GHSHE 230124 aannemer niet aansprakelijk voor letsel na uitglijden op bemodderde vlonder
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 230124 aannemer niet aansprakelijk voor letsel na uitglijden op bemodderde vlonder
3De beoordeling
Kern van de zaak en de beslissing
3.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor het letsel dat [appellant] heeft opgelopen toen hij – naar eigen zeggen – op de houten vlonder in de tuin achter zijn woning is uitgegleden. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door bij de bouwwerkzaamheden grond achter te laten op de vlonder en na te laten de vlonder na afloop van de bouwwerkzaamheden schoon te maken. Deze grond is in combinatie met regenwater modder geworden. Volgens [appellant] is hij over deze modder op de vlonder uitgegleden en ten val gekomen.
3.1.1.
Het hof komt tot het oordeel dat [geïntimeerde] geen gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] .
De feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
[appellant] huurt van Beveland Wonen een woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de woning).
3.2.2.
In opdracht van Beveland Wonen heeft [geïntimeerde] werkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [appellant] . Het betrof een renovatieproject waarbij [geïntimeerde] werkzaamheden heeft uitgevoerd aan alle woningen in de wijk waar [appellant] woont.
3.2.3.
Tijdens de werkzaamheden aan zijn woning verbleef [appellant] om gezondheidsredenen in een zogenaamde rustwoning.
3.2.4.
Op 4 maart 2021 is de woning van [appellant] door [geïntimeerde] opgeleverd. Bij de oplevering zijn verschillende herstelpunten geconstateerd. Tussen partijen is de afspraak gemaakt dat deze punten zoveel mogelijk hersteld zouden worden voor 15 maart 2021.
3.2.5.
Op 15 maart 2021 is [appellant] teruggekeerd naar zijn woning.
3.2.6.
Op 16 maart 2021 heeft [appellant] het volgende WhatsAppbericht naar Beveland Wonen gestuurd:
"Maar de vreugde om we eer thuis te zijn, weegt toch iets meer dan de pijn in me heup... nu alleen nog hopen dat er wat kleine dingetjes netjes hersteld/afgewerkt worden, en de modderpoel op straat voor en achter verdwijnt, want als je uit huis moet en terug komt, kan je gelijk weer alles netjes schoon maken"
3.2.7.
Op 17 maart 2021 heeft [appellant] het volgende WhatsAppbericht naar zowel Beveland Wonen als [geïntimeerde] gestuurd:
Net gevallen om dat ik via achter na buiten moest. Voorkant was alles geblokkeerd, plus lag ook modder op de weg, net als op mijn Terras. Vanmiddag afsprask bij adrz om dat ik met al de pijnstillers wegens mijn heup, niet voel, of er iets gebroken is. Als dat geval is, wie tekend hiervoor verantwoordelijk? Graag per omgaande de wegen na buiten schoon maken, zo dat dit gern 2de keer gebeurt!"
3.2.8.
Op 17 maart 2021 heeft een arts geconstateerd dat [appellant] drie ribben heeft gebroken. [appellant] is geadviseerd zes weken geen inspanningen te verrichten.
3.2.9.
Op 18 mei 2021 heeft [appellant] zowel [geïntimeerde] als Beveland Wonen aansprakelijk gesteld voor zijn schade.
3.2.10.
Beveland Wonen heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen en ook de verzekeraar van [geïntimeerde] heeft geen aansprakelijkheid erkend.
De vorderingen van [appellant] en de procedure bij de kantonrechter
3.3.
In eerste aanleg vorderde [appellant] (samengevat):
I. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval van 17 maart 2021 en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van die schade, op te maken bij staat;
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 5.000,--, dan wel een bedrag dat de kantonrechter juist acht,
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige gevaarzetting aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Hij stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door na te laten de vlonder na afloop van de bouwwerkzaamheden bezemschoon te maken. Door de werkzaamheden van [geïntimeerde] is modder op de vlonder terechtgekomen en [appellant] is daarover uitgegleden en ten val gekomen.
