RBMNE 160823 slachtoffer kan niet terugkomen op met ass. gesloten vso; werkelijke proceskostenveroordeling toegewezen, € 3.500 vd € 13.456,11 in causaal verband
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 160823 slachtoffer kan niet terugkomen op met ass. gesloten vso; werkelijke proceskostenveroordeling toegewezen, € 3.500 vd € 13.456,11 in causaal verband
2 De beoordeling
De samenvatting van het geschil
2.1.
Op 28 januari 2022 heeft een aanrijding plaatsgevonden in Utrecht. De heer [A] , WA-verzekerde van ASR, is met zijn personenauto tegen het linker achterportier van de personenauto van [eiser] aangereden. Beide auto’s hebben schade opgelopen. De WA-verzekeraar van [eiser] heeft de schade aan de auto van [A] in juni 2022 volledig vergoed. [eiser] zelf is het daar niet mee eens. Hij vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat de verzekerde van ASR de aanrijding heeft veroorzaakt en schadeplichtig is. Hij vordert ook dat ASR de schade aan zijn auto, door een Duits expertisebureau begroot op € 12.367, vermeerderd met rente en (buiten)gerechtelijke kosten, aan hem vergoedt. [eiser] had de schade aan zijn auto ook kunnen claimen op zijn cascoverzekering. Dat heeft hij niet gedaan, omdat hij wil dat (de verzekerde van) ASR zijn schade vergoedt.
2.2.
ASR heeft onder meer als verweer gevoerd dat partijen (kort) na de betekening van de dagvaarding zijn gaan onderhandelen over een regeling van hun geschil en dat zij in februari 2023 overeenstemming hebben bereikt over een betaling van ASR van € 5.500 tegen finale kwijting zonder erkenning van aansprakelijkheid van haar verzekerde. ASR stelt dat [eiser] misbruik van recht maakt of onrechtmatig handelt door op 1 maart 2023 de vaststellingsovereenkomst te herroepen en deze procedure tegen beter weten in toch door te zetten. ASR wil dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen en dat [eiser] wordt veroordeeld in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand aan de kant van ASR: een bedrag van € 13.456,11.
2.3.
Met de brief van 1 mei 2023 heeft de griffier partijen laten weten dat het op grond van de producties bij conclusie van antwoord voorshands aannemelijk was dat het beroep op de vaststellingsovereenkomst zou slagen en dat dit verweer als eerste op 7 juli 2023 met partijen zou worden besproken.
De vorderingen van [eiser] worden afgewezen
2.4.
In het voorshandse oordeel is door de mondelinge behandeling geen verandering gekomen. Het verweer van ASR, dat partijen een (vaststellings)overeenkomst ter beëindiging van dit geschil hebben gesloten, slaagt namelijk. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
De inhoud van de overeenkomst tussen partijen
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst hebben gesloten ter beëindiging van dit geschil. De inhoud van die overeenkomst blijkt uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen en/of hun gemachtigden. Naar aanleiding van het ontvangen van de dagvaarding heeft [schadejurist] van ASR op 8 februari 2023 mr. Zaad benaderd met de vraag of [eiser] open stond voor een minnelijke regeling ter beëindiging van het geschil. Diezelfde dag heeft mr. Zaad aan ASR gemaild dat dit het geval was.
2.6.
Op 9 februari 2023 heeft ASR aan mr. Zaad laten weten bereid te zijn om, zonder erkenning van aansprakelijkheid en tegen finale kwijting, een bedrag van € 2.500,00 aan [eiser] te betalen. Op 13 februari 2023 heeft [eiser] via zijn advocaat laten weten dat hij niet akkoord ging met dit bedrag en heeft hij een tegenbod gedaan van € 8.000,00 à € 9.000,00. ASR heeft hier dezelfde dag op gereageerd door een ‘finaal’ aanbod van € 5.000,00 te doen. Twee dagen later heeft mr. Zaad per e-mail aan ASR bericht dat [eiser] een betaling van € 6.000,00 zal accepteren en dat de rechtszaak zal worden ingetrokken als ASR hiermee instemt. Ook zou [eiser] in dat geval geen aanspraak meer maken op vergoeding van andere kosten. Op 21 februari 2023 heeft ASR aan mr. Zaad bericht dat zij haar aanbod van € 5.000,00 tegen finale kwijting handhaaft. Diezelfde dag heeft mr. Zaad voorgesteld te middelen tussen beide voorstellen en heeft hij een betaling van € 5.500,00 voorgesteld:
“Ik wil U dan nog eenmaal een voorstel doen. Dat middel ik dan tussen uw finale en mijn finale voorstel. En is dus 5500 euro.”
Uiteindelijk is op 21 februari 2023 een akkoord bereikt, omdat ASR heeft ingestemd met het voorstel van mr. Zaad:
“(…) Ik ga akkoord met uw voorstel van EUR 5.500. Dit ter finale kwijting over en weer en beide partijen dragen hun eigen kosten.
