RBOVE 250920 wg-er slaagt, in deelgeschil, niet in tegenbewijs na val door gipsen plafond; deelgeschil met tussenbeschikking
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 250920 wg-er slaagt, in deelgeschil, niet in tegenbewijs na val door gipsen plafond; deelgeschil met tussenbeschikking
- verzocht en toegewezen: 26:30 uren x € 240,00 + 6% + 21% = € 8.157,34
2.
De verdere beoordeling
2.1.
De kantonrechter neemt over hetgeen in voormelde tussenbeschikking is overwogen en beslist.
2.2.
Bij voormelde beschikking is [ verweerster ] toegelaten tot het bewijs dat zij [ verzoeker ] heeft geïnstrueerd om het gipsen plafond niet te betreden en om vanaf een rolsteiger vanaf de onderliggende verdieping de sparing met het gipsen plafond te dichten door een L-profiel aan te brengen. [ verweerster ] heeft daartoe vier getuigen doen horen: [ verzoeker ] (partij-getuige), de heer [ X ] , hoofduitvoerder bij [ verweerster ] (hierna: [ X ] ), de heer [ Y ] , timmerman en sedert medio 2017 in dienst van [ verweerster ] (hierna: [ Y ] ) en de heer K.D. [ Z ] , timmerman (hierna: [ Z ] ). Van de afgelegde verklaringen is proces-verbaal opgemaakt.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [ verweerster ] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Zij overweegt daartoe het volgende.
2.4.
[ X ] is de hoofduitvoerder en hij is degene die namens [ verweerster ] instructies dient te geven over de wijze waarop het werk uitgevoerd dient te worden. Hierbij is van belang dat het dichtmaken van deze sparing afweek van de situatie bij de andere sparingen door de reeds aanwezige kast met een gipsen plafond in de sparing. [ X ] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het werk bij deze sparing heeft gezegd dat het werk anders uitgevoerd moet worden dan bij de andere sparingen. Hij heeft verklaard dat hij de ochtend van het ongeval, volgens hem met [ verzoeker ] , [ Y ] en [ Z ] , bij de sparing heeft gestaan en heeft gezegd dat het dichten van deze sparing deels vanaf de onderzijde met een rolsteiger (daar waar de kast zich niet bevond) en deels vanaf boven (daar waar het gipsen plafond zich bevond) moest. Bij het werk vanaf boven, vanaf de verdiepingsvloer, heeft [ X ] gezegd dat het werk overhands moest gebeuren. Dit betekent dat je met je knieën op de betonvloer zit en je je voorover dient te buigen om in de rand van de betonvloer de hoekijzers aan te brengen. Dat je je hierbij dient te zekeren, is door hem niet specifiek geïnstrueerd, maar dat is vanzelfsprekend en komt uitgebreid aan de orde bij de toolboxmeeting, aldus [ X ] . Hij is er sterk van overtuigd dat hij tegen zowel [ verzoeker ] , [ Y ] als [ Z ] heeft gezegd dat het gipsen plafond niet beloopbaar is, hij heeft ook niemand op het gipsen plafond zien staan. [ X ] denkt volgens zijn verklaring, dat hij ook de optie van het onderstempelen heeft benoemd. In die situatie dien je de gipsen vloer te onderstempelen en kun je vervolgens, als je jezelf aanlijnt, de gipsen vloer betreden. Of hij het aanlijnen heeft besproken, weet hij niet maar dat moet zonder meer duidelijk zijn geweest, aldus [ X ] .
2.5.