3.5.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] ten val is gekomen op de vlonder. Als [appellant] wel is gevallen op de vlonder, betwist [geïntimeerde] de toedracht en stelt dat [appellant] door een andere oorzaak ten val is gekomen, zoals alg op de vlonder, of is gestruikeld over de riem van zijn hond. [geïntimeerde] stelt voorts dat zij geen gevaarlijke situatie in de tuin van [appellant] heeft achtergelaten. Er was geen sprake van (gladde) modder, maar van (stroef) zand. Als er al sprake was van modder dan was die volgens [geïntimeerde] niet afkomstig van door haar verrichte werkzaamheden, maar van de werkzaamheden van derden. [geïntimeerde] beroept zich daarnaast op eigen schuld van [appellant] . Voor het geval dat aansprakelijkheid komt vast te staan, stelt [geïntimeerde] ten slotte dat de val niet de oorzaak is van het feit dat [appellant] niet kan werken, nu hij al voor de val heupklachten had.
3.6.
In een tussenvonnis van 13 april 2022 heeft de kantonrechter geconstateerd dat [appellant] zijn eis heeft verminderd in die zin, dat hij zijn vordering in deze procedure en in een eventuele schadestaatprocedure heeft beperkt tot € 25.000,--. De kantonrechter heeft geoordeeld dat zij, als gevolg van deze vermindering van eis, bevoegd is van deze procedure kennis te nemen.
3.7.
In het bestreden vonnis (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen sprake is van een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] jegens [appellant] , omdat het conditio sine qua non-verband tussen de val door de modder op de vlonder en de schade ontbreekt. Volgens de kantonrechter bleef er ook modder achter op de vlonder door het heen en weer lopen van [appellant] zelf, zodat niet vast staat dat, als [geïntimeerde] de vlonder wel had schoongemaakt, er geen (nieuwe) modder op de vlonder zou hebben gelegen en [appellant] niet zou zijn uitgegleden.
3.8.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten en de nakosten veroordeeld. Ten aanzien van de veroordelingen is het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vorderingen en de procedure in hoger beroep
3.9.
[appellant] heeft in hoger beroep – samengevat – geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog volledig toewijzen van de vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
3.10.
[appellant] heeft daartoe twee grieven aangevoerd. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het conditio sine qua non-verband tussen het handelen van [geïntimeerde] en de gestelde schade ontbreekt. De tweede grief richt zich tegen de proceskostenveroordeling.
3.11.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep, tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] in hoger beroep en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Inhoudelijke behandeling van de zaak
3.12.
Het hof is van oordeel dat beoordeling van de grieven achterwege kan blijven. Het hof ziet aanleiding het door [geïntimeerde] gevoerde verweer dat zij geen gevaarlijke situatie in de tuin van [appellant] heeft achtergelaten, eerst te behandelen. Zelfs als de grieven van [appellant] zouden slagen, dan wijst het hof op grond van dit verweer de vorderingen af. Het volgende is daarvoor redengevend.
3.13.
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. Bij de werkzaamheden door [geïntimeerde] is volgens [appellant] grond terechtgekomen op de vlonder. Met "grond" bedoelt hij tuingrond, ook wel zwarte grond genoemd. In strijd met de gemaakte afspraken heeft [geïntimeerde] de vlonder niet schoongeveegd, waardoor er grond op de vlonder is achtergebleven. In combinatie met regenwater is de grond op de vlonder in modder veranderd, hetgeen volgens [appellant] een gladde – en daarmee gevaarlijke – situatie heeft opgeleverd.
3.14.
[geïntimeerde] betwist dat sprake was van een gevaarlijke situatie. Zij stelt dat er op de vlonder geen grond, maar zand is terechtgekomen. Met "zand" bedoelt zij plaatzand, ook wel geel zand genoemd. Anders dan grond is zand grofkorrelig en is bedoeld om te draineren en water af te voeren. Zand is stroef en juist bedoeld om gladheid te verminderen. Zand in combinatie met (regen)water levert dan ook geen gladheid op. [geïntimeerde] heeft volgens haar dus geen gevaar in het leven geroepen.
3.15.
