Overslaan en naar de inhoud gaan

EU 060723 gebrekkige EHBO aan passagier luchtvaartuig moet worden geacht deel uit te maken van ongeval

EU 060723 gebrekkige EHBO aan passagier luchtvaartuig moet worden geacht deel uit te maken van ongeval

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9        Op 18 december 2016 nam DB een door Austrian Airlines uitgevoerde vlucht vanuit Tel Aviv (Israël) naar Wenen (Oostenrijk). Tijdens de vlucht viel een kan hete koffie van een serveerwagen die werd gebruikt om passagiers te bedienen, waardoor DB brandwonden opliep. Hij kreeg de eerst hulp toegediend aan boord van het luchtvaartuig.

10      Op 31 mei 2019 heeft DB bij het Handelsgericht Wien (handelsrechter Wenen, Oostenrijk) een vordering ingesteld tegen Austrian Airlines. Met deze vordering verlangde hij betaling van een schadevergoeding van 10 196 EUR en verklaring voor recht dat de luchtvervoerder aansprakelijk is voor alle toekomstige schade als gevolg van de verergering van zijn brandwonden door de gebrekkige eerste hulp die hem aan boord van het luchtvaartuig was verleend. DB voerde in wezen aan dat Austrian Airlines niet alleen aansprakelijk was voor de onoplettendheid van haar personeel, waardoor de kan was omgevallen, maar ook voor de gebrekkige eerste hulp aan boord van het luchtvaartuig om de brandwonden te behandelen. Aangezien deze eerste hulp volgens hem niet kan worden aangemerkt als een „ongeval” in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal, valt zij onder het nationale recht. Bijgevolg was de in § 1489 ABGB gestelde termijn van drie jaar voor het instellen van een vordering tot vergoeding van de door die eerste hulp veroorzaakte schade volgens DB nog niet verstreken.

11      Austrian Airlines bracht daartegen in dat het letsel van DB naar behoren was behandeld en dat het Verdrag van Montreal in casu van toepassing was en dat derhalve de in artikel 35, lid 1, van dit verdrag gestelde termijn van twee jaar voor het instellen van een schadevordering was verstreken.

12      Bij vonnis van 17 juni 2020 heeft het Handelsgericht Wien die vordering afgewezen. Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd door het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Burgenland, Neder-Oostenrijk en Wenen, Oostenrijk) bij uitspraak van 28 oktober 2020. Volgens deze rechter was het letsel van DB het gevolg van een „ongeval” in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal, ook al had dat letsel wellicht verminderd of voorkomen kunnen worden indien aan DB adequate eerste hulp was verleend. Deze rechter was dus van oordeel dat de door DB ingestelde schadevordering binnen de werkingssfeer van dat verdrag valt en dat de termijn van twee jaar voor het instellen van een dergelijke vordering krachtens artikel 35, lid 1, van dat verdrag was verstreken.

13      DB heeft tegen dat arrest bij het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk), de verwijzende rechter, beroep in Revision ingesteld met het betoog dat de eerste hulp aan boord van een luchtvaartuig niet onder het begrip „ongeval” in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal valt, zodat dit verdrag in casu niet van toepassing is. Bijgevolg geldt voor zijn schadevordering de verjaringstermijn van drie jaar van § 1489 ABGB.

14      Volgens die rechter is er sprake van een „ongeval” in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal, zoals uitgelegd in het arrest van 19 december 2019, Niki Luftfahrt (C‑532/18, EU:C:2019:1127), wanneer aan boord van een luchtvaartuig een koffiekan van de voor het bedienen van passagiers gebruikte serveerwagen valt en brandwonden veroorzaakt bij een passagier. Hij vraagt zich daarentegen af of de aan boord van een luchtvaartuig naar aanleiding van een dergelijk ongeval verleende eerste hulp een schadebrengend feit vormt dat losstaat van dat ongeval, dan wel of deze twee gebeurtenissen één enkel „ongeval” in de zin van die bepaling vormen.

