Hof Den Bosch, 201205 val van dak bij legen kruiwagen
- Meer over dit onderwerp:
Hof ‘s Hertogenbosch, 20-12-2005: Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [geïntimeerde] is op 18 oktober 1999 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden bij [appellante] in dienst getreden als aankomend dakdekker. Op
28 maart 2000 was [geïntimeerde] met enkele collega's aan het werk op het dak van een minimaal acht meter hoog gebouw in Weiterstadt in Duitsland. Toen [geïntimeerde] in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden een kruiwagen over de dakrand leegde, is hij van dat dak gevallen en ernstig gewond geraakt. (...)
Het hof stelt vast dat de hiervoor genoemde bepalingen en aanbevelingen, met name arbobeleidsregel 3:16 lid 7, een doelmatige randbeveiliging voorschrijven op die plaatsen waar op een afstand van minder dan 4 meter van de dakrand wordt gewerkt.(....)
Op basis van de stellingen van partijen en de door [appellante] in het geding gebrachte foto's heeft het hof kunnen concluderen dat op de plaats waar [geïntimeerde] de kruiwagen diende te ledigen de beveiliging niet aan genoemde eisen voldeed. (...)
Daarmee staat vast dat [appellante] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de val op 28 maart 2000. (...)
Ook al zou [appellante] gelijk hebben met haar stelling dat het onwaarschijnlijk is dat een werknemer van het dak valt bij het ledigen van een kruiwagen over de dakrand, het hof acht de mate van waarschijnlijkheid van dit specifieke ongeval, bezien tegen de achtergrond van de beleidsregels en aanbevelingen die in de dakdekkingsbranche gelden, niet relevant. In het algemeen is het risico van valpartijen in deze branche groot, om welke reden nauwkeurig omschreven veiligheidseisen, met name met betrekking tot de dakrandbeveiliging gelden. Als gezegd heeft [appellante] die eisen niet nageleefd, terwijl naleving het ongeval had kunnen voorkomen. LJNAV2134
28 maart 2000 was [geïntimeerde] met enkele collega's aan het werk op het dak van een minimaal acht meter hoog gebouw in Weiterstadt in Duitsland. Toen [geïntimeerde] in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden een kruiwagen over de dakrand leegde, is hij van dat dak gevallen en ernstig gewond geraakt. (...)
Het hof stelt vast dat de hiervoor genoemde bepalingen en aanbevelingen, met name arbobeleidsregel 3:16 lid 7, een doelmatige randbeveiliging voorschrijven op die plaatsen waar op een afstand van minder dan 4 meter van de dakrand wordt gewerkt.(....)
Op basis van de stellingen van partijen en de door [appellante] in het geding gebrachte foto's heeft het hof kunnen concluderen dat op de plaats waar [geïntimeerde] de kruiwagen diende te ledigen de beveiliging niet aan genoemde eisen voldeed. (...)
Daarmee staat vast dat [appellante] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de val op 28 maart 2000. (...)
Ook al zou [appellante] gelijk hebben met haar stelling dat het onwaarschijnlijk is dat een werknemer van het dak valt bij het ledigen van een kruiwagen over de dakrand, het hof acht de mate van waarschijnlijkheid van dit specifieke ongeval, bezien tegen de achtergrond van de beleidsregels en aanbevelingen die in de dakdekkingsbranche gelden, niet relevant. In het algemeen is het risico van valpartijen in deze branche groot, om welke reden nauwkeurig omschreven veiligheidseisen, met name met betrekking tot de dakrandbeveiliging gelden. Als gezegd heeft [appellante] die eisen niet nageleefd, terwijl naleving het ongeval had kunnen voorkomen. LJNAV2134