Rb Limburg 210617 onderdeel autohefbrug valt op voet bij uitladen vrachtwagen; toedracht onvoldoende bewezen; aansprakelijkheid afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Limburg 210617 onderdeel autohefbrug valt op voet bij uitladen vrachtwagen; toedracht onvoldoende bewezen; aansprakelijkheid afgewezen
Zie ook de hieronder opgenomen uitspraak: ECLI:NL:RBLIM:2016:11629
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.
De getuigen [moeder eiser] , [vriend eiser] , de echtgenote van [eiser] en de echtgenote van [gedaagde] waren geen van allen aanwezig bij het ongeval, zodat zij niet uit eigen waarneming hebben kunnen verklaren over het al dan niet kantelen van de lepels. Ingevolge artikel 163 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen hun verklaringen dan ook niet dienen als bewijs voor de stelling dat [gedaagde] de lepels gekanteld heeft ( [moeder eiser] , [vriend eiser] en de echtgenote van [eiser] ) of de stelling dat [gedaagde] de lepels niet heeft gekanteld (de echtgenote van [gedaagde] ).
2.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is bewezen dat [gedaagde] na het ongeval tegenover [moeder eiser] en [vriend eiser] erkend heeft dat hij de lepels van de loader gekanteld heeft.
heeft immers verklaard dat hij aan [gedaagde] vroeg wat er gebeurd was en dat [gedaagde] daarop tegen hem zei "dat de strop van de lepel was gegleden".
Voor zover [moeder eiser] heeft verklaard dat zij [gedaagde] heeft horen zeggen dat het ongeval zijn schuld was, hecht de rechtbank daaraan voor het te leveren bewijs geen waarde. De rechtbank is van oordeel dat de woorden "het is mijn schuld" niet inhouden dat [gedaagde] daarmee erkend heeft dat hij de lepels van de loader gekanteld heeft. [moeder eiser] heeft voorts verklaard dat zij [eiser] in haar badkamer heeft horen zeggen: "Ik heb je toch gezegd, trek de lepels omhoog" en dat er toen door iemand gezegd is: "De lepels stonden omhoog". Nu op dat moment [vriend eiser] nog niet was gearriveerd, kan dit enkel gezegd zijn door [gedaagde] .
2.6.
Enkel [eiser] en [gedaagde] waren bij het ongeval aanwezig.
[eiser] heeft verklaard: "Vervolgens reed hij met de loader naar mij toe tot hij niet verder kon omdat de loader tegen de pallet kwam. Op dat moment zag ik dat de lepels van de loader naar beneden toe kantelden. De lepels zakten niet naar beneden maar kantelden vanuit hun positie naar voren. Op dat moment schoot de strop van de lepel van de loader af."
[gedaagde] heeft verklaard: "Hierna ben ik weer op de loader gaan zitten en ben ik naar de pallet gereden. Ik heb de kolom boven de pallet naar beneden laten zakken. Op dat moment hield de heer [eiser] de kolom vast en hij wees mij waar de kolom neergelegd moest worden. (…) Toen ik de kolom liet zakken begon de heer [eiser] aan de kolom te sjorren om hem recht op de pallet te krijgen. Op dat moment schoot de strop die aan het uiteinde van de lepel zat van de lepel af en de kolom viel naar beneden."
2.7.
De rechtbank overweegt dat beide verklaringen lijnrecht tegenover elkaar staan. Partij [eiser] draagt de bewijslast van zijn stelling dat [gedaagde] de lepels van de loader gekanteld heeft. Uit artikel 164 lid 2 Rv volgt dat hetgeen door een partijgetuige, op wie de bewijslast rust, is verklaard geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring (voldoende) geloofwaardig maken.
2.8.
De rechtbank overweegt dat [vriend eiser] heeft verklaard: "Ik ben toen met de heer [gedaagde] naar de loader op de buitenplaats gelopen. Ik vroeg aan de heer [gedaagde] wat er gebeurd was. hij zei dat de strop van de lepel was gegleden en dat de kolom op de voet van de heer [eiser] was terechtgekomen. Ik zag dat de vork van de loader naar voren geneigd stond. (…) Toen ik met de heer [gedaagde] bij de loader was zag ik dat de lepels van de loader niet horizontaal stonden, maar naar beneden toe gericht."
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [vriend eiser] onvoldoende sterk is om de partijgetuigenverklaring van [eiser] over de stand van de lepels op het moment direct voorafgaand aan het ongeval voldoende geloofwaardig te maken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.10.
[vriend eiser] was er niet bij toen het ongeval plaatsvond. Hij kan slechts uit eigen wetenschap verklaren over een gebeurtenis die enige tijd ná het ongeval plaatsvond, toen hij samen met [gedaagde] de plaats van het ongeval heeft bekeken. Ook bij deze gebeurtenis waren enkel twee personen – [gedaagde] en [vriend eiser] – aanwezig.
