Hof Arnhem 120313 BGK in medische zaak: uurtarief € 250 en aantal uren niet redelijk
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 120313 BGK in medische zaak: uurtarief € 250 en aantal uren niet redelijk
Hoger beroep van Rb-utrecht-170811-oordeel-over-diverse-weren-tegen-notas-mr-x-deel-2-gevorderd-10000-toegewezen-410006-invloed-van-slachtoffer-ontvangen-succes-fee
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 november 2011,
- de memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties,
- de memorie van antwoord, met productie.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad'2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3. De vaststaande feiten
3.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2 van het vonnis van 17 augustus 2011, behoudens de – door VvAA bestreden (memorie van antwoord, onder 32) - vermelding als feit dat [Belangenbehartiger] haar cliënte [Benadeelde] (hierna: [Benadeelde]) in de hoedanigheid van advocaat heeft bijgestaan.
Mede gezien hetgeen overigens enerzijds is gesteld en anderzijds niet is weersproken, gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.2.[Benadeelde] is patiënte geweest in de huisartsenpraktijk van X. (hierna: de huisarts). Nadat zij in maart 1995 was getroffen door een cardio vasculair accident (eva) heeft [Benadeelde] de huisarts, bij brief van 1 februari 1999, aansprakelijk gesteld voor onzorgvuldig handelen in de periode eindjaren '80/beginjaren '90. VvAA, de verzekeraar van de huisarts, heeft bij brieven van 11 juni 1999 en 2 juli 1999 aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.3. [Benadeelde]werd in deze zaak vanaf 2000 juridisch bijgestaan door [Belangenbehartiger], op grond van een op 16 mei 2000 gesloten overeenkomst van opdracht (productie 1 bij conclusie van repliek). De overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
"De (...) opdrachtgever, machtigt hierbij. [Belangenbehartiger] (...) tot het navolgende: (...)
4. Het op de derdengeldrekening van opdrachtnemer ontvangen van aan opdrachtgever toekomende schadeuitkeringen.
5. Het in voorkomend geval mogen verrekenen van laatstbedoelde gelden met het hierna onder punt 6 te noemen honorarium en de door opdrachtnemer aan de wederpartij in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten, voorzover (het restant van) dezebuitengerechtelijke kosten door laatstgenoemde niet rechtstreeks aan opdrachtnemer zijn of zullen worden vergoed.
6. Het aan opdrachtgever, indien het belang van de zaak dit toelaat, in rekening mogen brengen van een honorarium van f. 500,00 per uur*, naast de onder punt 5 genoemde (restant)buitengerechtelijke kosten, zulks tot een maximum overeenkomstig de navolgende stoffel, berekend over de totale schade-uitkering:
- 25 % over de eerste tienduizend gulden;
- 20 % over het meerdere tot honderdduizend gulden;
- 15 % over het meerdere boven honderdduizend gulden.
* te vermeerderen met de door opdrachtnemer verschuldigde omzetbelasting
7. Het aan opdrachtnemer in rekening mogen brengen van een kostendekkend honorarium van f. 50, - per uur excl. BTW. Dit honorarium zal opdrachtnemer zo mogelijk verrekenen met het hem op grond van punt 6 toekomende honorarium en de door de wederpartij betaalde buitengerechtelijke kosten. (...) "
3.3 In het kader van de aansprakelijkstelling is, op voorstel en op kosten van VvAA, opdracht gegeven tot het opstellen van een deskundigenrapport voor een beoordeling van het handelen van de huisarts. In het door de aangezochte deskundige, prof. dr. R.A. de Melker, opgestelde rapport d.d. november 2001 (prod. 2 bij conclusie van antwoord) heeft deze onder meer het volgende geconcludeerd:
"hypertensie
De huisarts heeft onzorgvuldig gehandeld door de medicatie niet stapsgewijs en geleidelijk en na hercontrole te stoppen. De huisarts heeft niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam vakgenoot onder vergelijkbare omstandigheden verwacht had mogen worden door de controles te stoppen. (..) Rekening houdend met de problemen bij het overgaan naar geautomatiseerde verslaglegging, was deze niet zoals in deze periode van een redelijk bekwaam vakgenoot verwacht mocht worden. (...)
De huisarts had de bloeddruk met meer regelmaat moeten controleren. Bovendien had de eenmaal ingestelde medicatie stapsgewijs verminderd moeten worden en niet zonder meer gestopt. (...) Tenslotte had de controle voortgezet moeten worden."
3.4 Op grond van dit rapport heeft VvAA aan [Belangenbehartiger] bij brief van 8 februari 2002 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) onder meer bericht:
"Op basis van het rapport De Melker kan geconcludeerd worden dat de verzekerde onzorgvuldig heeft gehandeld door de hypertensie niet te blijven vervolgen in de periode tot 1994".
