel zou hebben kunnen voorkomen of verhinderen of de gevolgen daarvan zou kunnen verminderen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat Interpolis niet heeft voldaan aan haar stelplicht. 

4.6.7. Nu op grond van hetgeen hiervoor onder 4.6.4, 4.6.5 en 4.6.6 is overwogen dat onvoldoende is gesteld ten aanzien van de gebrekkigheid (de onveiligheid) van het product, kan naar het oordeel van de rechtbank reeds op die grond het beroep van Interpolis op het bepaalde in artikel 6:173 BW (aansprakelijkheid voor een gebrekkige zaak) jegens de slagerij, alsmede het beroep van Interpolis op het bepaalde in artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad vanwege het in het verkeer brengen van een onveilig product) jegens Multifill en Emga en een beroep op artikel 6:185 BW jegens Emga niet slagen. 

De vordering van Interpolis jegens de slagerij op grond van de artikelen 6:162 BW en 6:74 BW 

4.7. Door Interpolis is (meer subsidiair) gesteld dat de slagerij onrechtmatig jegens [de vader] en Kim heeft gehandeld doordat deze aan [de vader] de brandgel heeft meegegeven zonder deugdelijke waarschuwing en/of instructie hoe daarmee om te gaan. De slagerij heeft daarmee volgens Interpolis gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. In het midden latend het feit dat [de vader] in de onderhavige zaak geen partij is, heeft Interpolis deze stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Zo is door Interpolis onvoldoende gesteld welke waarschuwing(en) de slagerij, naast de waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen die reeds op het etiket stonden, aan [de vader] had moeten geven. Dat zich in de jerrycan met brandgel een explosief dampmengsel kon vormen leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat er voor de slagerij een plicht bestond tot het geven van een aanvullende of van de waarschuwingen op het etiket afwijkende waarschuwing: ook ter voorkoming van het gevaar van dat dampmengsel gold immers dat het product verwijderd moest worden gehouden van een ontstekingsbron, hitte en open vuur. Dit stond echter ook op het etiket vermeld. 

4.7.1. Het beroep van Interpolis op het bepaalde in artikel 6:74 BW (de toerekenbare tekortkoming) treft geen doel, aangezien er geen sprake is geweest van een contractuele verbintenis tussen Kim en de slagerij. 


Slotconclusie in de hoofdzaak 

4.8. Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van Interpolis afgewezen dienen te worden. 

In de vrijwaringszaak 88904 / HA ZA 08-634 

(...) 
12.8. Interpolis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de slagerij, Multifill en Emga voldoende belang hadden bij het instellen van de vorderingen in vrijwaring, dient Interpolis ook te worden veroordeeld in de kosten van de vrijwaringsincidenten en de kosten waarin de slagerij, Multifill en Emga in de zaken in vrijwaring zijn veroordeeld. 
(...)    
13. De beslissing 
De rechtbank 

in de hoofdzaak 

13.1. wijst de vorderingen van Interpolis af, 

13.2. veroordeelt Interpolis in de proceskosten, 
- aan de zijde van de slagerij tot op heden begroot op EUR 2.452,00 in de hoofdzaak, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, 
- aan de zijde van Multifill tot op heden begroot op EUR 2.452,00, en in de nakosten ten belope van EUR 131,00 zonder betekening dan wel EUR 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, 
- aan de zijde van Emga tot op heden begroot op EUR 2.452,00, 
(...) 
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken 

13.11. veroordeelt Interpolis in de kosten van de zaken in vrijwaring, aan de zijde van de slagerij, Multifill en Emga tot op heden begroot op een totaalbedrag EUR 8.590,98, 

13.12. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. LJN BW0302