De door [ X ] als getuige afgelegde verklaring wijkt af van hetgeen door hem op 16 januari 2017 is vermeld op een interne melding over het ongeval (de werkwijze is: van onderuit, op een rolsteiger). [ X ] heeft toen hij hiermee werd geconfronteerd in het kader van het getuigenverhoor, verklaard dat de interne melding slechts een globale beschrijving is en niet een volledige weergave van de werkwijze ten aanzien van deze bijzondere sparing. De kantonrechter acht de verklaring op dit punt opmerkelijk. Juist aan een verslaglegging vier dagen na het ongeval dient grote waarde te worden toegekend, gelijk ook [ verweerster ] in haar verweerschrift doet. Het dient ook aan [ X ] in zijn functie van hoofduitvoerder bekend te zijn dat deze verslaglegging correct dient te zijn. Dat het daarbij gaat om een interne melding, doet daar niet aan af. Dit klemt te meer nu [ verweerster ] geen melding heeft gedaan van het ongeval aan de Arbeidsinspectie. Bovendien wijkt de verklaring van [ X ] in het kader van het getuigenverhoor af van hetgeen door hem is verklaard in het kader van het onderzoek door Bosboon en waarin als zijn verklaring is opgenomen dat hij geen instructies heeft gegeven over de mogelijkheid om de werkzaamheden van bovenaf uit te voeren. De kantonrechter acht het niet geloofwaardig dat hij hiermee zou hebben bedoeld dat hij [ verzoeker ] , [ Y ] en/of [ Z ] niet geïnstrueerd heeft om zonder voorzieningen te treffen op het gipsen plafond te gaan staan, zoals door hem is toegelicht in het getuigenverhoor. Dat is niet wat er staat en waar [ X ] zijn handtekening onder heeft gezet. Er staat immers dat er een mogelijkheid was om de werkzaamheden van bovenaf uit te voeren maar dat [ X ] hen hierover niet heeft geïnstrueerd omdat dit een minder veilige methode was. Dat het niet instrueren over het uitvoeren van de werkzaamheden vanaf bovenaf alleen betrekking zou hebben op het niet betreden van het gipsen plafond, ligt niet in de rede omdat het instrueren over het van bovenaf overhands uitvoeren van de werkzaamheden in geheel niet is genoemd in deze verklaring. Bovendien is deze verklaring door [ verweerster ] aangehaald ter onderbouwing van haar stelling dat de werknemers zijn geïnstrueerd de werkzaamheden met behulp van een rolsteiger vanaf de onderliggende verdieping uitgevoerd dienden te worden.
2.6.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [ X ] niet eenduidig is in zijn verklaringen waar het betreft de door hem gegeven instructies over de wijze waarop de bijzondere sparing gedicht moest worden. In ieder geval wordt in de door [ X ] als getuige afgelegde verklaring geen steun gevonden voor het aan [ verweerster ] opgedragen bewijs dat zij [ verzoeker ] heeft geïnstrueerd vanaf een rolsteiger vanaf de onderliggende verdieping de sparing met het gipsen plafond te dichten door een L-profiel aan te brengen. Wat betreft de instructie om het gipsen plafond niet te betreden heeft [ X ] weliswaar verklaard dat hij er sterk van overtuigd is dat hij tegen [ verzoeker ] , [ Y ] en [ Z ] heeft gezegd dat het gipsen plafond niet beloopbaar is, maar de geloofwaardigheid van de verklaring van [ X ] is aangetast door hetgeen hiervoor is overwogen over de niet eenduidige verklaringen van [ X ] . Bovendien spreken de getuigen [ verzoeker ] en [ Z ] dit tegen en heeft alleen [ Y ] verklaard dat [ X ] heeft gezegd dat het gipsen plafond niet beloopbaar is. Volgens de verklaring van [ Y ] zou iemand anders dan [ X ] hebben gezegd dat het gipsen plafond beloopbaar was.
2.7.