15      Naar de opvatting van de verwijzende rechter pleiten het begrip „oorzakelijk verband” in artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal, alsook de opzet en het doel van dit verdrag om eenheid te brengen, voor een uitlegging volgens welke in casu de val van de koffiekan enerzijds en de eerste hulp aan boord van het luchtvaartuig anderzijds moeten worden geacht deel uit te maken van hetzelfde „ongeval” in de zin van deze bepaling. Indien de koffiekan niet was omgevallen, zou de eerste hulp immers niet zijn verleend en zou er dus geen sprake zijn geweest van een ander lichamelijk letsel of verergering van het opgelopen lichamelijk letsel. Indien zou worden aangenomen dat het gaat om één enkel ongeval, zou de door DB ingestelde schadevordering krachtens artikel 35, lid 1, van dat verdrag vervallen zijn.

16      Volgens die rechter is het evenwel ook mogelijk om het vallen van de koffiekan en de eerste hulp die wegens het door die val opgelopen lichamelijk letsel aan boord van het luchtvaartuig is verleend, te beschouwen als opzichzelfstaande schadeveroorzakende gebeurtenissen. Hij verzoekt het Hof dienaangaande uitspraak te doen.

17      Indien dat het geval zou zijn, vraagt de verwijzende rechter zich af of, gelet op artikel 29 van het Verdrag van Montreal, op basis van het nationale recht een schadevordering kan worden ingesteld ter vergoeding van de schade die een passagier door die eerste hulp heeft geleden. Volgens deze rechter kan er slechts een schadevordering op grond van het nationale recht worden ingesteld indien het Verdrag van Montreal aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een lichamelijk letsel dat een passagier aan boord van een luchtvaartuig heeft opgelopen zonder ongeval of los van een ongeval, als een opzichzelfstaande schadeveroorzakende gebeurtenis.

18      In die omstandigheden heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet de eerste hulp die naar aanleiding van een ongeval als bedoeld in artikel 17, lid 1, van het [Verdrag van Montreal] aan boord van het luchtvaartuig is geboden en die leidt tot ander lichamelijk letsel bij de passagier dat van de eigenlijke gevolgen van het ongeval kan worden afgebakend, samen met de gebeurtenis die het eerste letsel heeft veroorzaakt als één enkel ongeval worden aangemerkt?

2)      Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Staat artikel 29 van het Verdrag van Montreal in de weg aan een vordering tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de eerste hulp, wanneer deze vordering wordt ingesteld binnen de op grond van het nationale recht geldende verjaringstermijn, maar de vervaltermijn van artikel 35 van dit verdrag reeds is verstreken?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

19      Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal aldus moet worden uitgelegd dat de gebrekkige eerste hulp aan een passagier aan boord van een luchtvaartuig, die heeft geleid tot de verergering van het lichamelijk letsel ten gevolge van een „ongeval” in de zin van die bepaling, moet worden geacht deel uit te maken van dit ongeval.

20      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2027/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 889/2002, bepaalt dat de aansprakelijkheid van luchtvervoerders van de Unie ten aanzien van de passagiers onderworpen is aan alle bepalingen van het Verdrag van Montreal die op die aansprakelijkheid betrekking hebben.

21      Op grond van artikel 17, lid 1, van dit verdrag is de luchtvervoerder aansprakelijk voor schade die wordt geleden in geval van dood of lichamelijk letsel van een passagier, op grond van het enkele feit dat het ongeval dat de dood of het letsel heeft veroorzaakt, plaats heeft gehad aan boord van het luchtvaartuig of tijdens enige handeling die verband houdt met het aan boord gaan of het verlaten van het luchtvaartuig.

22      Het begrip „ongeval” moet worden opgevat als een onbedoelde, schadeveroorzakende en onverwachte gebeurtenis die niet vereist dat de schade te wijten is aan de verwezenlijking van een typisch luchtvaartrisico dan wel van de voorwaarde dat er een verband bestaat tussen het ongeval en de exploitatie en de beweging van het vliegtuig [zie in die zin arresten van 19 december 2019, Niki Luftfahrt, C‑532/18, EU:C:2019:1127, punten 35 en 41, en 2 juni 2022, Austrian Airlines (Ontheffing van aansprakelijkheid van luchtvervoerders), C‑589/20, EU:C:2022:424, punt 20].