3.5 Vervolgens is opdracht gegeven tot het opstellen van een rapport omtrent de gevolgen van het onzorgvuldig handelen van de huisarts in verband met het bij [Benadeelde] opgetreden eva. In een rapport van 22 mei 2006 (productie 3 bij conclusie van antwoord) heeft de opsteller van het rapport, de internist J.C. de Roos, onder meer geconcludeerd:
"Uit het voorgaande blijkt wel dat ik de kans zeer groot acht dat ook bij adequate behandeling van de matige hypertensie de neurologische complicaties zouden zijn opgetreden en wel op grond van de combinatie hypertriglyceridinemie, adipositas, roken en insulineresistentie. Het is niet mogelijk om die kans in een percentage uit te drukken, maar ik acht die kans zonder meer groot. "
3.6VvAA heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de door de huisarts gemaakte fout (het onvoldoende aandacht schenken aan de hypertensie) niet tot het eva heeft geleid, maar heeft desondanks op 19 februari 2007 € 10.000,- voor persoonlijke schade en € 5.000,-voor kosten van rechtsbijstand betaald.
[Belangenbehartiger] is in deze zaak gedurende de periode februari 2000 - mei 2007 opgetreden als juridische belangenbehartiger van [Benadeelde]. Na de betaling door VvAA in 2007 heeft [Benadeelde] vanaf 21 mei 2007 (zie prod. 1 bij conclusie van antwoord) een andere belangenbehartiger, R.A. Heersema van Pals Groep, ingeschakeld.
3.7 [Belangenbehartiger] heeft aan VvAA een tweetal op naam van [Benadeelde] gestelde facturen doen toekomen. Het gaat daarbij om een factuur (nr. 3403), gedateerd 31 december 2005 met een factuurbedrag van € 9.555,96 en een factuur (nr. 4053), gedateerd 1 november 2007, voor een bedrag van € 4.307,48 (productie 2 bij inleidende dagvaarding). In deze declaraties is eenbedrag van in totaal € 2.271,27 verwerkt aan kosten voor door [Belangenbehartiger] ingeschakelde deskundigen.
3.9 [Benadeelde] heeft aan [Belangenbehartiger] een zogenoemde 'succesfee' van € 2.970,- (incl. btw) betaald op grond van de onder 3.3 vermelde overeenkomst.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In deze procedure vordert [Belangenbehartiger] jegens VvAA betaling van het restant van de (onder 3.8 vermelde) declaraties voor buitengerechtelijke kosten in het kader van de onder 3 vermelde, (vooralsnog) buitengerechtelijk afgehandelde, medische aansprakelijkheidszaak.
[Belangenbehartiger] heeft in eerste aanleg haar, bij de rechtbank Utrecht ingestelde vordering beperkt tot een bedrag van € 5.000,-. VvAA heeft het standpunt ingenomen dat zij met haar (onder 3.6 bedoelde) betaling van € 5.000,- de redelijke buitengerechtelijke kosten van [Benadeelde] in deze zaak heeft voldaan.
De kantonrechter heeft de vordering van [Belangenbehartiger] afgewezen. Tegen dat oordeel heeft [Belangenbehartiger] vijf grieven gericht, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen.
4.2 Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Ingevolge artikel 6:96 lid 2, aanhef en sub b BW komen, in het geval een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat, als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Voor toewijsbaarheid van deze kosten is niet vereist dat (uiteindelijk komt vast te staan dat) schade is geleden. Wel moeten de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als gevolg van de (potentieel) schadeveroorzakende gebeurtenis zijn gemaakt en in een zodanig verband met die gebeurtenis staan, dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend (HR 11 juli 2003, LJN AF7423 (Bravenboer/London)).
4.3 In het onderhavige geval heeft VvAA, naar tussen partijen niet in geschil is, in februari 2002 aansprakelijkheid wegens onzorgvuldig handelen van de huisarts erkend, terwijl VvAA ook niet heeft betwist dat [Benadeelde] zich (redelijkerwijs) van rechtsbijstand mocht voorzien. VvAA diende derhalve de kosten van [Benadeelde] voor buitengerechtelijke rechtsbijstand - voor zover redelijk van omvang - te vergoeden.
Aldus gaat het slechts erom of de (omvang van de) door [Belangenbehartiger] gevorderde kosten redelijk zijn en of deze het reeds door VvAA betaalde bedrag van € 5.000,- overstijgen. Anders dan VvAA heeft betoogd, zijn ook de buitengerechtelijke kosten die zijn gemaakt in verband met het na 2002 ingezette onderzoek naar de vraag in hoeverre de schade het gevolg was van het (in 2001 vastgestelde en in 2002 door VvAA erkende) onzorgvuldig handelen van de huisarts, in beginsel als buitengerechtelijke kosten toewijsbaar.
