CRvB 171024 verstappen bij uitstappen oude ME-bus (hoogte afstap 70,5 cm) geen dienstongeval; geen verhoogd risico
- Meer over dit onderwerp:
CRvB 171024 verstappen bij uitstappen oude ME-bus (hoogte afstap 70,5 cm) geen dienstongeval; geen verhoogd risico
in vervolg op:
RBLIM 091122 verstappen bij uitstappen oude ME-bus (hoogte afstap 70,5 cm) geen dienstongeval; geen verhoogd risico
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is werkzaam als [naam functie] bij de politie, eenheid [naam eenheid] . Op 28 januari 2020 heeft appellant tijdens zijn inzet als ME-lid de opdracht gekregen om te surveilleren bij een voetbalwedstrijd. Bij het uitstappen uit een ME-bus heeft appellant zich verstapt. Hij heeft knieletsel opgelopen. Appellant heeft het formulier arbeidsongevallen politie ingediend.
1.2.
Met een besluit van 18 maart 2020 heeft de korpschef aan appellant meegedeeld dat het ongeval niet als dienstongeval als bedoeld in het Barp1 wordt aangemerkt. Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit. Met een besluit van 2 september 2020 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De korpschef stelt zich op het standpunt dat uitstappen uit een ME-bus naar zijn aard geen handeling is met een verhoogd risico. Ook is hier geen sprake van bijzondere omstandigheden waaronder de opgedragen werkzaamheden moesten worden verricht, die een verhoogd risico opleveren.
1.3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de korpschef gezien de aard van de werkzaamheden appellant niet heeft blootgesteld aan een verhoogd risico op ongevallen en dat geen sprake is van een dienstongeval. De ME-bus stond achteruit geparkeerd op een laad- en losplatform van een supermarkt. De achteras van de bus bevond zich aan het begin van een schuine helling. De uitstap uit de achterdeur was daardoor 4,5 centimeter dieper dan normaal. De hoogtemaat aan de achterkant van een oude ME-bus, als die hier bij deze inzet is gebruikt, bedraagt 66 centimeter. Appellant moest dus een stap van in totaal 70,5 centimeter diep zetten. De gebruikelijke uitstap van de nieuwe ME-bus aan de zijkant, waarmee ook wordt getraind, bedraagt 42,5 centimeter. Dit is dan 28 centimeter verschil. Dit verschil is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig groot dat dat op zichzelf een verhoogd risico oplevert. De rechtbank acht in dit kader van belang dat appellant eerder via de achterkant de oude ME-bus was ingestapt en dus wist hoe hoog of diep de op- en afstap ongeveer was. Verder stapte hij als laatste uit de bus en had hij voldoende tijd gehad om te zien hoe zijn collega's uit de bus stapten. Ook was er geen spoed bij de opgedragen werkzaamheden. Appellant moest een surveillanceronde te voet doen bij een voetbalwedstrijd. Wat betreft het ontbreken van voldoende licht heeft de korpschef ter zitting naar voren gebracht dat het eind januari om 20:00 uur helemaal donker was. Nu appellant zelf spreekt over schemerdonker, gaat de rechtbank ervan uit dat er verlichting moet zijn geweest, namelijk straatverlichting in combinatie met de verlichting van de supermarkt. Dat appellant zich toch heeft verstapt, hoe ongelukkig ook, maakt dit niet anders.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Kern van dit hoger beroep is de vraag of sprake is van een dienstongeval.
4.2.
Van een dienstongeval is sprake indien het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.2 Zoals de Raad eerder heeft overwogen ligt aan artikel 54,eerste lid, van het Barp het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een – gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht – verhoogd risico, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening moet nemen.3
4.3.
Appellant voert aan dat hij bekend is met de eerdere uitspraak van de Raad waarin is geoordeeld dat het uitstappen uit een dienstvoertuig op zichzelf geen activiteit is waarbij een werknemer wordt blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel.4 Appellant betoogt echter dat de bijzondere omstandigheden waaronder hij de werkzaamheden moest verrichten er toe leiden dat sprake is van een blootstelling aan een verhoogd risico op letsel. Hij wijst er op dat het ongeval plaatsvond met een oude ME-bus met een hogere uitstap dan de nieuwe MEbus waarmee hij de laatste jaren gewend is te werken. De bus was zodanig geparkeerd dat de uitstap aan de achterkant van de bus dieper was dan men zou verwachten. Hiervoor is hij niet gewaarschuwd. Verder was er onvoldoende verlichting bij het uitstappen. Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat de opdracht om te surveilleren kwam van de sectiecommandant, waardoor van eenieder, dus ook appellant, werd verwacht direct te handelen. Volgens appellant zit er dan meer druk achter dan wanneer de opdracht komt van de groepscommandant.
4.4.
Het betoog van appellant slaagt niet. Naar het oordeel van de Raad is geen sprake van bijzondere omstandigheden waaronder de opgedragen werkzaamheden moesten worden verricht, waardoor er een verhoogd risico op letsel was. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank, zoals hiervoor onder 2 is weergegeven en neemt het oordeel van de rechtbank over. Daaraan voegt de Raad nog het volgende toe.
4.4.1.
Dat gebruik werd gemaakt van een oude ME-bus is geen bijzondere omstandigheid. Appellant was in ieder geval vanuit zijn opleiding bekend met deze bussen. Hij wist daarom dat bij deze bussen gebruik wordt gemaakt van de achterdeur met een hogere in- en uitstap en niet van een zijdeur met lagere uitstap met trede, zoals bij de nieuwe ME-bussen. De Raad acht het bovendien, gelet op wat op de zitting is besproken, aannemelijk dat de ondergrond waarop ME-bussen parkeren niet altijd vlak is en oneffenheden en hoogteverschillen vaker voorkomen bij het uitstappen. Appellant had hierop, gezien zijn ervaring en training, bedacht moeten zijn. Dat er geen waarschuwing is gegeven door de chauffeur maakt dat niet anders. Appellant stapte bovendien als laatste uit. Hij had daarmee kunnen zien welk hoogteverschil zijn collega’s overbrugd hadden bij het uitstappen en hoe laag zij stonden. Bovendien hebben ook deze collega’s geen aanleiding gezien appellant te waarschuwen voor de uitstap. Dat hij zijn collega’s en de diepere uitstap niet goed kon zien vanwege onvoldoende verlichting volgt de Raad, evenals de rechtbank, niet. Vast staat dat er een lantaarnpaal bij de parkeerplaats stond en dat er verlichting vanuit de bus aanwezig was. Ook relevant is dat appellant heeft getraind in het donker.
4.4.2.
Dat de opdracht om de bus uit te gaan en te starten met surveilleren is gegeven door de sectiecommandant, is ook geen bijzondere omstandigheid die van invloed was op de wijze van uitstappen. Er was geen acute onrust en geen sprake van een dreigende situatie. De MEbus stond op een laad- en losplatform van een supermarkt en de collega’s van appellant stonden nog aan de achterzijde van de bus, ten tijde van zijn val.ECLI:NL:CRVB:2024:2037
1Artikel 1, eerste lid, onderdeel z en artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
2Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp.
3Uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986.
4Uitspraak van 23 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2641.