23      In dit verband moet worden opgemerkt dat het niet altijd mogelijk is om het ontstaan van schade toe te schrijven aan één geïsoleerde gebeurtenis wanneer die schade het gevolg is van een reeks onderling op elkaar inwerkende gebeurtenissen. Wanneer er sprake is van een reeks nauw met elkaar verbonden gebeurtenissen die elkaar zonder onderbreking in ruimte en tijd opvolgen, moet die reeks dan ook worden beschouwd als één enkel „ongeval” in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal.

24      Dit is het geval wanneer, zoals in casu, een vallende kan hete koffie brandwonden veroorzaakt bij een passagier en het boordpersoneel onmiddellijk eerste hulp moet verstrekken. Gezien de continuïteit in ruimte en tijd tussen het omvallen van de koffiekan en de aan de gewonde passagier verleende eerste hulp bestaat er immers ontegensprekelijk een oorzakelijk verband tussen die omvallende kan en de verergering, als gevolg van de gebrekkige eerste hulp, van het door die val veroorzaakte lichamelijk letsel.

25      Deze uitlegging is in overeenstemming met de doelstellingen van het Verdrag van Montreal. De staten die partij zijn bij het Verdrag van Montreal, die zich volgens de derde alinea van de preambule van dit verdrag bewust zijn van „het belang van het waarborgen van bescherming van de belangen van consumenten in het internationale luchtvervoer en [van] de noodzaak van billijke schadevergoeding gegrond op het beginsel van restitutie”, hebben immers besloten te voorzien in een stelsel van risicoaansprakelijkheid van luchtvervoerders. Zoals voortvloeit uit de vijfde alinea van die preambule, impliceert een dergelijk stelsel evenwel dat een „billijk evenwicht van de belangen” tussen luchtvervoerders en passagiers wordt bewaard (arrest van 12 mei 2021, Altenrhein Luftfahrt, C‑70/20, EU:C:2021:379, punt 36).

26      Door het begrip „ongeval” in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal te beperken tot een reeks nauw met elkaar verbonden gebeurtenissen die elkaar zonder onderbreking in ruimte en tijd opvolgen, maakt deze bepaling het de passagiers mogelijk om gemakkelijk en snel schadeloosgesteld te worden zonder dat evenwel aan de luchtvervoerders een zeer zware, moeilijk vast te stellen en te berekenen restitutieverplichting wordt opgelegd die hun economische activiteit zou kunnen ontwrichten of zelfs lamleggen (zie in die zin arrest van 19 december 2019, Niki Luftfahrt, C‑532/18, EU:C:2019:1127, punt 40).

27      Aan deze vaststellingen kan niet worden afgedaan door de omstandigheid – zo deze al is aangetoond – dat de betrokken luchtvervoerder in dit verband is tekortgeschoten in zijn zorgplicht [zie in die zin arrest van 2 juni 2022, Austrian Airlines (Ontheffing van aansprakelijkheid van luchtvervoerders), C‑589/20, EU:C:2022:424, punt 22]. Voor de kwalificatie als „ongeval” in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal volstaat het immers dat het ongeval dat de dood of lichamelijk letsel van een passagier heeft veroorzaakt, zich heeft voorgedaan aan boord van het luchtvaartuig of tijdens enige handeling verband houdende met het aan boord gaan of het verlaten van het luchtvaartuig.

28      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal aldus moet worden uitgelegd dat de gebrekkige eerste hulp aan een passagier aan boord van een luchtvaartuig, die heeft geleid tot de verergering van het lichamelijk letsel ten gevolge van een „ongeval” in de zin van die bepaling, moet worden geacht deel uit te maken van dit ongeval.

 Tweede vraag

29      Aangezien de tweede vraag slechts is gesteld voor het geval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, hoeft zij niet te worden beantwoord.

 

ECLI:EU:C:2023:550