Graag verneem ik van u de IBAN-gegevens zodat ik tot afwikkeling over kan gaan. Wellicht kan dat via de derdengeldrekening van uw kantoor?”
Als reactie hierop heeft mr. Zaad op 24 februari 2023 de bankgegevens van [eiser] aan ASR gemaild en bevestigd dat de rechtszaak wordt ingetrokken:
“De bankgegevens van de heer [eiser] zijn:
IBAN: [rekeningnummer]
BIC: [BIC code]
tav: [eiser]
Als u mij een verzend bevestiging stuurt dan komt het in order.
En zal ik de rechtszaak weer intrekken.”
Op 27 februari 2023 heeft mr. Zaad de secretaresse van de advocaat/gemachtigde van ASR op de hoogte gesteld van de regeling en van het intrekken van de dagvaarding:
“Langs deze weg wil ik u laten weten dat ik met de ASR overeenstemming heb bereikt over een afdoening/kwijting in de door mij voor client [eiser] opgestarte kanton-dagvaardings-procedure. (…)
Ik zal de procedure gaan intrekken. Wel wacht ik daar even mee, totdat ik van client bevestiging heb dat er een betaling is gedaan, door de ASR.”
De roldatum is (pas) 15 mrt 2023. Maar ik verwacht eind deze week dat de betaling zal zijn gedaan.
Daarna dus zal ik de zaak dus weer gaan intrekken.
Kunt u dit aan de heer Wildenburg doorgeven?
Van mijn intrekking stuur ik weer een bericht.”
2.7.
Op basis van de hiervoor weergegeven mailwisseling staat vast dat partijen een (vaststellings)overeenkomst hebben gesloten waarmee zij de discussie over de toedracht van de aanrijding en de schadeplichtigheid hebben beëindigd. Zowel [eiser] als ASR hebben immers expliciet aangegeven in te stemmen met de betaling van € 5.500,00 van ASR aan [eiser] . Daarnaast zijn partijen het eens geworden over het dragen van de eigen (proces)kosten en over het verlenen van finale kwijting over en weer. Gelet hierop mocht ASR er gerechtvaardigd op vertrouwen dat het geschil tussen partijen was afgewikkeld.
Mr. Zaad heeft met een e-mail van 1 maart 2023 aan [schadejurist] bericht dat [eiser] vanwege ‘verder strijkend inzicht’ over de schade-uitkering die zijn WA-verzekeraar aan [A] heeft gedaan, alsnog had besloten het kwijtingsvoorstel niet te accepteren. Mr. Zaad heeft daaraan toegevoegd dat ASR de betaling van het bedrag van € 5.500 dus niet hoefde te gaan doen.
Het beroep van [eiser] op dwaling slaagt niet
2.8.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 2023 de nieuwe stelling aangevoerd dat ASR hem niet aan de vaststellingsovereenkomst kan houden omdat die overeenkomst onder invloed van dwaling (artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek) tot stand is gekomen. [eiser] stelt gedwaald te hebben over de omstandigheid dat zijn eigen WA-verzekeraar de schade aan de auto van [A] volledig heeft vergoed (en dat daardoor zijn premie is verhoogd). [eiser] voert aan dat hij, als hij dit eerder had geweten, geen genoegen zou hebben genomen met minder dan volledige vergoeding van de schade aan zijn auto door ASR. De kantonrechter begrijpt de motivering van [eiser] zo dat hij, als ASR hem kan houden aan de vaststellingsovereenkomst, toch meer aansprakelijk wordt gehouden voor de gevolgen van de aanrijding dan [A] . Die krijgt de volledige schade aan zijn auto dan wel vergoed en hij niet. Bovendien stijgt zijn WA-premie wel en die van [A] dan niet of minder. ASR/ [A] komt er volgens [eiser] dan beter vanaf dan hijzelf en dat vindt [eiser] onrechtvaardig.
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] de verkeerde voorstelling van zaken over de omvang van de uitkering aan [A] aan zichzelf te wijten heeft. ASR heeft wel de informatie gekregen dat de WA-verzekeraar van [eiser] de schade aan de auto van [A] volledig had gedekt. Die informatie heeft ASR bovendien in het kader van de onderhandelingen schriftelijk met [eiser] gedeeld en wel met de e-mail van 9 februari 2023 van [schadejurist] aan mr. Zaad (zie productie 6 conclusie van antwoord). In die e-mail staat letterlijk dat DAS Rechtsbijstand de schade namens [A] volledig heeft verhaald op de verzekeraar van [eiser] en dat een bedrag van € 4.639,84 al op 21 juni 2022 is betaald. Deze e-mail is ruim vóór het sluiten van de overeenkomst ter beëindiging van deze procedure verstuurd. Dat [eiser] de inhoud van deze e-mail niet goed tot zich door heeft laten dringen kan hij niet aan ASR tegenwerpen. Dat kan hij alleen zichzelf verwijten. ASR mag hem dus houden aan de vaststellingsovereenkomst. Het beroep op de vernietigbaarheid wegens dwaling faalt.