Ook op basis van de verklaringen van de overige getuigen is niet aannemelijk geworden dat [ verweerster ] [ verzoeker ] heeft geïnstrueerd vanaf een rolsteiger vanaf de onderliggende verdieping de sparing met het gipsen plafond te dichten door een L-profiel aan te brengen, zoals door haar is gesteld ter zake van het voldoen aan haar zorgplicht. In dit verband overweegt de kantonrechter dat uit de verklaringen van [ verzoeker ] en [ Y ] volgt dat de werkzaamheden ten aanzien van de sparing niet konden worden uitgevoerd op de manier zoals [ X ] de werknemers volgens zijn, in het kader van het onderhavige getuigenverhoor, afgelegde verklaring zou hebben geïnstrueerd. Zowel [ verzoeker ] als [ Y ] hebben verklaard dat de werkzaamheden niet met behulp van een rolsteiger vanaf de onderzijde uitgevoerd konden worden omdat de ruimte daartoe te gering was. Ook kon boven het gipsen plafond niet overhands worden gewerkt omdat op die manier niet de benodigde kracht gezet kon worden bij het boren. [ X ] had zich niet alleen er van dienen te vergewissen of de werkzaamheden uitgevoerd konden worden op de wijze waarover hij thans heeft verklaard, hij had [ verzoeker ] en [ Y ] er in ieder geval ook op dienen te wijzen dat zij zich niet op het gipsen plafond mogen begeven zonder dit te onderstempelen. Daarbij had ook de aanlijning ter sprake gebracht dienen te worden ongeacht de omstandigheid dat zowel [ verzoeker ] als [ Y ] over VCA beschikken. Ook als [ X ] van mening was dat de werkzaamheden van bovenaf overhands uitgevoerd konden worden, had hij zich er rekenschap van dienen te geven dat de aanwezigheid van het gipsen plafond de werknemers in de verleiding zou kunnen brengen om de hoekijzers vanaf dit plafond aan te brengen omdat ze er dan eenvoudiger bij konden. De ervaring leert dat werknemers niet altijd de benodigde voorzichtigheid in acht nemen, zeker als het gaat om het verrichten van dagelijkse werkzaamheden. [ X ] heeft weliswaar desgevraagd verklaard dat hij het onderstempelen heeft besproken met [ verzoeker ] , [ Y ] en [ Z ] , maar de verklaringen van [ verzoeker ] , [ Y ] en [ Z ] spreken dit tegen.
2.8.
De conclusie van het voorgaande is dat [ verweerster ] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs zodat niet is komen vast te staan dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht zoals bedoeld in artikel 7:658 BW. De door [ verzoeker ] verzochte verklaring voor recht dat [ verweerster ] aansprakelijk is voor het hem op 12 januari 2017 overkomen ongeval en het daarbij ontstane letsel, alsmede dat [ verweerster ] gehouden is de daaruit voor hem voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden, te vermeerderen met rente, zal worden toegewezen.
2.9.
[ verzoeker ] heeft voorts een voorschot op de immateriële schade van € 7.500,00 en een voorschot op de materiële schade van € 20.000,00 gevorderd. [ verweerster ] heeft zich hiertegen verzet. De kantonrechter overweegt dat partijen nog niet met elkaar hebben gesproken over de hoogte van de door [ verzoeker ] door het ongeval geleden schade aangezien de aansprakelijkheid van [ verweerster ] tot nu toe onderwerp van debat is geweest. Ook bevoorschotting is om die reden niet aan de orde geweest. Het wordt om de reden niet juist geacht om voorschotten toe te kennen anders dan onder algemene titel en tot een bedrag van € 7.000,00. De reden hiervoor is dat reeds geruime tijd is verstreken sedert het ongeval zodat het in ieder geval redelijk is enig voorschot toe te kennen. De kantonrechter gaat er vanuit dat de beslissing in dit deelgeschil ertoe leidt dat partijen op korte termijn de schadeafwikkeling op efficiënte wijze oppakken en tot een (deel)regeling zullen komen.
2.10.
Voor de kosten van dit deelgeschil maakt [ verzoeker ] in zijn verzoekschrift aanspraak op een bedrag van € 6.310,40 indien een verweerschrift wordt ingediend, te vermeerderen met het griffierecht. Hierbij is uitgegaan van een uurtarief van € 240,00, 6% kantoorkosten en 21 % BTW en een tijdsbesteding van 20:30 uren. De uren die gemoeid zijn geweest met de getuigenverhoren zijn hierbij nog niet in aanmerking genomen. Ter zake zal de kantonrechter de bestede tijd begroten op 6 uren.
2.11.
[ verweerster ] heeft geen verweer gevoerd tegen het gehanteerde uurtarief en het aantal aan de zaak bestede uren. Nu ook de kantonrechter het gehanteerde uurtarief evenals de tijd die aan de zaak is besteed, niet onredelijk acht, zal hiervan worden uitgegaan. Dit betekent dat de kosten mitsdien zullen worden begroot op € 8.157,34 (26:30 uren x € 240,00, 6% kantoorkosten en 21% BTW), te vermeerderen met BTW en het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht van € 486,-, in totaal dus een bedrag van € 8.643,34.
Met dank aan de heer mr. C. de Koning, Slot Letselschade voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBOVE-250920