Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 220317 Val bouwvakker door gat in vloer bouwplaats. Onduidelijk wie aansprakelijk is. geen schending zorgplicht; volgt afwijzing.

Rb Den Haag 220317 Val bouwvakker door gat in vloer bouwplaats. Onduidelijk wie aansprakelijk is. geen schending zorgplicht; volgt afwijzing. 
-Kosten gevorderd: € 7.618,64 (20 uur x € 297,00 + kantoorkosten en btw, toegewezen: € 4.168,45 (13 uur x € 250,00 + kantoorkosten en btw)

2 De feiten
2.1.
Op 17 februari 2012 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [verzoeker] letsel heeft opgelopen.

2.2.
[verzoeker] was op de dag van het ongeval met een collega bezig een groot luchtkanaal op de begane grond van een bouwwerk (bouwproject IJdock) te monteren. Rond 10:15 uur is [verzoeker] door een vloersparing van 2 meter bij 50 centimeter gevallen op de betonnen vloer van het onderliggende -1 parkeerdek. Door deze val heeft [verzoeker] een heupfractuur opgelopen waarvoor hij meermalen is geopereerd. Tot op heden ondervindt [verzoeker] klachten en beperkingen van het ongeval.

2.3.
Meteen na het ongeval op 17 februari 2012 is zowel de politie als de Inspectie SZW ter plaatse geweest.

2.4.
In het politiesysteem is de volgende verklaring opgenomen (voor zover relevant):

“Naar aanleiding van een melding bedrijfsongeval zijn rapporteurs geweest op genoemd adres. Aldaar is een groot bouwwerk in aanbouw alwaar een bouwvakker door een vloer was gevallen op de betonnen vloer een verdieping lager. (…)
(…) Ter plaatse is in de betonnen vloer een opening aangebracht van 200 x 50 cm. Deze opening kon worden afgesloten middels een houten plaat van 250 x 63 cm. (…)
Toen de rapporteurs en de hoofuitvoerder ter plaatse kwamen was de houten plaat slechts ten dele over het gat geschoven, waardoor e[r] een behoorlijk gat aanwezig was. (…)
Waarom dan de plaat zodanig verschoven was dat er een gat van bijna 1 meter was, is niet te beredeneren, tenzij iemand de plaat handmatig verschoven heeft om een andere reden (…).
Er werken bouwvakkers van diverse bedrijven. (…)”
2.5.
De arbeidsinspecteur komt tot de volgende conclusie (voor zover relevant):

“Uit het onderzoek en de betrokken en beschikbare foto’s komt naar voren dat de afscherming van de betrokken vloersparing heeft vastgezeten met spijkerpluggen, zie foto’s.
Uit de foto’s komt duidelijk naar voren dat de afscherming met enig geweld of kracht moet zijn verwijderd.
(…)
Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen dat er getuigen zijn of bekend werden die informatie kunnen en of handen kunnen geven over het een eventuele verwijdering en of lostrekken van de afscherming van de vloersparing die bij het ongeval betrokken was.
Er zijn overigens ook geen getuigen die het ongeval met [verzoeker] daadwerkelijk hebben zien gebeuren.
(…)
Ik, rapporteur, heb wel de oorzaak van het plaatsgevonden ongeval met de heer [verzoeker] [wel] kunnen vaststellen, maar uit het onderzoek is geen overtreder naar voren gekomen.”
2.6.
Vink Systemen c.s. heeft geweigerd aansprakelijkheid voor het ongeval te erkennen.

3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad,
te bepalen dat Vink Systemen aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] lijdt en heeft geleden ten gevolge van het ongeval;
voor recht te verklaren dat Vink Systemen de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade dient te vergoeden en gehouden is om binnen veertien dagen na dagtekening van de in deze te geven beschikking een voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding onder algemene titel van € 5.000,00 te verstrekken;
te bepalen dat Vink Systemen aan [verzoeker] dient te voldoen de kosten van [verzoeker] zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv, begroot op € 7.618,64;
te bepalen dat Amlin op voet van artikel 7:954 BW wordt veroordeeld om aan [verzoeker] te betalen al hetgeen zij op grond van de met Vink Systemen gesloten verzekeringsovereenkomst aan uitkering verschuldigd is;
te bepalen dat het sub 2 en sub 3 verzochte binnen veertien dagen na dagtekening moet worden voldaan en dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als deze bedragen niet binnen deze termijn worden voldaan.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Primair schending van de zorgplicht ex artikel 7:658 BW en subsidiair aansprakelijkheid krachtens artikel 6:162 BW in samenhang met artikel 6:170 BW, althans artikel 6:171 BW.