2.11.
[gedaagde] heeft in dit verband verklaard: "Ik merkte in eerste instantie niet dat de kolom gevallen was maar ik hoorde de heer [eiser] roepen en zag hem op en neer springen. Ik riep meteen: koelen, koelen. Wij waren buiten en de heer [eiser] liep toen de werkplaats in en ik heb de lepels van de loader laten zakken. Dit heb ik gedaan uit een automatisme omdat als de loader stilstaat de lepels altijd op de grond moeten zijn. Op dat moment kwam de heer [eiser] terug en heb ik hem door de werkplaats naar de woning geholpen en hem onder de douche gezet. (…) De heer [vriend eiser] wilde zien waar het gebeurd was en ik ben met hem naar buiten gegaan. Ik heb hem laten zien waar het gebeurd was en heb hem verteld dat de heer [eiser] aan de kolom trok om hem recht op de pallet te krijgen. (…) Toen ik met de heer [vriend eiser] bij de loader ben gaan kijken is er niet gesproken over de stand van de lepels en wij hebben daar ook niet specifiek naar gekeken."
2.12.
De rechtbank constateert dat ook de verklaringen van [vriend eiser] en [gedaagde] lijnrecht tegenover elkaar staan. [vriend eiser] verklaart dat hij de lepels – enige tijd na het ongeval – in naar beneden gekantelde stand aantrof. [gedaagde] verklaart dat hij de lepels van de loader direct na het ongeval op de grond heeft laten zakken. De rechtbank overweegt dat beide verklaringen niet met elkaar verenigbaar zijn: als de lepels zich op de grond bevonden, kunnen zij niet tevens naar beneden gekanteld zijn geweest. De rechtbank overweegt voorts dat de verklaring van [gedaagde] dat hij de lepels van de loader direct na het ongeval naar de grond heeft laten zakken, past binnen de verklaring van [eiser] , die heeft verklaard: "Ik riep naar de heer [gedaagde] dat de kolom op mijn voet gevallen was. Hij vroeg toen wat er gebeurd was en zei dat ik mijn voet moest koelen. Ik ben toen door de werkplaats naar mijn woning gehinkt en wilde naar de badkamer van mijn moeder, die zich op de begane grond bevindt. Ik riep naar mijn moeder die in de aangrenzende slaapkamer lag, maar zij reageerde niet. Op dat moment kwam de heer [gedaagde] bij mij en hij hielp mij naar de badkamer van mijn moeder." Hieruit volgt dat het enige tijd duurde voordat [gedaagde] zich na het ongeval bij [eiser] voegde. Dit komt overeen met de verklaring van [gedaagde] dat hij, alvorens [eiser] te gaan helpen, eerst nog de lepels van de loader tot op de grond heeft laten zakken. Daarbij komt dat [vriend eiser] niet eerder in zijn schriftelijke verklaringen heeft aangegeven dat hij ter plekke gezien heeft dat de lepels in naar beneden gekantelde stand stonden.
2.13.
Om voornoemde redenen hecht de rechtbank op dit punt meer geloof aan de verklaring van [gedaagde] dan aan de verklaring van [vriend eiser] en is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [vriend eiser] onvoldoende sterk is om de partijgetuigenverklaring van [eiser] over de stand van de lepels op het moment direct voorafgaand aan het ongeval voldoende geloofwaardig te maken.
2.14.
In de conclusie na enquête en contra-enquête heeft [eiser] nog aangevoerd dat het voor [eiser] feitelijk onmogelijk zou zijn geweest om aan de kolom sjorren, omdat [eiser] door zijn rug was gegaan en lichamelijk niet in staat was om aan de zware last te sjorren, zodat het niet anders kan zijn dan dat [gedaagde] de lepels van de loader heeft gekanteld. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet, nu [eiser] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd. Daarbij komt dat het feit dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de lepels van de loader heeft gekanteld, niet automatisch meebrengt dat daarmee vast staat dat de kolom van de lepels is geschoven doordat [eiser] aan de kolom heeft gesjord. Immers heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.10 van het tussenvonnis van 4 mei 2016 overwogen dat het weliswaar mogelijk zou kunnen zijn dat de kolom van de lepel is geschoven doordat [gedaagde] met de loader tegen de pallet is gereden, maar dat dit – indien deze toedracht zou komen vast te staan – geen onrechtmatig handelen van [gedaagde] oplevert.
2.15.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet geslaagd is in het bewijs dat [gedaagde] de lepels van de loader heeft gekanteld. Zoals in rechtsoverweging 4.15 van het tussenvonnis overwogen, brengt dit mee dat het gevorderde zal worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2017:5686