4.4 De eerste declaratie betreft de werkzaamheden die [Belangenbehartiger] in deze zaak heeft verricht in de periode 2000 tot en met 2005. Dit is de periode waarin de twee deskundigenrapporten tot stand zijn gekomen. [Belangenbehartiger] heeft voor de redelijkheid van deze declaratie verwezen naar de daarbij overgelegde specificatie (productie 2 bij inleidende dagvaarding).
VvAA heeft over deze periode gesteld dat [Belangenbehartiger] in 2000 de aansprakelijkstelling heeft herhaald, dat vervolgens het deskundigentraject op voorstel (en op kosten) van VvAA is ingezet, waarbij met [Belangenbehartiger] is overlegd over de vraagstelling in verband met de causaliteitsvraag. De concept-vraagstellingen werden steeds door VvAA opgesteld en verzonden. De correspondentie van [Belangenbehartiger] met VvAA betrof zowel in de periode tot de erkenning van aansprakelijkheid door VvAA (8 februari 2002) als de periode tot het beschikbaar komen van het rapport van De Roos op 22 mei 2006 uitsluitend 18 zeer korte brieven, waarin meestal alleen andere brieven werden doorgestuurd. Na dat rapport heeft [Benadeelde] zelf een schadestaat opgesteld en heeft [Belangenbehartiger] uitsluitend nog op 23 augustus 2005 onderhandelingen met de schaderegelaar bijgewoond, aldus VvAA.
4.5 Hoewel dit op haar weg had gelegen, heeft [Belangenbehartiger] deze bij conclusie van dupliek door VvAA aangevoerde stellingen bij memorie van grieven niet meer (gemotiveerd) betwist. Zo heeft [Belangenbehartiger] nagelaten aan de hand van de specificatie van haar declaraties de stellingen van VvAA gemotiveerd te weerleggen. Hetgeen [Belangenbehartiger] over de aard en omvang van haar werkzaamheden eerder, bij conclusie van repliek, heeft aangevoerd, vormt in het licht van de betwisting door VvAA een onvoldoende concrete onderbouwing van de gedeclareerde kosten. Waarin de werkzaamheden na 31 december 2005 hebben bestaan, heeft [Belangenbehartiger] in het geheel niet meer toegelicht. Verder staat vast dat [Belangenbehartiger] voor de begeleiding van het deskundigentraject een medisch adviseur heeft ingeschakeld, waarvan de kosten afzonderlijk aan [Benadeelde] in rekening zijn gebracht en zijn voldaan.
4.6 Aldus gaat het hof als onvoldoende weersproken ervan uit dat de werkzaamheden van [Belangenbehartiger] beperkt zijn gebleven tot de aansprakelijkstelling in 2000, enig overleg over de vraagstelling aan de deskundige, het opstellen van een aantal eenvoudige brieven waarin hoofdzakelijk andere brieven werden doorgeleid en het eenmalig bijwonen van de onderhandelingen van de schaderegelaar.
4.7 Gelet op het voorgaande heeft [Belangenbehartiger] naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat in het onderhavige geval in redelijkheid meer kosten zijn gemaakt dan het reeds door VvAA betaalde bedrag. Het hof neemt daarbij in aanmerking de aard van de zaak en van de verrichte werkzaamheden. Niet is gebleken dat in de periode waarop de declaraties zien sprake was van een juridisch complex geschil tussen [Benadeelde] en VvAA. Bovendien moet het ervoor worden gehouden dat de daadwerkelijke juridische begeleiding, gelet op hetgeen hiervoor over de aard van de door [Belangenbehartiger] verrichte werkzaamheden is overwogen, zeer beperkt is gebleven. Dat voor de door [Belangenbehartiger] gevoerde correspondentie een uurtarief van € 250,- redelijk is, heeft [Belangenbehartiger] in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door VvAA, dan ook onvoldoende onderbouwd. Nu [Belangenbehartiger] voorts het - betwiste - gedeclareerde urenaantal niet nader heeft toegelicht en de redelijkheid daarvan ook niet uit de (summier omschreven) specificaties behorende bij de declaraties kan worden afgeleid, heeft [Belangenbehartiger] naar het oordeel van het hof onvoldoende (onderbouwd) gesteld om te kunnen oordelen dat de redelijke buitengerechtelijke kosten voor dit dossier meer hebben bedragen dan het bedrag dat VvAA daarvoor reeds heeft betaald.
Gelet op het voorgaande kan het verweer van VvAA tegen de eisvermeerdering in hoger beroep onbesproken blijven, evenals haar stelling dat de tussen [Benadeelde] en [Belangenbehartiger] gemaakte 'no cure no pay'-afspraken eraan in de weg staan dat [Belangenbehartiger] van VvAA vergoeding van de onderhavige declaraties vordert.
5. Slotsom
5.1 De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. PIV-site