Het hof komt tot het oordeel dat [geïntimeerde] geen gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door grond/zand op de vlonder achter te laten. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel komt.
3.16.
Het hof stelt volgende voorop. De vraag of [geïntimeerde] zich onrechtmatig heeft gedragen door het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie, kan niet uitsluitend worden beantwoord aan de hand van de vraag of schade is ingetreden dan wel of sprake is van de mogelijkheid van een ongeval, maar moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In de rechtspraak wordt steeds aan een aantal gezichtspunten getoetst. Of gevaarzetting onrechtmatig is hangt af van de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. In het kader van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid speelt de kenbaarheid van het gevaar een rol (HR 22 april 1994, NJ 1994/624). Gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl. HR 5 november 1965 ECLI:NL:HR:1965:AB7079 en 7 april 2006 ECLI:NL:HR:2006:AU6934, de zogenoemde ‘Kelderluikcriteria’).
3.17.
[geïntimeerde] heeft renovatiewerkzaamheden verricht aan de door [appellant] gehuurde woning. Deze werkzaamheden hielden onder meer in het aanbrengen van nieuwe gevelelementen en het realiseren van afwatering langs de gevels. Als vaststaand neemt het hof aan dat [geïntimeerde] aan de achterzijde van de woning van [appellant] – voor zover in deze zaak van belang – de volgende handelingen (in chronologische volgorde) heeft verricht:
-
een deel van de vlonder van [appellant] aan de kant van de gevel verwijderd en de vlonder tenminste gedeeltelijk met rijplaten afgedekt;
-
met een kleine graafmachine en handmatig een sleuf gegraven langs de gevel van de woning;
-
een drainagebuis aangebracht in de sleuf;
-
steigers geplaatst;
-
en nieuwe (voorzet)gevel geplaatst en bevestigd aan de bestaande gevel;
-
de steigers verwijderd;
-
grond/zand aangebracht in de sleuf;
-
de sleuf verder opgevuld met grind;
-
de rijplaten verwijderd.
Dit blijkt uit hetgeen [geïntimeerde] in de processtukken stelt en ter mondelinge behandeling (zowel bij de kantonrechter als bij het hof) heeft verklaard en komt ook overeen met hetgeen in de door Beveland Wonen voorafgaand aan de werkzaamheden verstrekte voorbereidingsfolder (productie 1 bij conclusie van antwoord) staat aangegeven. [appellant] heeft de verrichte werkzaamheden en de volgorde daarvan niet (voldoende) betwist.
3.18.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord foto's van de vlonder in de achtertuin van [appellant] in het geding gebracht (productie 1 en 2). Tussen partijen is niet in geschil dat deze foto's de situatie ten tijde van de gestelde val weergeven.
[geïntimeerde] heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat er bij het vullen van de sleuf (g.) zand op de rijplaten is terechtgekomen en dat dit bij het verwijderen van de rijplaten (i.) op de vlonder is terechtgekomen. Hoewel zij stelt dat zij de vlonder na de werkzaamheden 'bezemschoon' heeft achtergelaten, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling (zowel bij de kantonrechter als bij het hof) erkend dat op de foto's te zien is dat de vlonder niet bezemschoon is en dat er (volgens [geïntimeerde] ) zand op de vlonder ligt.
3.19.
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van het hof vast dat er, ten tijde van de gestelde val van [appellant] , grond/zand afkomstig van de bouwwerkzaamheden van [geïntimeerde] op de vlonder lag.
3.20.
Gevaarzetting is pas onrechtmatig indien een ander daardoor wordt blootgesteld aan een groter risico dan onder de gegeven omstandigheden verantwoord is en waarop een normaal mens bedacht moet zijn. [appellant] wist dat er door de pas afgeronde bouwwerkzaamheden zand en/of grond rondom zijn woning lag. Dat betrof niet alleen de vlonder, maar de hele omgeving van zijn woning. Hij heeft dit ook kenbaar gemaakt aan Beveland Wonen (zie 3.2.6).