3.3.
Vink Systemen c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.1.
Eerst dient te worden beoordeeld of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [verzoeker] stelt en Vink Systemen c.s. betwist.

4.2.
Vink Systemen c.s. heeft aangevoerd dat beslechting van het met het verzoekschrift opgeworpen geschilpunt onvoldoende zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Volgens Vink Systemen c.s. is de zaak dermate complex dat het niet in de rede ligt dat de gevraagde beslissing leidt tot een eindregeling, daarvoor spelen nog te veel andere aspecten. Voor het vaststellen van de aansprakelijkheidsvraag is nadere bewijsvoering nodig die veel tijd in beslag zal nemen en kostbaar zal zijn, aldus Vink Systemen c.s. Bovendien bestaat er nog weinig duidelijkheid over de (uitgangspunten van de) schadeomvang.

4.3.
Bij beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv stelt de kantonrechter voorop dat indien een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, dit niet maakt dat het verzoek reeds daarom niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Nu uit het onderstaande zal blijken dat geen nadere bewijslevering noodzakelijk is om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen en over de voor de beslissing relevante feiten voldoende duidelijkheid bestaat, is de kantonrechter van oordeel dat de verzochte beslissing zich leent voor inhoudelijke behandeling.

Beoordeling van het verzoek
4.4.
Tussen partijen is in verband met de aansprakelijkheidsvraag allereerst in geschil of artikel 7:658 lid 4 BW in de relatie tussen [verzoeker] en Vink Systemen van toepassing is. De kantonrechter is echter van mening dat een oordeel daaromtrent in het midden kan blijven. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.

4.5.
Zelfs wanneer veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat [verzoeker] Vink Systemen op grond van artikel 7:658 lid 4 BW kan aanspreken, leidt dat niet tot aansprakelijkheid van Vink Systemen. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat Vink Systemen geen schending van enige zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW kan worden verweten. Daartoe is het volgende redengevend.

4.6.
Gebleken is dat de vloersparing waardoor [verzoeker] is gevallen aanvankelijk voldoende was afgedekt met een (mandragende) houten plaat die was geborgd in de vloer met meerdere spijkerpluggen. [verzoeker] heeft betoogd dat het op deze wijze afsluiten van de vloersparing onvoldoende was en in strijd met de eigen regels van Vink Systemen. Dit volgt volgens [verzoeker] uit de volgende schriftelijke informatie van Vink Systemen:

DICHTLEGGEN
Om het valgevaar zoveel mogelijk te voorkomen, dienen de vloersparingen daadkrachtig en geborgd te zijn, dichtgelegd, of de vloersparing dient te zijn beveiligd door een leuning of hekwerk.
(…)
Als er valgevaar aanwezig is boven 2,5 m of meer moet aan de vloerrand een leuning of een hekwerk zijn aangebracht.
(…)
Een vloersparing dient ook bij geringere hoogten dan 2,5 m te zijn beveiligd. Dit kan middels een leuning of hekwerk, of door het draagkrachtig en geborgd dichtleggen met stevig materiaal.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit deze informatie dat het is toegestaan om een vloersparing af te sluiten middels een mandragende en geborgde houten plaat, zoals in casu is gebeurd, en bestaat er uitsluitend voor het geval niet tot afsluiting wordt overgegaan de verplichting om de sparing te voorzien van een leuning of hekwerk. Dit is ook in lijn met het VGM-projectplan van Vink Systemen, waarin in verband met het werken op hoogte is opgenomen:

Bij werkzaamheden boven een werkhoogte van 2,50 meter moet een veilige steiger, bordes of werkvloer zijn aangebracht of het gevaar zijn tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekken, leuningen en dergelijke.
Ook hieruit blijkt dat het aanbrengen van hekken, leuningen en dergelijke achterwege kan blijven wanneer een (veilige) werkvloer is aangebracht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het afsluiten van de in het geding zijnde vloersparing door middel van de geborgde (mandragende) houten plaat geen schending van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW oplevert.
4.8.
Voor zover [verzoeker] bedoelt dat de verplichting tot het aanbrengen van een hek of leuning bestond omdat op het moment dat het ongeval plaatsvond de plaat niet langer geborgd was en zich niet (geheel) boven de vloersparing bevond, geldt het volgende.

4.9.
Niet in geschil is dat de houten plaat oorspronkelijk geborgd over de vloersparing was aangebracht en dat de plaat op enig moment door iemand met kracht is losgemaakt en (deels) verwijderd, waardoor het ongeval heeft kunnen gebeuren. Gesteld noch gebleken is dat de plank is verwijderd door (werknemers van) Vink Systemen. Ook is onduidelijk gebleven wanneer de plaat is losgebroken en hoe lang de plaat reeds los lag op het moment dat [verzoeker] door de vloersparing viel die oorspronkelijk op een deugdelijke wijze was afgesloten.