Geen inhoudelijk oordeel over de toedracht van de aanrijding en de schadeplichtigheid
2.10.
Nu geoordeeld wordt dat partijen ter beëindiging van hun geschil een overeenkomst hebben gesloten waarbij zij elkaar over een weer finale kwijting hebben verleend, kan de vraag wiens handelen de aanrijding heeft veroorzaakt en de vraag naar de omvang van de schade verder onbesproken blijven.
[eiser] dient werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand aan ASR te betalen
2.11.
ASR verzoekt om een integrale proceskostenveroordeling ter hoogte van € 13.456,11, omdat [eiser] tegen beter weten in deze procedure heeft voortgezet. Nadat partijen overeenstemming hadden bereikt over het beëindigen van hun geschil, had [eiser] de procedure moeten intrekken, aldus ASR. Door dat niet te doen heeft hij ASR onrechtmatig op kosten gejaagd. De kantonrechter volgt ASR in haar stelling en licht dat hieronder toe.
2.12.
Er kan plaats zijn voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828)
2.13.
[eiser] heeft onrechtmatig gehandeld tegenover ASR en/of misbruik gemaakt van zijn procesrecht door deze procedure voort te zetten in plaats van in te trekken, zoals tussen partijen was afgesproken. Partijen hadden namelijk een definitieve regeling bereikt en de aansprakelijkheidsdiscussie was daarmee beëindigd. [eiser] kon en mocht niet terugkomen op de tussen partijen tot stand gekomen regeling. De reden die hij heeft opgegeven om de procedure toch door te zetten, dat eerder niet tot hem was doorgedrongen dat [A] de schade aan zijn auto wel volledig vergoed had gekregen, is zo mager dat aangenomen kan worden dat [eiser] , die is bijgestaan door een advocaat, deze procedure tegen beter weten in heeft doorgezet. [eiser] heeft daarmee ASR onnodig op advocaatkosten gejaagd, terwijl hij wist dat ASR die kosten met de vaststellingsovereenkomst juist wilde voorkomen. In de e-mail van 9 februari 2023 (productie 6 conclusie van antwoord) van ASR staat immers met zoveel woorden dat ASR met een minnelijke regeling een (langdurig en) kostbaar proces wilde voorkomen. Door het onrechtmatig handelen van [eiser] heeft ASR deze (proces)kosten alsnog moeten maken.
2.14.
Bovendien is het de vraag welk belang [eiser] eigenlijk had bij het voortzetten van deze procedure. De uitkomst van deze procedure heeft immers geen invloed op de beslissing van de WA-verzekering van [eiser] om de volledige schade van [A] te vergoeden en naar aanleiding daarvan de premie van [eiser] (licht) te verhogen. Ook lijkt het erop dat [eiser] zijn eigen autoschade, waarvan hij de betaling in deze procedure vordert, eenvoudig vergoed had kunnen krijgen via zijn cascoverzekering zonder dat de premie (veel) zou stijgen. ASR heeft [eiser] hier op 13 februari 2023 via zijn gemachtigde ook al op gewezen (productie 6 conclusie van antwoord).
2.15.
[eiser] zal worden veroordeeld in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand die hij met zijn onrechtmatig handelen heeft veroorzaakt. Dat is niet het bedrag dat ASR heeft opgegeven: een bedrag van € 13.456,11 (€ 9.075 incl. btw, 1.742,40 incl. btw, € 2.178 incl. btw en € 460,71.) Het staat ASR uiteraard vrij om zich te laten bijstaan door een advocaat van haar eigen keuze en zelf afspraken te maken over uurtarief en aantal uren. Maar gelet op het relatief eenvoudige karakter van dit geschil begroot de kantonrechter de kosten die een gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van [eiser] op € 3.500,00. Voor het overige ontbreekt het causaal verband en zijn de kosten een gevolg van de keuzes die ASR heeft gemaakt. Die kosten dient ASR voor haar eigen rekening te nemen. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt als niet weersproken toegewezen zoals hierna in het dictum vermeld.
ASR is op grond van de vaststellingsovereenkomst € 5.500 aan [eiser] verschuldigd
2.16.
Omdat [eiser] zijn vorderingen niet heeft gebaseerd op de vaststellingsovereenkomst worden zijn vorderingen afgewezen. Op grond van de vaststellingsovereenkomst is ASR wel het bedrag van € 5.500 aan [eiser] verschuldigd. Voor zover dat bedrag nog niet is betaald, zal ASR dat alsnog moeten doen. ASR is daartoe ook bereid. ASR mag desgewenst (gedeeltelijk) betalen door verrekening met haar vordering op [eiser] op grond van dit vonnis. ECLI:NL:RBMNE:2023:4245