Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 210312 schadevergoeding van € 1.000.000,00 vanwege foltering tijdens detentie in Libië

Rb 's-Gravenhage 210312 schadevergoeding van € 1.000.000,00 vanwege foltering tijdens detentie in Libië

Eiser, geboren in Egypte, stelt – samengevat – dat hij tussen januari 1999 en augustus 2007 in Libië ten onrechte in detentie heeft gezeten en aldaar is gefolterd door gedaagden als gevolg waarvan hij schade heeft geleden ten belope van € 1.000.000,-- (€ 750.000,-- aan materiële schade en € 250.000,-- aan immateriële schade). Gedaagden zijn niet in de procedure verschenen. Volgens eiser hebben zij geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland en is het – ondanks pogingen daartoe – ook niet gelukt om hun woonplaats of werkelijke verblijfplaats te achterhalen. Dit betoog kwam de rechtbank niet ongegrond voor, zodat – nu aan de termijnen en formaliteiten voor betekening was voldaan – tegen gedaagden verstek is verleend. De rechtbank heeft in haar vonnis allereerst beoordeeld of zij in deze zaak rechtsmacht heeft. Uitgangspunt is dat voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beslissend is de situatie en omstandigheden in Libië op het tijdstip van het aanhangig maken van de procedure, derhalve op of rond 27 juli 2011 (de datum van de dagvaarding). De rechtbank heeft overwogen dat gelet op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd – dat niet is weersproken nu tegen gedaagden verstek is verleend en dat de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt – zij op grond van artikel 9 aanhef en onder c Rv, bevoegd is van deze zaak kennis te nemen. Indien tegen gedaagden verstek is verleend, dient de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 139 Rv de vordering van eiser toe te wijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De rechtbank heeft in deze zaak geoordeeld dat van deze uitzondering in dit geval geen sprake is en de vorderingen van eiser derhalve toegewezen. LJN BV9748