4.10.
Alvorens Vink Systemen in verband met het losliggen van de houten plaat een verwijt kan worden gemaakt, in die zin dat zij haar zorgplicht uit hoofde van artikel 7:658 BW heeft geschonden, is vereist dat Vink Systemen bekend is geworden met de ontstane onveilige situatie en desondanks onvoldoende maatregelen heeft genomen om die situatie op te heffen. Gesteld noch gebleken is dat Vink Systemen op de hoogte was van het losliggen van de vloerplaat, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat de plaat al zo lang los lag dat van Vink Systemen in redelijkheid mocht worden verwacht dat zij reeds maatregelen had behoren te nemen. In dit verband is van belang dat Vink Systemen er vanuit mocht gaan dat de vloersparing op een adequate wijze was afgedekt en hoefde zij er niet op bedacht te zijn dat de plaat zonder voorafgaande toestemming of mededeling zou worden losgemaakt, zoals in casu is gebeurd. Aansprakelijkheid van Vink Systemen op grond van artikel 7:658 BW is derhalve niet aan de orde.

4.11.
Voor zover [verzoeker] ter zitting nog heeft aangevoerd dat er ter plaatse onvoldoende verlichting aanwezig was, heeft zij nagelaten te onderbouwen op grond waarvan Vink Systemen gehouden was om voor voldoende verlichting zorg te dragen. Niet bestreden is dat er enige verlichting aanwezig was en gezien de werkzaamheden die [verzoeker] ter plaatse uitvoerde, mocht van hem worden verwacht dat hij zelf voor voldoende verlichting zou zorgdragen, wanneer hij van oordeel was dat de verlichting ter plaatse onvoldoende was. Maar kennelijk was de verlichting voldoende voor het kunnen uitvoeren van de werkzaamheden.

4.12.
Waar [verzoeker] ter zitting nog heeft genoemd dat er ter plaatse snoeren op de grond lagen, oordeelt de kantonrechter dat gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] ten val is gekomen door de aanwezigheid van snoeren op de grond, terwijl evenmin bekend is van wie die snoeren afkomstig zijn en of Vink Systemen in verband daarmee enige zorgplicht heeft geschonden.

4.13.
In aansluiting op hetgeen hiervoor is overwogen, leidt een beroep op artikel 6:162 BW in samenhang met de artikelen 6:170 dan wel 6:171 BW evenmin tot aansprakelijkheid van Vink Systemen jegens [verzoeker] . Niet is komen vast te staan dat Vink Systemen onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld, terwijl evenmin is komen vast te staan dat ondergeschikten of niet-ondergeschikten van Vink Systemen de plank hebben losgemaakt. In dit verband is van belang dat er op het moment van het ongeval veel hulppersonen van verschillende aannemers aan het werk waren op het bouwproject en dat onbekend is gebleven wie de plank heeft losgemaakt, zodat niet duidelijk is wie aansprakelijk kan worden gehouden. Om die reden geldt het uitgangspunt dat ieder in beginsel zijn eigen schade draagt zolang er onvoldoende aanleiding is om een andere partij, waaronder Vink Systemen aansprakelijk te houden voor het ongeval.

4.14.
Aangezien de kantonrechter van oordeel is dat Vink Systemen niet aansprakelijk is jegens [verzoeker] , behoeft het overige verzochte geen behandeling meer.

Kosten deelgeschil
4.15.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).

4.16.
De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is aangezien partijen belang hebben bij duidelijkheid over de aansprakelijkheidsvraag. Er zal worden overgaan tot begroting van de kosten.

4.17.
[verzoeker] heeft verzocht de kosten te begroten op € 7.618,64 waarbij is uitgegaan van 20 uur, een uurtarief van € 297,00, 6% kantoorkosten en 21% btw. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 79,00.

4.18.
Vink Systemen c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal uren en het uurtarief. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het aantal begrote aantal uren en het uurtarief in een procedure als de onderhavige, ook gelet op aard van de zaak, ongebruikelijk hoog zijn.

4.19.
De kantonrechter acht het door mr. Janssens gehanteerde uurtarief, voor een particuliere cliënt in een niet bijzonder complexe zaak als deze, bovenmatig en zal het uurtarief vaststellen op € 250,00 en het aantal uren op 13. De kantonrechter begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 4.168,45 (13 uren x € 250,00 x 6% kantoorkosten x 21% btw), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 79,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 4.247,45.

4.20.
Aangezien de aansprakelijkheid van Vinks Systemen voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval niet vast staat, is de verzochte veroordeling van Vink Systemen tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van Vink Systemen alsnog in rechte komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2017:3461