Bouwen brengt nu eenmaal overlast van grond/zand met zich. Dat de hoeveelheid grond/zand op de vlonder groter was dan in de gegeven omstandigheden verantwoord was, is door [appellant] onvoldoende gesteld. Ook blijkt dit niet uit de foto's van de situatie ten tijde van de gestelde val van [appellant] . Weliswaar kan niet gezegd worden dat de vlonder 'bezemschoon' was, maar de hoeveelheid grond/zand zoals zichtbaar op de foto's, is naar het oordeel van het hof normaal te achten voor de situatie na bouwwerkzaamheden.
3.21.
Daarbij komt dat [geïntimeerde] stelt dat de laatste werkzaamheden (g.) zijn uitgevoerd met zand in plaats van grond en dat zand juist voor verminderde gladheid zorgt. Hoewel [appellant] dit betwist en stelt dat de sleuf is opgevuld met grond, acht het hof aannemelijk dat er zand is gebruikt ter opvulling van de sleuf en als ondergrond voor het grind. De voorbereidingsfolder vermeldt:
"Langs de gevels krijgt u een strook met grind. De grindstrook zorgt voor een goede afwatering."
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd toegelicht waarom zand geschikter is voor drainage dan grond. Zij stelt dat grond meer water vasthoudt dan zand. Daarnaast klinkt grond na verloop van tijd in en zorgt voor verzakking, terwijl je zand kunt "aanslaan", zodat het niet verzakt, aldus [geïntimeerde] [appellant] is hierop niet nader ingegaan. Gezien het doel van de sleuf – te weten drainage – acht het hof aannemelijk dat er zand is gebruikt ter opvulling van de sleuf. De afwateringseigenschappen van het grind zouden met een weinig waterdoorlatende onderlaag van grond immers teniet worden gedaan.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] had het op de weg van [appellant] gelegen zijn stelling dat de sleuf is opgevuld met grond nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met behulp van foto's of een monster van de laag onder het grind. [appellant] heeft dat nagelaten en heeft ook geen bewijs aangeboden van deze stelling. Derhalve staat vast dat de grond/het zand op de vlonder – op zijn minst – een combinatie betrof van grond en (plaat)zand.
3.22.
Plaatzand is grof van structuur en vermengd met stukjes schelp. Het is bedoeld om water af te voeren. Zulk zand is stroef en wordt soms ook gebruikt in plaats van zout om wegen en stoepen minder glad te maken, aldus [geïntimeerde] [appellant] heeft daar niets tegenin gebracht, zodat het hof dat als vaststaand aanneemt. Het op de vlonder achtergebleven zand heeft daarmee het risico op uitglijden juist verminderd.
Conclusie
3.23.
De conclusie van het voorgaande is dat [geïntimeerde] , door het achterlaten van (ten minste) een combinatie van grond en zand op de vlonder, in de hoeveelheid zoals zichtbaar op de foto's, geen gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. Daarmee is geen sprake van onrechtmatige gevaarzetting. Het enkele feit dat [geïntimeerde] haar – niet betwiste – belofte om bezemschoon op te leveren niet is nagekomen (zoals [geïntimeerde] op grond van de foto's heeft erkend), maakt dit niet anders.
3.24.
Voor zover [appellant] betoogt dat de situatie gevaarlijk was gezien zijn persoonlijke omstandigheden (hij was slecht er been en [geïntimeerde] was daarvan op de hoogte), is het hof van oordeel dat de hoeveelheid grond/zand zoals zichtbaar op de foto’s dermate gering is, dat dit ook voor iemand die slecht ter been is geen gevaarlijke situatie oplevert indien de nodige oplettendheid in acht wordt genomen.
Bewijsaanbod
3.25.
[appellant] heeft nog een algemeen bewijsaanbod gedaan. Nu hij geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, komt het hof aan bewijslevering niet toe.
De slotsom
3.26.
De slotsom is dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn, omdat het verweer van [geïntimeerde] dat zij geen gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen, slaagt. Aan de beoordeling van de grieven komt het hof niet toe (zie ook hiervoor onder 3.12.). ECLI:NL:GHSHE:2024:141